zaterdag 27 maart 2010

 
Eenzame uitvaart nummer 114
I.M. Younes Hathem Salih Ramadani, 1 januari 1983 – 14 maart 2010
donderdag 25 maart 2010, 10 uur, begraafplaats en crematorium Westgaarde
dichter van dienst: Jos Versteegen

De heer Mahmood van de Dienst meldt dat er twijfel is over de identiteit van de man, die zelf beweerde uit Irak afkomstig te zijn, een asielzoeker, die onder verschillende namen in verschillende landen asiel aanvroeg. Men vermoedt dat hij uit Algerije of Marokko afkomstig is, geboorteplaats onbekend. Ook de geboortedatum lijkt gekozen. Waar hij overleed weten we wel: hij stierf aan een overdosis in een hotelkamer aan het Damrak, in Amsterdam, hotel Continental: 'een comfortabel hotel op 5 minuten lopen van het Centraal Station. Met de Dam, het Koninklijk Paleis en de beroemde Wallen om de hoek is Hotel Continental een ideaal startpunt voor het verkennen van Amsterdam,' meldt de website. Twee sterren. Je kunt er eenpersoons, tweepersoons, zelfs driepersoonskamers huren, sommigen met eigen badkamer, er is wireless internet, er wordt gerept van een koelkast en een bar.

In september van het afgelopen jaar werd hij als ongewenst vreemdeling ontslagen uit een asielzoekerscentrum in 's Gravendeel. 'Het AZC gevestigd aan de Kilweg is gericht op terugkeer. Dit betekent dat hier asielzoekers worden gehuisvest die van de immigratie- en naturalisatie dienst (IND) een negatieve beschikking hebben ontvangen op hun asielaanvraag. Zij worden begeleid om terug te keren naar het land van herkomst of migratie naar een ander land.' Er verbleven op 1 januari 2010 445 personen, er bestaan plannen om de capaciteit uit te breiden met nog eens honderd personen.

Ali Mahmood heeft gebeld met dit asielzoekerscentrum, of er misschien vrienden zaten die wisten hoe hij nu werkelijk heette, maar geen van de Irakezen daar kenden hem. En ook de Turken niet, noch de Marokkanen, noch de Algerijnen, de Tunesiërs. We begraven hem dan maar onder de naam die we van hem kennen, een steek diep, min of meer volgens Islamitisch gebruik: geen aula, geen muziek, geen bloemstuk. Dat is iets met wassen, weet Mahmood, die volgens Islamitische gebruiken is opgevoed. Het aandachtsmoment ligt vroeger. Gedenken doe je al eerder. Afleggen. Wassen. Naar voren treden en een gebed opzeggen. Waken bij de dode. Huilen. Desnoods iemand huren om hard voor je te huilen.

Bij de uitvaart zelf mompel je hooguit een verdwaald gebed, om je nog eens aan te bevelen in de gunst van Allah. Die weet het allang, dat jij onderweg bent. Dat hebben de mensen, als het goed is, allang gezegd. Je zal vanuit de lijkwagen rechtstreeks naar het graf worden gereden, waar dichter van dienst Jos Versteegen zijn gedicht zal uitspreken, en waar ons vervolgens de taak wacht de kist met zand aan het gezicht te onttrekken.

Meneer Mahmood biedt aan om een kleine draagbare versterker aan het graf te laten plaatsen, om het gedicht goed luid te laten klinken, ik meen dat het niet nodig is de dichter te versterken in het naar alle waarschijnlijkheid zeer bescheiden gezelschapje dat meneer Ramadani op zijn laatste tocht zal begeleiden. Omdat meneer Mahmood zijn arm heeft gebroken, kan hij niet naar de begraafplaats komen fietsen, hij hoopt dat zijn chef, Bert Kiewik, hem met de auto zal willen brengen.

Het is druk op de begraafplaats als ik door de overweldigende lentemorgen kom aanfietsen, ik negeer het verbodsverbod 'uitsluitend voor rouwstoeten' en rijd over de rouwstoetenweg op de aula aan, terwijl een rouwstoet gebruik maakt van de reguliere aanvliegroute. We doen het allemaal verkeerd, vandaag. Voor de aula dromt een groep mensen samen. Langzaam parkeer ik mijn fiets, speurend naar aanknopingspunten: een eenzame uitvaartleider, de witte dienstauto van Mahmood en Kieweik, die even later inderdaad komt aanrijden, achter de aula verdwijnt, op zoek naar een lege parkeerplaats. Ook de uitvaartleider vertoont zich. Hij noemt me Frank. Het is dezelfde uitvaartleider die ons de vorige uitvaart bijstond, toen herkende hij Wim Brands van dat fijne rustige zondagochtendprogramma, kijkt hij graag naar. Een rustige, fijnbesnaarde man, een lezer. Als ook Jos Versteegen aan komt fietsen, zijn fiets onregelementair tegen een paaltje heeft geplaatst, een paaltje naast een betonnen beeld met een gat erin, waardoor je heel goed je fiets kunt vastketenen, wijst Kiewik, we lachen. De fiets wordt niet op slot gezet. Ik moet dan altijd aan Adriaan Jaeggi denken, de man die vond dat een fiets op een begraafplaats niet op slot hoort te staan. En, o wonder, hij vond zijn fiets ook altijd terug. Ook Jos Versteegen zal zijn fiets straks terugvinden.

We wandelen achter de uitvaartleider aan, om de aula heen. Daar staat de glanzende lijkwagen met onze man erin. 'We moeten omrijden,' vertelt hij, als de dragers zich naast de auto geposteerd hebben. 'Het is een heel eind.' Dus lopen we achter de geruisloos zoemende wagen aan, over verharde paden, tot we in de buurt van het Islamitische gedeelte van de begraafplaats zijn geraakt. Daar wordt de kist op het karretje geplaatst, de auto keert om en rijdt langzaam weg. Nu wandelen we door een bosrijke omgeving, over onverhanderde paden, de kist schommelt zachtjes heen en weer. Alsof hij wordt gewiegd. De kist wordt met enige moeite boven het met planken omzoomde graf geplaatst. Het moet een zware man geweest zijn. Hij zal aan touwen naar beneden zakken. We staan in een dichte kring om het graf heen. Op een teken van de uitvaartleider leest Jos zijn gedicht.


Hotel Continental

in memoriam Younes Hathem Salih Ramadani


Er was beschikt: je kon niet blijven.
Het einde van een droom komt soms per brief.

Je schreef je in bij dit hotel,
het Continental aan het Damrak.
Er was beschikt: je kon niet blijven.

Een overdosis van een droom,
die had je vroeger ook genomen,
thuis, in een ander werelddeel.
Er was beschikt: je kon niet blijven.

Je woonde in je droom, voor even,
maar dit hotel is klein en druk.
Er was beschikt: je kon niet blijven.

En ergens in papieren, zwart op wit,
is plotseling beschikt: je mag hier blijven.
Een droom ging over in een droom.


© Jos Versteegen


Als de kist gezakt is, beginnen de dragers te scheppen. Er zijn vijf grote batsen op de berg zand geplaatst. Ze gaan aan het werk. Met overgave worden er grote porties zand de kuil in geschoffeld. Al spoedig is de kist aan het oog onttrokken. 'Stop maar,' oordeelt de uitvaartleider dan. 'De ring moet er nog af.' Ik stap als eerste naar voren om een laatste schep te werpen, gevolgd door Kiewik, Mahmood, Versteegen. Dan is het klaar. We blijven nog even zwijgend bij de kist staan. Dan begint de uitvaartleider over de koffie. We wandelen traag terug naar de koffiekamer. 'Een uiterst doeltreffend gedicht, in zijn eenvoud,' complimenteer ik de dichter. 'Ik wou wel weer eens zingen,' verklaart hij, even eenvoudig, even doeltreffend.

In de koffiekamer praten we over dat deze man deze man waarschijnlijk niet was. Over hoeveel procedures in hoeveel landen onder hoeveel namen hij vergeefs doorlopen moet hebben, over die droom binnen een droom, of hoe een doom in een nachtmerrie verandert. Versteegen vertelt dat hij het hotel heeft bezocht, hij is er zelfs even binnengelopen om te vragen hoe je Continental uitspreekt. Het kan op zijn Engels, op zijn Frans, het kan zelfs in plat Amsterdams, fonetisch, zoals mijn woningbouwvereniging in de volksmond 'rogdale' wordt genoemd, waar je geneigd zou zijn Rochdale uit te spreken als betrof het een woonplaats op het Engelse platteland.

Zo waaiert het gesprek al snel uit naar de oorsprong van het licht, zijnde het duister, de oerknal, zwarte gaten, de oneindigheid van de ruimte, over dat niets verdwijnt, maar alles verandert, dat alles krimpt en uitdijt, in concentrische cirkels, dat al wat bestaat ook weer moet sterven, zoals de zon ooit boven ons is opgegloeid weer zal uitdoven, dat er een nieuwe IJstijd zal komen, we putten ons uit in vergelijkingen: dat als de wereld een arm is, de geschiedenis der mensheid daarop niet meer dan een vuiltje onder een nagel is, terwijl alle mensen tezamen het lichaam van God vormen, dat ieder mens op zich een cel van zijn reusachtige lichaam vertegenwoordigt, en dat ieder die ons ontvalt dat enorme lichaam beschadigt, en dat het daarom zondig is om een anders mens te doden. We vragen ons af of de geest los van het lichaam kan bestaan. Ik opper de mogelijkheid dat iedere cel in ieder individu op zich een compleet universum vertegenwoordigt, daar stonden vroeger van die mini-advertenties over in de krant geplaatst: 'Atomen zijn ruimteschepen.' We giechelen over piepkleine mensjes die in piepkleine gebouwtjes in ons wonen en daar, binnen in ons, over hele kleine weggetjes in piepkleine autootjes rondrijden.

Mahmood heeft nog andere zorgen. Alles staat tegenwoordig op internet. Maar wat als de chip kapot gaat? Zijn we dan alles kwijt? En wie van ons weet eigenlijk, waar alle informatie die op al die computers staat opgeslagen toch vandaan komt? En stel dat het zoek raakt, moet je alles dan weer helemaal opnieuw intypen? 'Wie doet dat toch,' mijmert hij. 'Iemand moet al die informatie toch op internet gezet hebben.' En wat erop kan, zo hebben we vandaag geleerd, kan er ook weer af. Wie begint moet ergens eindigen.



voor het verslag: F. Starik.



+

vrijdag 12 maart 2010

 
DIT IS HET

door Ivo Victoria

Toen ik vanmiddag mijn jas wilde aandoen om naar Heerlen te vertrekken, zag ik dat één mouw gescheurd was en de rest van de jas besmeurd was met het soort vocht dat zich verzamelt op vloeren van kroegen waar veel mensen samen drinken en dansen. Toen kwam het allemaal langzaam terug. ??

F. Starik en ik leunden met onze rug tegen de bar van Café Cox. ?‘Dus dan heb je besloten om schrijver te worden,’ zei F. Starik, ‘en het is je gelukt.’?Ik knikte.?‘En dit is wat je ervoor terugkrijgt.’?Ik knikte opnieuw.?‘Dit is het,’ zei ik. ‘We mogen willen wat we willen. Maar dit is het.’?Nu was het F. Starik’s beurt om te knikken. Ik draaide mij om en bestelde: wodka voor hem, bier voor mij. Toen ik onze consumpties in ontvangst had genomen, leunde ik opnieuw met mijn rug tegen de bar en duwde mijn glas tegen dat van F. Starik.? ‘Op dit dan.’??

Voor ons bevond zich een indrukwekkende hoeveelheid zwetend vlees. Er spatte drank uit glazen, uit monden, uit verhalen voor morgen. Er gleden handen over dijen, ogen over konten, tongen over tongen. Er bleven mensen binnenstromen omdat het niet meer kon, zo vol was het. ??

Ik sloeg F. Starik op de schouder en dook het zwetende vlees in. Achterin Café Cox werd ik tot stilstand gebracht door het mooiste meisje van het Boekenbal ná 01.22 uur – het uur waarop, volgens mijn sms-inbox, Liefje de Stadsschouwburg verlaten had. Ze bestelde een whisky zonder ijs voor me. Er ontstond een gesprek, zo’n gesprek dat heel bijzonder is op het moment dat het plaats vindt maar waarvan je een dag later alleen nog de ogen van je gesprekspartner herinnert en hoe je erin keek, om het belang te onderstrepen, en hoe zij keek, zwijgend, glimlachend. Daarna kreeg de DJ een helder moment en hij legde ‘Call Me’ van Blondie op. Op dat nummer heb ik naar mijn gevoel een uur lang gedanst met het mooiste meisje van het Boekenbal ná 01.22 uur.

Daarna liepen we terug naar voren, naar de bar waar F. Starik en ik tegen geleund hadden maar we gingen niet leunen, we zochten onze jassen en de mijne lag op de grond, in een hoek en hij was nat.??Buiten stapte het mooiste meisje van het Boekenbal ná 01.22 uur in een taxi op de Marnixstraat en ik liep naar het Leidseplein. Ook mijn sjaal was nat. Ik stapte in de taxi, met mijn natte jas aan en mijn natte sjaal om en ik zei waar ik naartoe wilde. De chauffeur zei niets.


(C) Ivo Victoria, over the after-party in café de Smoeshaan, volgend op het Boekenbal



+

vrijdag 5 maart 2010

 
Eenzame uitvaart nummer 113

I.M. Oleksandr Polishchuk – 11 november 1974, Drogobytsj, Oekraïne.
Overleden 20 februari 2010, om vijf over drie 's nachts, in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam.
Donderdag 4 maart, 10 uur, begraafplaats St. Barbara.
Dichter van dienst: Wim Brands.


Oleksandr werd op 20 november 2009 aangehouden op de Wallen in Amsterdam en overgebracht naar het politiebureau aan de Beursstraat. Daar heeft hij kans gezien zich door het eigen hoofd te schieten. Hij werd overgebracht naar het OLVG, alwaar hij op20 februari overleed. Hij verbeef illegaal in ons land. Er zijn een neef en een oude opa in het land van herkomst getraceerd. Er zijn geen middelen om hem daar te begraven, dus het wordt één steek diep, op St. Barbara. Dat meldt de Dienst.

Google geeft: 'Een man heeft zichzelf gisteravond neergeschoten in een politiebureau in Amsterdam. Hij gebruikte een vuurwapen dat hij zelf bij zich had. Kort daarvoor was hij gearresteerd en binnengebracht bij het bureau aan de Beursstraat op de Wallen. De man schoot zichzelf door het hoofd toen hij al in de cel zat. Hij is zwaargewond naar het ziekenhuis gebracht. Bij het schieten zijn geen agenten gewond geraakt. De politie had de man opgepakt na een vechtpartij op straat. De rijksrecherche onderzoekt hoe het kan dat de man na zijn arrestatie zijn vuurwapen nog kon grijpen.'

Het Parool vult aan: 'Zaterdagavond werd de man, volgens persofficier Otto van der Bijl waarschijnlijk tussen de twintig en dertig jaar oud, gearresteerd na een vechtpartij. In de ruimte waar hij moest wachten tot hij zou worden voorgeleid aan de hulpofficier, een meer ervaren agent die de arrestatie beoordeelt, was hij een moment alleen gelaten. Toen heeft hij zich in het hoofd geschoten en levensgevaarlijk verwond. Een traumateam kwam ter plaatse; het slachtoffer is per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. Er vielen verder geen gewonden. Het bureau Beursstraat is ontruimd en geldt sinds het incident als plaats delict. Het onderzoek van de rijksrecherche spitst zich toe op de vraag hoe deze man nog toegang kon hebben tot een vuurwapen. Tussen arrestatie en voorgeleiding aan de hulpofficier hoeven, volgens justitie, maar een paar minuten te zitten. Van der Bijl: ,,We kijken nu of deze man in de tussentijd is gefouilleerd, en waarom daar eventueel van is afgeweken." Onduidelijk is of de man, vermoedelijk iemand die de Nederlandse taal niet machtig was, als enige is gearresteerd na de vechtpartij. Getuigen op straat meldden dat ze een groepje mensen herrie zagen schoppen bij het politiebureau, direct na de arrestatie. De ambulance waarin de arrestant om 22.40 uur werd afgevoerd, werd ook gevolgd door een personenauto.'

De politie meldt op haar eigen site: 'Noot voor de redactie: In deze zaak zullen er verder geen mededelingen worden gedaan.'

Uit televisiefilmpjes op het net over het incident wordt duidelijk dat de man op het moment dat hij schoot geboeid was. Zijn handen waren op zijn rug gebonden. Hij moet zich dus van achteren door het hoofd hebben geschoten. In hetzelfde filmpje ventileert een woordvoerder van de politievakbond de mening dat de politie aangehouden verdachten al op straat moeten kunnen fouilleren. Alle berichten op internet dateren van enkele dagen na de arrestatie, er worden inderdaad geen verdere mededelingen gedaan. Onder de berichten vind ik telkens rauwe commentaren van reageerders, doorgaans in de trant van 'net goed.' Opgeruimd staat netjes. En dat de politie er niks van bakt. Lafaards. Hoe stom kun je zijn. Dat zeggen de mensen ervan. Nooit eens iemand die denkt: 'Jezus wat erg. Arme man.' Of hebben de mensen die zulke normale dingen denken eenvoudig geen behoefte om dat op te schrijven?

Zijn overlijden, drie maanden later, is geen nieuws: hij is waarschijnlijk al vergeten. Hij was een incident, niet meer. Toch wordt hij netjes weggebracht. Veel te netjes naar de zin van zulke reageerders, neem ik aan. 'Ze draaiden bij de uitvaart zelfs muziek uit de Oekraïne, stelletje maffe uitslovers. Kennen ze niet gewoon Hazes draaien? Een gezond stukje inburgeringsmuziek?'

Donderdagochtend. Ik wandel door het Westerpark naar de begraafplaats, hier en daar ligt er rijp op het gras, sommige sloten zijn met een aarzelend flinterdun laagje ijs bedekt, maar de zon heeft alweer genoeg kracht gewonnen om hier snel een einde aan te maken. Ik draag een snoeischaar in de zak van mijn keurige uitvaartjas. Langs de rand van de begraafplaats is een enorme berg aarde gestort, daaromheen is men bezig hekken te plaatsen. Een vrouw in een oranje hesje draait verbindingsstukken tussen de hekken vast, ziet me lachend aan en groet dan, bijna enthousiast. Een man in het zwart, een man zonder hond, maar toch duidelijk onderweg. Ik geef haar mijn melancholiekste glimlach terug.

Op de begraafplaats tref ik de dichter van dienst, de uitvaartleider, de oude meneer Degenkamp, en ook de jonge meneer Degenkamp komt even langs, op laarzen, in modderige werkkledij gestoken. Twee heren van de Oekraïnese Ambassade, een woord waarvan ik denk dat het met een hoofdletter moet, Ambassade, dat maakt het instituut nog indrukwekkender. En ook de heren zelf maken indruk: strak in het pak, de kleinste van de twee draagt een zonnebril, achterstevoren in zijn haar geschoven. Precies wat je je van een bodyguard voorstelt. Zal wel de chauffeur wezen. Hij heeft een merkwaardig, wijdbeens loopje, alsof hij van zijn vak eigenlijk paard rijdt en niet auto. Hij beweegt zich nochtans traag, maar soepel. We giechelen besmuikt. Het is een bijna angstaanjagende verschijning. De dragers maken hun eigen grapje. 'Wilt u het gedicht heel langzaam lezen? Anders kunnen we het niet verstaan. Omdat het in het Russisch is.'

De kist was vroeg, arriveerde al om half tien, waar een kwartier voor aanvang gebruikelijk is. Ik toon mijn enige cd met muziek uit de Oekraïne, waarop ik, min of meer op goed geluk, een vijftal korte nummers heb geselecteerd: twee voorafgaand aan het gedicht, liedjes die op deze Unesco-uitgave in het Engels worden aangeduid met 'Why do you weep, why do you lament' en 'The willow tree with many leaves.' Na het gedicht zal dan de ouverture klinken: 'Trembitas with folk orchestra' mijn favoriet van deze compilatie: hartverscheurend koperwerk. Ik toon mijn cd aan de mannen van de Ambassade. De lange man knikt instemmend, de kleine houdt afzijdig, bemoeit zich nergens mee, zwijgt. We kunnen beginnen. Stappen de aula in, nemen plaats in de banken, ik schuif in op links, daar waar Van Bokhoven eigenlijk hoort te zitten, omdat de Ambassade al op rechts heeft plaatsgenomen. Links dan maar. Van Bokhoven liet zich gisteren excuseren, vanwege de drukte op de zaak. Alles voor het evenwicht. Ik heb nog nooit op links gezeten, onwennig staar ik naar het spiegelruitje waarachter ik de heer Degenkamp weet, bezig met het bedienen van de muziek.
Die klinkt zoals het de bedoeling was. De uitvaartleider heet ons, zoals afgesproken, in het Engels van harte welkom op deze bijeenkomst waarop we Oleksandr Polishchuk zullen gedenken, met muziek, bloemen en de woorden van de dichter. Hij geeft Wim het woord.

*

In Memoriam
Oleksandr Polishchuk

Diep in de nacht schiet ik wakker; een van mijn kinderen komt niet lang daarna thuis.
Ik ben op mijn hond gaan lijken

die ruim voor onze komst aanslaat. Ik denk aan jouw laatste nacht, in het ziekenhuis,
werd er op je gewacht? – en die nacht dat je jezelf

het leven probeerde te benemen,

werd er toen aan je gedacht, door je grootvader bijvoorbeeld met wie je – zo verbeeld
ik me – in het voorjaar naar de veulens ging kijken?

Misschien vroegen jullie je wel af hoe het zou zijn om tussen de paarden te slapen in
een warme zomernacht.

Ik denk aan een landgenoot van je die ik ken. Hij slaapt in auto's die hij openbreekt,
soms rijdt hij op en neer naar een naburige stad

om het idee te hebben dat hij iemand anders is, iemand van wie iets wordt verwacht,
een man op wie wordt gewacht.

Diep in de nacht schiet ik wakker, hoe je jezelf door het achterhoofd schoot, het leek
alsof niet jijzelf, maar een ander je had gedood.


© Wim Brands


Ouverture. Schallend koper. 'Mama, the dawn.' 'Chumak song.' -'Chumak songs had an important influence on Ukrainian culture. The themes of the songs deal with every aspect of the wagoners' daily life: their departure, the misery of their families, their nostalgia, the hardships of life on the road, illness and death, longing for a beloved, the hard life of a hired hand, momentary distractions, their return home, love and marriage, the longing of waiting wives'- het klinkt in ieder geval heel verdrietig en berustend.

We staan recht. De dragers komen naar voren. We wandelen in het schitterende zonnelicht achter de kist aan naar zijn laatste rustplaats, pal naast een overdadig met verse bloemen overdekt graf. Een enkele roos daalt met hem mee naar beneden, dat ene bloemstuk blijft achter, als we hem verlaten, na dat ogenblik van stilte, het schepje zand op de kist. In de koffiekamer praten we over wat we weten van wie hij was. Hij was al acht jaar hier, hij had er een vriend, met wie hij dikwijls werkte, hij heeft een tijdlang een verblijfsvergunning gehad. Wat voor werk dat was, waar die vriend nu is, dat weet niemand.

Niemand wenst een tweede kopje koffie. Buiten schudden we handen, Degenkamp blijft achter om wat bij te kletsen. Hij klaagt over de konijnen, die de hyacintenbollen afknagen, die ze helemaal niet lusten, en toch afknagen, zo wordt het nooit een voorjaarsperk hier. In ruil vertel ik over de viooltjes die mijn balkonbak sieren. Dat herinnert mij aan de meegevoerde snoeischaar. We lopen terug door het park, de bewoonde wereld in, Wim met zijn fiets aan de hand. Onderweg neem ik de snoeischaar ter hand en gun me de weelde van een bos wilgenkatjes, die op uitkomen staan. De hekwerkers zie ik niet meer. Ik had die mevrouw op de terugweg nog een keer willen groeten, als een oude kennis, die je verrast terugziet, dat had je niet verwacht.



© voor het verslag: F. Starik



+

dinsdag 23 februari 2010

 
Eenzame uitvaart nummer 112, Amsterdam
I.M. Jan Willem van der Wal, 17 april 1934, Amsterdam, gevonden in zijn woning op 16 februari 2010.
Begraafplaats St. Barbara, dinsdag 23 februari 2010, 13 uur.
Dichter van dienst: F. Starik

De dag nadat Jan Willem werd gevonden word ik gebeld door een aangeslagen Van Bokhoven, die juist is teruggekeerd van een bezoek aan de woning van de overledene, aan het Hygieaplein in Oud Zuid. Van Bokhoven vertelt. 'Het stonk verschrikkelijk. Meneer moet weken, zoniet maanden op de woning hebben gelegen.' In het jargon van de Dienst ligt men op de woning, niet erin. Hij verkeerde 'in verregaande staat van ontbinding.' Zo noemt de politie dat. De staat van ontbinding. Verregaand.
'Alsof er een bom was ontploft. Geen meubels, alleen een matras. Kale vloer. Geen vloerbedekking. Daar was al dat vocht en bloed natuurlijk ingetrokken. Overal rotzooi. Een vuilnisbelt. De stank. De stank. Dat blijft in je neus zitten.' Van Bokhoven zette bij zijn vertrek alle ramen in het trappenhuis wijd open. 'Die lucht moet er toch uit. Onbegrijpelijk dat de buren niet eerder hebben gewaarschuwd.' Van der Wal leefde zeer teruggetrokken, als een kluizenaar, had nooit kontakt met zijn buren.

Hij werd in Amsterdam geboren, zijn moeder overleed aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, in 1945. Jan Willem was toen elf. Hij was enig kind. Van zijn vader is bekend dat hij drie keer is hertrouwd, dat al die huwelijken kinderloos zijn gebleven. Van die vader is verder bekend dat hij in 1962 verhuisde naar Amstelveen. Verdere naspeuringen naar vader lijken overbodig: hij werd geboren in 1903. Mocht hij er nog zijn, dan was met afstand de oudste man van Nederland. Er is dus geen directe familie meer in leven. Jan Willem is nooit getrouwd geweest, zijn leven lang alleen gebleven. Hij heeft sinds 1946 onafgebroken in Amsterdam gewoond, sinds 1979 op het Hygieaplein, in wat zijn laatste woning zou worden. Naast zijn AOW genoot hij een bescheiden pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, wat erop zou kunnen duiden dat hij een overheidsbetrekking heeft gehad. Veel geld gaf hij niet uit. Hij laat, naast een gezond girosaldo, een forse beleggingsrekening achter.

Van Bokhoven kondigt aan dat hij straks, na deze lange, aangrijpende werkdag een warm bad gaat nemen, als hij thuis komt, eerst een glas wijn, dan lekker lang in bad. Om die verschrikkelijke geur uit te weken. Dat is zijn grootst verlangen, nu. Verder kondigt hij aan dat er een redacteur van het Nederlands Dagblad, Maarten Vermeulen, bij de uitvaart aanwezig zal zijn, alsmede een fotograaf van die krant. Ik herinner me het telefoongesprek dat ik een tijd geleden met hem voerde. De zeven werken der barmhartigheid, daar had hij het over, hij moest een werk van barmhartigheid verrichten, en in dat kader wilde hij iets met de eenzame uitvaart doen. Ik legde hem uit dat er weinig te verrichten valt: we kunnen de dichter moeilijk door een journalist vervangen. En dit huis wil hij niet opruimen. En voor de bloemen zorgt de gemeente al. Maar nu was het toch gelukt, hij zal Van Bokhoven, voorafgaand aan de uitvaart, naar het uitvaartcentrum begeleiden, waar de overledene, uiteraard in een stijf gesloten kist, ligt opgebaard. Van Bokhoven raadt me aan voorzichtig te zijn met het gedicht, gezien het specifieke karakter van die krant. Dat beloof ik. Ik zal er een fijn Bijbels beeld in stoppen.

In de Statenvertaling luidt het volledige (Jesaja 42:3) citaat: 'Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen.' In de Willibrordvertaling leest men knak voor krook en kwijnen voor roken, de wiek werd een pit: 'Het geknakte riet zal hij niet breken en de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit. Werkelijk, hij zal recht brengen.' De hoofdletter voor Hem werd onderkast, ook de waarheid heeft het nu opgegeven. In de Nieuwe Vertaling van 2005 gaat het rechtuit van: 'Het geknakte riet breekt hij niet af, de kwijnende vlam zal hij niet doven. Het recht zal hij zuiver doen kennen.' De Naardense Bijbel geeft: 'Het gekrookte riet zal hij niet breken, een verflauwende vlaspit niet doven,– naar zijn trouw zal hij recht doen uitgaan.' Dat moeten ze dan zelf maar met de spaghetti verbinden.

Ik zal beslagen ten ijs verschijnen, mocht het gesprek hierop raken.
Er ligt een zeer recente opname van Peter Gabriel op mijn bureau, Scratch My Back, met een plechtige, klassieke versie van Arcade Fire's 'My Body Is A Cage'. (But My Mind Holds The Key. Set My Spirit Free.) Dat nummer zal door de aula klinken, als het gedicht gelezen is. Bij het binnentreden van de aula zal 'I Think It's Going To Rain Today' oorspronkelijk van Randy Newman, het werk moeten doen, met die heerlijke regel 'Human kindness is overflowing.' En dan vertrekken we weer op de klanken van Street Spirit (Fade Out), Radiohead. Fade out. Again.

Dinsdag, kwart voor een. Kouder dan gedacht, en het zal waarschijnlijk niet gaan regenen vandaag. Acht dragers bij de poort. Natuurlijk. Meneer had geld. Dan word je geschouderd. Bij de aula begroet ik meneer Degenkamp en mevrouw Bussink, die graag eens om 'haar moverende redenen' een eenzame uitvaart zou meemaken, laten we het zo maar noemen. Ik vraag Degenkamp of het mogelijk is het tweede muziekstuk tussen 2:26 en 2.28 out te faden. Het wordt daarna een paar minuten eigenlijk te luid, ziet u, te modern misschien, voor deze gelegenheid. Hij gaat zijn best doen. We herhalen de volgorde van de muziekstukken. Even later verschijnt de lijkwagen. Gevolgd door de witte dienstauto. Bert Kiewik, Van Bokhoven, de journalist. Tezamen met de acht dragers zullen we een heel gezelschap vormen. De uitvaartleidster stelt zich voor. Nieuw gezicht. Ik onthoud haar naam niet. Ik onthoud die namen nooit. Erger nog, ik versta ze niet, neem het niet op. Hoor een klank. We bespreken het verloop van de dienst. Ze kondigt aan ons welkom te zullen heten, na het eerste muziekstuk, bij binnenkomst.
En dan komt daarna het gedicht, en daarna het tweede muziekstuk, dat heb ik er zo bij uitgezocht, zo doen we dat. Alles is duidelijk. We scholen samen voor de aula. Dan is het precies 1 uur geworden. Randy Newman denkt dat het zal gaan regenen vandaag. We gaan naar binnen, ik doe mijn jas uit en leg die naast mij in de bank, en ook mijn das leg ik af. Menselijke vriendelijkheid overstroomt ons. Dan stapt de uitvaartleidster naar voren en heet ons allen, zelfs hartelijk, welkom op de uitvaart van Jan Willem van der Wal, vijfenzeventig jaar oud, gevonden in zijn woning in Amsterdam, die we gaan gedenken met muziek, met deze bloemen, met de voordracht van een gedicht. Dan geeft zij graag het woord aan de heer Starik. Er is geen katheder neergezet. Dat heeft hij al gezien. Kiest positie achter de kist, vouwt zijn papier open en legt zijn hand erop.

*

Al het mijne

In een dansvoorstelling zag ik eens hoe Pina Bausch
van een pak spaghetti een voor een de stengels uitnam
en bij iedere harde dunne sliert uitriep: 'Dies ist meine.
Dies sind alle meine.' Geen idee wat het betekent maar

het ontroerde diep. Ik hoorde van een kluizenaar,
zo hard en dun dat zijn buren weigerden hem te ruiken,
ook toen hij al weken sliep. Hij had zichzelf helemaal in zichzelf
opgesloten. Pas toen werd hij bezocht. Een kaal matras

had alle vocht trouwhartig opgezogen. Meneer Van Bokhoven
zette bij zijn vertrek alle ramen in het trappenhuis wijd open.
Later die avond nam hij een bad, om de geur ook uit zijn neus
te wassen, de geur van de man die niemand meer was, niets bezat.

Geknakt riet. Stengel na stengel, identiek, ongekookt en waardeloos.
Dun, hard en onbesproken. Van alles verlaten, uit de kooi van zijn lichaam
ontsnapt, een gas. Geen sleutel tot de geest. Geen idee wat het betekent.
Die rekening van niks. Afbetaald, geweest.


*


Het gedicht wordt weer in vieren gevouwen, ik schuif het behendig onder het groen van het boeket op de geurende kist, bijna onzichtbaar, neem dan weer plaats, wacht de komst van de muziek. Het zal me benieuwen of het gaat lukken het lichaam als kooi bijtijds weg te draaien – en het lukt precies. Nu kan er niets meer misgaan. Voor het laatste muziekstuk zal uitdoven stelt de uitvaartleidster voor dat we allemaal rechtop gaan staan, uit eerbied voor de overledene, om daarna de kist naar de laatste rustplaats te dragen, en zo geschiedt het precies. We wandelen derwaarts. Zelfs hier ruik je hem nog. Meer stilte. Kist daalt. Schepje zand. Koffie.




© voor gedicht en verslag: F. Starik




+

donderdag 28 januari 2010

 
Hedendaags impressionisme

Over F. Starik, Victoria
Rutger H. Cornets de Groot
Awater, winter 2010

‘Prijs de lucht van heet asfalt van zweet van patat’ dichtte Jan G. Elburg, ooit leraar van F. Starik aan de Rietveldacademie. In Stariks laatstverschenen, tiende bundel Victoria wordt ruimhartig plaats geboden aan dingen die even herkenbaar als onaanzienlijk zijn: van spa-flessen, stofzuigers en kruimeldieven tot de Belastingdienst, Dirk van den Broek, Hyves en Facebook. Toch gaat het in deze poëzie niet om het binnenhalen van ‘de alledaagse werkelijkheid’. De werkelijkheid is tenslotte niet alledaags, en zelfs niet herkenbaar, maar concreet en vreemd, wanneer je althans oog hebt voor de afgrond die zich achter elk ding opent. Neem die spa-fles, die in het huishouden van de bezitter als gieter blijkt te fungeren, en die daarmee een heel leven samenvat en een mentaliteit zichtbaar maakt. Of de verschrikking van de stofzuiger en de kruimeldief, die het vuil weghalen dat mensen voor hen achterlaten.

Starik (1958), dit jaar gedecoreerd met de prestigieuze Amsterdamprijs voor de Kunst, is patroon van de Eenzame Uitvaart, die laatste groet aan zwervers, junks, zelfmoordenaars, vergeten bejaarden, illegalen en andere welvaartsresten. In deze nieuwe bundel gaat het niet langer om het moment van de dood als afscheid van een leven, maar om hoe mensen zich dagelijks staande proberen te houden in het geweld van de dood. Soms moet daarvoor die dood ook tegemoet worden getreden:

En hoe ben jij de winter doorgekomen?
Stijfjes liggend, niet meer dromend?
Het voorjaar heeft je opgewarmd, maar niet genoeg.
Ze zeggen: we hopen dat je hier rust vond
maar rusten klinkt me te gezond voor wat jij doet.

Dat Starik zich in deze pregnante, maar ongedwongen taal uitdrukt ligt met zijn aandacht voor het onaanzienlijke, voorwaardelijke en vergankelijke niet voor de hand. Je zou verwachten dat zijn taal eveneens voor een deel uit afval en gerecycled materiaal zou bestaan, die bij gebrek aan bruikbaarheid de coherentie van zijn gedicht zouden aantasten. Maar Starik is er niet op uit om de status van zijn gedicht met modernistische grappen in het geding te brengen; het leven zelf staat immers al op de tocht. Toch kan door de herkenbaarheid van zijn motieven en de eenvoud van zijn taal het drama dan soms aan je aandacht ontsnappen, en lijkt het alsof deze poëzie zich zozeer met het onaanzienlijke identificeert, dat ze zelf onaanzienlijk wordt.

Maar de kunst is je bij het lezen van deze poëzie niet door je ogen te laten bedriegen. De zintuiglijkheid van Stariks gedichten blijkt niet uit opzichtige typografische, syntactische of prosodische ingrepen, maar uit het impressionistische perspectief dat ze bieden: je moet als het ware je ogen sluieren om in het diffuse aanbod van de ‘alledaagse’ werkelijkheid en in de eenvoud van Stariks taal de concrete contouren van psychische werkelijkheden te zien.

Starik heeft deze bundel Victoria genoemd, wat ‘overwinning’ betekent. Feitelijk past die titel op alle poëzie, want poëzie overwint alles, ook en vooral de dood. Wie Starik wel eens heeft zien lezen, weet dat hij zich nogal formeel, onnatuurlijk en onrechtstreeks uitdrukt, waardoor het lijkt alsof alles wat hij zegt op slag in poëzie verandert: poëzie is tenslotte geen natuurlijke taal. Maar dat betekent niet dat er aan die taal geen eisen worden gesteld. Want alles verdient het weliswaar om tot poëzie te worden verheven, maar niet alles is poëzie: er moet iets worden overwonnen. Het ‘Victoria’ bestaat eruit het alledaagse in de werkelijkheid en in de taal niet als vanzelfsprekends op te vatten, maar als iets dat, hoe voorwaardelijk ook, op die werkelijkheid is overwonnen, waardoor die taal evenzeer uit het leven is gegrepen als de mensen en dingen die er dagelijks uit worden gegrepen. Starik moet je leren lezen.

maandag 4 januari 2010

 
De Standaard, 30 december 2009

Welk boek kreeg het voorbije jaar volgens u te weinig aandacht? Lees de ontdekkingen van de andere lezers, en deel uw eigen suggesties.

Alvast een tip van een kenner:

Jelle Van Riet (journaliste)?België moet dringend de Nederlandse dichter-duivelstoejager F. Starik in de armen sluiten. Zelden iemand zo hilarisch én grimmig weten schrijven over een man die, nou ja, niets doet, als in zijn roman De gastspeler .


*

woensdag 30 december 2009

 
Eenzame uitvaart nummer 110

I.M. Zbigniew Tadeusz Bielecki, 15 augustus 1961 Koszalin, Polen – 17 december 2009 Huis van Bewaring Overamstel, Amsterdam
Begraafplaats De Nieuwe Ooster, dinsdag 29 december, 14.45 uur
Dichter van dienst: Wim Brands

Antwoordapparaat. Als ik thuiskom, tref ik Van Bokhoven nipt op kantoor, ofschoon het vrijdagmiddag al tegen zessen loopt. We proberen de fax nog maar eens, het gaat om een Poolse meneer. Moeilijke naam dus. De fax maakt keurig verbinding, maar spuugt na lang nadenken toch maar twee blanco velletjes uit. We bellen opnieuw. We spellen zijn naam.

Hij werd dood gevonden in zijn cel, op 17 december. Het lichaam werd door de politie in beslag genomen. Er vond obductie plaats. Tot welke bevinding dit leidde, deelde de politie niet mee. De dienstdoend rechercheur wenste zijn kennis niet te delen, niet met meneer Van Bokhoven, en dan zeker niet met de dichter van dienst. De rechercheur weet dingen die anderen niet mogen weten. Daarom is hij zo belangrijk en geheimzinnig.

Het lichaam werd op 21 december door de recherche vrijgegeven. Toen Van Bokhoven om meer informatie belde, was er nog niets uitgezocht – men had niet de moeite genomen familie op te sporen, die heel misschien wel wil weten dat er iemand dood is. Meneer had geen vaste woon- of verblijfsplaats. Gedurende zijn detentie, die ongeveer een maand lang duurde, is er niemand op bezoek gekomen. Aan een ganggenoot vertelde hij dat er een ex-vrouw is, kinderen, een broer – allemaal in Polen. Via de Poolse ambassade wordt de broer achterhaald. Die heeft geen geld om over te komen, voor de uitvaart. Er is ook geen geld om de overledene in Polen te laten begraven. Hij uit de wens dat er, hier, in Amsterdam dan maar, een crematie plaatsvindt en vraagt of de as te zijner tijd kan worden opgestuurd. Dat kan dan weer wel.

De rechercheur belde Van Bokhoven nog een keer om te zeggen dat hij het horloge van de overledene moest komen ophalen, een huis-tuin-en-keukending, niks waard. Gooi die zelf maar weg, zou Van Bokhoven geantwoord hebben. Bij de Dienst hebben ze daar een speciale container voor. Mobieltjes, pasjes, dat soort dingen. Die worden door een gespecialiseerd bedrijf vernietigd. Ze zullen zo'n container bij de politie ook wel hebben.
En deze meneer had dus verder helemaal niets: geen geld, geen pasjes, geen mobiel, niks. Alleen dat goedkope rothorloge, dat voor hem bijhield hoe laat het nu weer geworden was.

Ik tref Wim Brands bij de tramhalte. Trots laat ik het truukje met de ov-chipkaart zien. Zo eenvoudig is het. Vergeet prompt om uit te checken, bij de overstap. Tientje kwijt, geloof ik, is de straf. Ik zal tot in lengte van dagen niet meer uit die tram verdwijnen. Bedenk dat pas als ik de pas tevoorschijn haal om wederom in te checken. Dat is te laat. Daarbij kiezen we bij het instappen van de tram voor een verkeerde deur, die eigenlijk alleen voor uitstappen is bedoeld: we komen klem te zitten tussen deur en poortje, worden als het ware gevangen op de trap, staan als twee stoute jongetjes in de hoek. We overwegen om eroverheen te klimmen. Moet mogelijk zijn. Een meneer helpt ons eruit door het hekje achteruit te duwen, terwijl ik mij zo klein mogelijk maak in de verste hoek. 'Nu moet je dat ook bij mij doen,' vindt Wim. Het gaat maar net. 'Drie kilo overgewicht,' schat hij.

We zijn vroeg. We slenteren wat over de begraafplaats. Ik laat de Mercedes met de gul openstaande deuren op de zwartmarmeren glansplaat zien, toon waar Wally Tax ligt, we komen op de terugweg Kees Fens tegen. Hij heeft hele grote letters gekregen. In kapitalen.

De uitvaartleider neemt de muziek in ontvangst, mooi, Bartoli, zegt hij. Van Tindersticks heeft hij nog nooit gehoord. Strijkkwartet, mompelt hij goedkeurend over het derde doosje. Komt goed. Even nadat de lijkwagen rechts achterom is gereden, we krijgen dus de grote aula, arriveert Van Bokhoven. We wachten buiten tot het tijd geworden is. Van Bokhoven vertelt over die aardige mevrouw Arts van de Poolse ambassade, hij heeft haar nog een paar keer aan de telefoon gehad. Zou het misschien die mevrouw zijn, die daar in de verte nadert, met dat uitbundige bloemstuk van donkerrode rozen, in het gezelschap van die onberispelijke heer? Maar ze lopen ons voorbij, gaan naar binnen, ze komen voor de uitvaart van half vier.

De uitvaartleider gaat ons voor, de grote aula binnen, waar die grote stoelen op de voorste rij voor de directe familie zijn bedoeld. Achter die eerste rij stoelen met armleuningen wordt het meubilair eenvoudiger. Van Bokhoven en Brands gaan op links zitten, ik neem plaats op rechts. Cecilia Bartoli zingt Händel wonderschoon. Als het lied gedaan is komt de uitvaartleider naar voren, ik knik eveneens naar Brands, die opstaat en het gedicht zal voordragen.


*

Ik ken je niet, nee, maar denk te weten wie je bent: mijn grootmoeder
bij voorbeeld die net als jij Polen verliet, ze telde onderweg de
kerktorens om thuis niet kwijt te raken –

ze herhaalde dat tellen elke avond in haar dienstbodenkamer – en jij,
wat telde jij in je kamer in het Huis van Bewaring?
Ik weet dat je enige bezit een horloge was.

Ik hoop dat je denkt aan uren waarin je geleund tegen een warme muur
wacht op je broer – ik weet ook dat je een broer hebt – met wie je gaat
vissen.

Nee, ik ken je niet, maar je bent de Rus naast wie ik soms op een
bankje aan het water zit, hij wijst naar de boten, al vissend – en
imiteert een kanon en ik knik.

Je bent de Roemeen die elke ochtend aan de rand van de stad uit een
auto wordt gezet. We zwaaien naar elkaar zoals watersporters dat doen.

Ik denk dat ik je sprak vlak voordat ons buurtfeest begon.
Je vroeg of je welkom was.

Je was de ongenode gast die in een kamer sliep met negen anderen,
eigenlijk was je doodziek terwijl je de hele dag nog toeristen door de
stad moest fietsen.

Ik zie je angstige, boze blik toen iemand dokter mompelde.
Voor we het wisten was je verdwenen.

*

De microfoon staat zeer luid afgesteld, alsof er een menigte mensen moet worden toegesproken, van wie een deel hardhorend is, en een ander deel last heeft van een hardnekkige, vastzittende hoest. Vanwege dat horloge heb ik Tindersticks meegebracht, het eerste, instrumentale, nummer van het album The Hungry Saw, dat zo mooi verdrietig wegsterft, als een klok die ophoudt met tikken, inderdaad. Als laatste stuk koos ik voor het Borodin-ensemble, Tsjaikovski, het eerste strijkkwartet. Bijna acht minuten. We hebben de tijd. Als de muziek is uitgeklonken, vraagt de uitvaartleider of hij ons mag voorgaan. Dat mag. We staan op, buigen voor de dode, ik geef een klopje op de kist. We lopen zo de koffiekamer in. Ik eet twee plakjes cake. Ik vind de cake lekker. Hij lijkt nog een beetje warm te wezen, alsof hij hier in huis is gebakken. Ik heb nog nooit een plakje cake gegeten, bij een eenzame uitvaart. Ik heb alleen gadegeslagen hoe anderen dat doen. Ook Wim Brands neemt een plakje, net als Van Bokhoven, ieder één.

Op de terugweg wil mijn moderne snufje mij geen goede reis meer wensen, natuurlijk, ik rijd nog altijd in die andere tram rond, er is niet voldoende saldo over om mij terug te brengen. Ik leg het allemaal aan de conductrice uit. Ze haalt haar schouders op. Wim zegt: 'Dat doe je verkeerd. Je houdt je kaart bij het instappen voortaan gewoon twee keer voor de kaartlezer, heb je meteen weer uitgecheckt, kan je dat ook niet meer vergeten.' Check in. Check uit. Klaar.


© voor het gedicht: Wim Brands
© voor het verslag: F. Starik.



+

dinsdag 3 november 2009

 


Ik moet u nog altijd vertellen hoe blij ik was. Hoe blij ik ben. Misschien dat u een foto ziet.



+

zondag 1 november 2009

 
Een jaar of twee geleden mocht ik een roman in 1 minuut navertellen. Ik koos voor het boek dat ik zelf aan het schrijven was, een boek dat toen nog 'De man in het midden' heette. Dat is nu te vinden op you tube.

http://www.youtube.com/watch?v=7CtZh2yxqoI

(of zoekterm; de man in het midden, F. Starik)




+

dinsdag 29 september 2009

 
Een wipkip. Een buspaal. Een gokmachine.



F. Starik nam niet alleen als dichter deel aan Dichter in de buurt (zie: www.dichterindebuurt.nl) met een gedicht, maar verzorgde ook de kunstwerken bij vijf gedichten in de Diamantstraat. De manifestatie werd jongstleden zaterdag door burgemeester Cohen om 10 uur ’s morgens onder massale publieke belangstelling geopend.

Starik vertelt: ‘Toen ik de vijf gedichten binnenkreeg, was het me meteen duidelijk dat het werk dat ik bij die gedichten zou maken een ‘visueel commentaar’ zou geven op de inhoud van die gedichten. Twee van de vijf geleverde gedichten vond ik vrijwel onmiddellijk subliem, binnen de context van het gegeven thema Begroet deze verblijfplaats…met de drie overige gedichten ‘heb ik’ veel minder. Dat komt in mijn werk tot uitdrukking.

Daaraan voorafgaand is het misschien verhelderend te verklaren dat ik als beeldend kunstenaar geen Werk maak in de klassieke betekenis van het woord. Ik teken niet, ik schilder niet, ik houw geen beeld. Ik schep geen schoonheid, maar een ervaring. Een situatie, waarmee je je kunt verhouden.

Ik begon met het prachtige gedicht van Thomas Möhlmann, Blijf in de buurt, waarin de paradox van het fenomeen vertrekken wordt belicht, binnen de stedelijke omgeving, die je met je meedraagt, die nooit helemaal van jou is, maar ook aan al die anderen toebehoort, die hier waren, die hier zijn, die hier nooit zullen aankomen. Ik vond dat er een bushalte moest komen, op een straathoek, waar je mooi vergeefs op de bus kan gaan staan wachten. Er komt namelijk helemaal geen bus. Het opschrift van de halte luidt: Halte Diamantstraat. Als bestemming wordt Hamelen genoemd. Nergens heen dus. Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen? Ik situeerde de gedroomde vertrekplaats bij café Zoet, waarvan de eigenaresse me vertelde, dat toen ze hier neerstreek, ze eigenlijk niets met Amsterdam en de buurt kon aanvangen: ze wilde niets liever dan weer vertrekken. “Ik heb nog wel eens letterlijk tegen mijn man gezegd: ging er maar een bus.” Via de afdeling communicatie van het GVB was de halte zo geregeld. Bij de afdeling Materieel wou men toch echt eerst een vergunning zien, voordat men er überhaupt over kon gaan nadenken, of er zoiets geleverd kon worden. Dat zou nog spannend worden.

De halte sloot mooi aan op het gedicht van Pim te Bokkel, die zijn vers baseerde op een ochtendlijke fietstocht door de buurt en helemaal geen kinderen op straat zag spelen, wat hem hogelijk verbaasde. Die kinderen zaten natuurlijk gewoon op school. Maar wat te Bokkel niet wist: eens zijn hier kinderen verdwenen, weggevoerd. De Diamantbuurt herbergde voor de oorlog een grote Joodse enclave. In het gedicht herinnert een ‘schommeleend’ aan het misverstand van die afwezigheid. Dus ik vroeg in een moeite door vergunning bij het stadsdeel aan tot het tijdelijk laten plaatsen van een wipkip, zoals de schommeleend in de volksmond wordt genoemd. De wipkip moest geplaatst in een smal strookje onland, wat men een voortuintje zou kunnen noemen, op een licht ongebruikelijke locatie dus, waar het heel niet fijn schommelen is, recht onder het raam van de bewoner van nummer 159, die het gedicht zou herbergen. De bewoner plaatste er op eigen initiatief een paar siereendjes in zijn vensterbank bij. De titel van het gedicht van te Bokkel is Naar Hamelen, wat zich dan weer mooi met die buspaal verbinden zou.

Het circus van het aanvragen van een vergunning: wie werkt met bestaande spullen, reëele voorwerpen, die doorgaans niet tot het domein van de kunst gerekend worden, moet erop rekenen dat het leeuwendeel van zijn praktische werk bestaat uit het omzeilen van allerlei ambtelijke beperkingen, het produceren van stapels papierwerk, het wegnemen van koudwatervrees en het met eindeloos geduld uitleggen ‘wat de bedoeling hiervan is’ aan alle geledingen van het besluitvormingsproces. Het stadsdeel maakte bij de eerste poging tot een aanvraag meteen duidelijk dat er niets in de grond of op de stoep verankerd mocht worden, dus mijn aanvraag tot plaatsen van buspaal en wipkip zou zeker afgewezen worden. Ook was het niet toegestaan om de bushalte dan maar aan de lantaarnpaal ernaast te bevestigen. Vier weken lang werd er over mijn verzoek vergaderd. Toen kwam het verlossende woord. Het mocht, min of meer, met de nodige beperkingen omgeven.

Ondertussen huurde ik een gokkast, bij het gedicht van Menno Wigman, dat ik hier in zijn geheel zou moeten citeren, om dit sublieme vers recht te doen. Achter dit gedicht zouden zenuwachtige lampjes aan en uitknipperen. Pas toen het apparaat werd afgeleverd, bekende de leverancier dat de lampjes (wettelijke voorschriften!) niet langer dan vijf minuten mogen knipperen, wanneer de gokkast niet in gebruik is. Het apparaat werd tot een bijna menselijke gestalte opgewaardeerd door een matzwart geverfde voetbal (hoofd) op een rol zwarte ducktape (hals) bovenop de fruitkast te plaatsen.

Rob Schouten leverde een archetypisch ‘moeilijk’ gedicht, waar, naar mijn inzicht, de bewoners weinig van zouden begrijpen. Ik besloot het gedicht uit te leggen. Woorden, begrippen, personen, die ik deels ook zelf moest opzoeken om tot inzicht te geraken, werden uitgelegd. Wikipedia werd mijn leverancier. Wie Schliemann was, wat bitumeus is, wat post-diluviaal betekent: ik zocht het allemaal voor de mensen op en groepeerde de verklarende teksten - inclusief de merkwaardige Wikipedia voetnoten en verwijzingen, enigszins door mij gemanipuleerd tot iets leesbaarder teksten dan die waarin Wikipedia grossiert - in keurige lijstjes rond het gedicht.

Joost Baars tenslotte leverde een wat puberaal aandoend, titelloos gedicht, smal als had Jan Arends het geschreven, rond het begrip ‘ik’. Met de buurt heeft het weinig of niets te maken, het lijkt eerder een voorzichtig zoekende verklaring van een beginnend dichterschap. Ik vroeg Meinbert Gozewijn van Soest een tekening te maken, van een bijna druppelvormig gezicht, waar het woordje ik in verwerkt moest zijn. Hij tekende een kindergezicht, waar het gezicht van een oude man doorheen schemert. Op het formaat 50X70 centimeter werd de originele tekening naast het gedicht in het slaapkamerraam van mevrouw Baanvinger gehangen, waarbij een vijftigtal kleinere reproducties van de tekening over straat lijken te waaien, zich vanuit die centrale plek over de buurt verspreiden. Ik, ik, ik. Eigen schuld. Net goed.

Uiteindelijk, met veel mitsen en maren, kwamen de vergunningen rond. Toen dook een nieuw probleem op: in die kleine, donkere benedenhuizen lukte het me niet om één van de mij toegewezen bewoners die gokkast in de maag te splitsen: te groot, gebruikt stroom, neemt licht weg, staat in de weg. Er werd een oplossing gevonden door de kast dan maar naast het gedicht, dat op nummer 148 zou komen, in het kantoortje van Stadgenoot op nummer 150 te plaatsen, waar onder andere de buurtconciërge en de wijkregisseur zetelen. Na aanvankelijke medewerking toegezegd te hebben, begon men te aarzelen. Men wilde toch liever neutraal blijven, de ramen zouden vast en zeker worden ingegooid, dat was immers al zo vaak gebeurd, kortom: men was bang voor (de reacties uit) de eigen buurt. Moslims gokken niet, die zouden er beslist aanstoot aan nemen. Dit werk was nodeloos provocerend, luidde het oordeel van de wijkregisseur, en niemand uit het Stadsdeel, noch bij de politie, noch bij de Woningbouwvereniging, kwam daar meer overheen. Raar, denk je dan: moslims drinken niet, maar gooien als ze gaan boodschappendoen bij de supermarkt toch ook de flessen wijn niet stuk?

Na dagen koortsachtig overleg en mislukte overredingspogingen besloot ik met het verhaal naar de krant te stappen: Het Parool hapte toe en plaatste er daags voor de opening een stukje over. De kunstenaar in kwestie zou ‘witheet’ zijn. Dat was de kunstenaar natuurlijk niet, die vond het, naast zorg-, vooral lachwekkend. Ondertussen werd er driftig gezocht naar een nieuwe lokatie, die uiteindelijk werd gevonden op de hoek van de Saffierstraat, nummer 70, recht tegenover de bushalte in de Diamantstraat. Zeer fraai. Nog mooier dan de kast in het kantoortje van Stadgenoot, met zijn dubbelgelaagd kogelwerend glas en halfdoorzichtige rolluiken zou hebben gestaan.

Applaus. Eind goed, al goed. Vandaag, de maandag na de opening van Dichter in de buurt, de dag dat ik dit schrijf, staat, hangt, ligt en zit alles er nog en is alles nog heel. Het eerste moeilijke weekeind is overleefd. Met de publicatie over de gokkast in Het Parool is met name deze eenarmige bandiet in de buurt een ‘conversation piece’ geworden en daar was het allemaal om te doen. Bij de opening moest er druk worden handengeschud met stadsdeelbestuurders die zich enigszins schaamden over de nodeloze ophef, die machteloze schouders ophaalden over de lafheid van de wijkregisseur, waarbij ik hen fijntjes wees op de daartegenover te plaatsen moed van de wijkbewoner, die nu vijf weken lang achter zijn enkele ruit zit opgescheept met het bedorven uitzicht op de achterzijde van een gokkast, prominent in zijn woonkamer, de geestdodende opdracht het apparaat iedere vijf minuten uit- en weer aan- te schakelen, en, als we de wijkregisseur mogen geloven, de permanente angst voor de woede van de buurt.

Voor mij was de werkwijze & het te behalen resultaat niet nieuw: eerder realiseerde ik in dit zelfde stadsdeel Oud Zuid bijvoorbeeld op het keurige Stadionplein een tijdelijk kunstwerk met zes levensechte honden, waarbij eveneens de weg naar het kunstwerk zo veel langer duurde dan het kunstwerk zelve: nog dezelfde nacht werden alle honden door buurtbewoners ‘geadopteerd’, dat wil zeggen: gestolen, meegenomen. De lijm, waarmee de honden op de stoep werden vastgezet, was nog niet helemaal uitgehard. Overal liepen er mensen rond met onuitwasbare vlekken op hun kleren. Dat lijkt hier, in de meest gevreesde buurt van Amsterdam, zoniet van geheel ons land, allemaal niet aan de orde.’


+

vrijdag 14 augustus 2009

 
OVERWEGINGEN BIJ EEN PRIJSUITREIKING

(F. Starik is een van de zeven genomineerden voor de Amsterdam Prijs voor de Kunst, uitreiking door burgemeester Cohen op 27 augustus in het Muziekgebouw aan het IJ, zie ook: www.afk.nl )

Een paar weken geleden verbleef ik met mijn zoon in Berlijn. De U-bahn naar Stadt-Mitte. Men moet ergens beginnen. We komen boven bij Checkpoint Charlie. Er zijn nog altijd stukjes Muur te koop, in toeristenwinkels en bij stalletjes op straat, piepkleine brokjes geschiedenis, hun gewicht inmiddels in goud waard. De Muur is over de gehele wereld verspreid geraakt. Mijn zoon weet zeker dat die stukjes nog nep zijn ook. Dat ‘certificaat van echtheid’ zegt hem weinig. Hebben ze nieuw overheen geschilderd. Is beton van een willekeurig muurtje. Hij is een man van weinig vertrouwen. Ik kom in de verleiding een rode DDR-armband te kopen. Helfer der Volkspolizei, staat erop. Hij moet vijftien euro kosten. Vijf, zeg ik. Tien, geeft de verkoper terug. Ik schud mijn hoofd. Hij daalt tot acht. Ik weiger. Vijf, heb ik gezegd. Je moet voet bij stuk houden. Als ik nu zes ga zeggen zegt hij zeven en dan zit je eraan vast, vijftig, zesenhalf, maakt hij het af. Zit je met zo’n band die je nergens kunt dragen. Ga je niet mee rondlopen, echt niet. Helfer der Volkspolizei. Ze zouden denken dat je een nazi bent. Of een communist. Kan echt niet meer.

Ik ben eens uit Wenen thuisgekomen met een grote, mottige, opzette roofvogel, die ik op een rommelmarkt gevonden had. Nieuwsgierig vraag je wat zo’n grote vogel zou kosten, vijftig mark, denkt de handelaar. Dat vind je dan te veel. Wat zou jij ervoor geven? vraagt de handelaar dan. Zonder na te denken noem je de helft. Deal! besluit de handelaar haastig en drukt je de enorme vogel in de armen. De vogel is op een indrukwekkende stronk hout gemonteerd, als gevangen in het moment van neerstrijken, de vleugels in volle remvlucht gespreid. Kunt u hem niet, ehm…inpakken. Nee. Er is geen doos of tas waarin de vogel zou passen. Ik heb de vogel met zijn felle kraalogen de hele stad doorgedragen. In de hotelkamer bond ik hem vast aan mijn bed, in de trein zat hij op het tafeltje aan het raam.

Of het grappig is om met zo’n band om je arm bij de Prijsuitreiking te verschijnen? Eind augustus word je als genomineerde van de Amsterdam Kunstprijs in het Muziekgebouw aan het IJ verwacht om al dan niet daadwerkelijk een Prijs in ontvangst te nemen, je gezicht in de plooi te komen houden. Je bent in een loterij beland en je moet meespelen.

Er zijn drie Prijzen te vergeven aan zeven genomineerden. Mijn zoon meent, dat als ik met zo’n malle band om mijn arm verschijn, de Prijs zeker niet aan mij zal worden toegekend. Als je wint de Hitlergroet brengen, ook niet grappig. Je hebt er geen verhaal bij. Je zou het feestje maar bederven, er iets corrupts aan kleven, er zou een vage verdenking over vallen. Alsof je ergens schuldig aan bent. Nee, het zou ontzettend niet leuk zijn, besluiten we. Ik laat mijn vijf bij vijf, we slenteren alweer verder. In de verte horen we de koopman nog roepen.

Toch lijkt het me wel dat je iets leuks moet doen, iets grappigs zeggen, als je wint. Win je niks, mag je vast niks zeggen. Je bent alleen nog maar genomineerd. Je hebt een kans van meer dan dertig procent om daadwerkelijk met een prijs te gaan lopen. Moet men zich daarop voorbereiden met een toespraak van een half uur in de binnenzak? Het zal wel neerkomen op een dankwoord van drie regels, trots en blij, dag burgemeester.

Die kansbereking hier verschilt nogal met een nominatie voor een literaire prijs, waar de nominatie op zich al een prijs is: de Ako of de Libris betalen alle genomineerden uit in vloeroppervlak in eigen winkel. Maar de kans dat je de hoofdprijs wint is eigenlijk te verwaarlozen: een op zes, Russische roulette. Hier is de verhouding drie op zeven. De helft plus één valt af. Over die getalsverhouding is ongetwijfeld nagedacht. Veel leuker is natuurlijk om, als er drie prijzen te vergeven zijn, vier genomineerden aan te wijzen: ik denk dat die positie zich alsnog uit zou betalen, de enige die niks won, het jongetje dat werd uitgelachen.

Ik vermoed dat de beroepsgroep kunstenaar, zowel de uitvoerende als de scheppende, de enige is met zo’n uitbundige prijscultuur. En elke prijs weer opgetuigd met een wildgroei aan genomineerden. Je moet al je best doen wil je niet tenminste genomineerd zijn voor dit of dat. Bij McDonalds schop je het hooguit eens tot medewerker van de maand, dat je naam met een uitvergrote pasfoto een tijdje, heel gênant, op een bord in het filiaal hangt.

Mijn meest gênante nominatiemoment speelde zich vorig jaar af in het Bijbels Museum, die een kunstprijs naar zichzelf noemde, zeveneneenhalfduizend euro, zes genomineerden, uit te reiken om 17 uur. We verschenen fashionably late een half uurtje later. Bij de ingang werd ik gewenkt door de nerveuze conservator: ik moest onmiddellijk naar voren komen, in het overvolle zaaltje waar men aan de voorlezing van het juryrapport kennelijk al begonnen was. Ik werd door de mensenmassa geduwd, er werd geapplaudiseerd. ‘Yes!’ dacht ik. Maar niks. Het bleek te gaan om een Eervolle Vermelding, zegge nul cent. Zie dan je gezicht maar eens in de plooi te houden. ‘Dank u wel,’ stotter je, om je vervolgens haastig uit de voeten te maken.

Het Amsterdamse Fonds voor de Kunst besloot een paar jaar geleden iets te doen aan haar eigen historisch gegroeide wildgroei van in totaal een zestal prijzen voor vaststaande categoriën, beeldende kunst, literatuur, theater, architectuur, iedereen zijn eigen prijs. Tienduizend each. Dat werkte niet meer, vond men. Men bracht het aantal jaarlijks te vergeven aantal prijzen terug tot drie. Drie keer vijfendertigduizend euro. Hindert niet waarvoor.

Dit jaar is er een rietkwintet, een theatermaakster, een danser, een ontwerpersduo, een gewone beeldend kunstenaar, een graffitikunstenaar en een dichter genomineerd. Bij eerdere edities kende men het systeem van nominaties nog niet: de afgelopen jaren werden er gewoon drie winnaars opgebeld en die moesten dan komen en dan was de uitreiking, klaar. Wel zo prettig. Ik word nu al maanden heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Denk zinloze dingen als: Adelheid Roosen, die is de beroemdste van de genomineerden, die kun je dus niet geen prijs geven, dat zou een belediging zijn. En die jongen met de dansschool, daar is ook iets mee, die nominatie is vast bedoeld als subsidietechnisch statement. Is er nog maar 1 prijs over voor de overige vijf genomineerden. Daar ga je al.

Bij een eerdere nominatie voor nog een andere prijs, de Yarden-prijs, groot 25.000 euro, was men zo elegant om ruim voor de daadwerkelijke prijsuitreiking, zij het onder embargo, bekend te maken wie de uiteindelijke winnaar werd. Dat scheelt enorm. Je weet waar je aan toe bent. Toch lijkt het wrede systeem van geheimhouding volledig geaccepteerd. Waarschijnlijk kan het ook niet anders: wie van te voren al weet dat hij voor niks zal komen, zal de neiging om dan maar helemaal niet op te komen dagen nauwelijks kunnen bedwingen. Zit je met zeven genomineerden waarvan er slechts drie kwamen opdagen. Dat is natuurlijk niet spannend.

Men noemde het kindje ‘de Amsterdam Prijs voor de Kunst’. Ik geloof niet dat het erg geholpen heeft. Het is vooral een onopvallende prijs geworden, een kleine reputatie voor een relatief hoog bedrag. Dat bedrag valt in de hogere middenklasse van Prijzenland. De Prijs levert aan free-publicity lang niet op wat het allemaal kosten zal. Een Akoprijs, daar draai je omzet mee, dat lijkt hier niet het geval. Sinds ik, al maanden geleden, werd genomineerd, is er niets gebeurd. Ja, er kwam iemand van het Fonds een foto maken, die hangen ze straks heel groot aan het Muziekgebouw, zodat ik vanuit de trein naar mezelf kan zwaaien, iemand anders kwam namens het Fonds een filmpje van mij maken, die kun je op de site van het Fonds bekijken en schijnt een keer op AT5 te zijn uitgezonden.

Een prijs. Zomaar weg te geven aan iemand die men kennelijk een goede kunstenaar vindt. Het is sowieso al een geschenk om te horen dat een commissie vindt dat jij een goede kunstenaar bent. Goed genoeg om tenminste te overwegen of je hem of haar ook echt een prijs gaat geven. Staat ook goed op uw CV. Vijfendertigduizend. Is dat eigenlijk veel? Aan subsidies kan een beetje handige kunstenaar een vergelijkbaar bedrag jaarlijks stilletjes wegslepen, werkbeurs hier, opdrachtje daar: niemand die het merkt. Een prijs is eigenlijk een lawaaiige vorm van subsidieverstrekking.

Een huis kun je er bij lange na niet van kopen. Dat zou mijn liefste wens zijn. Een groot huis, met een atelier en een opslagruimte, een tuin met een vijver waarin je ’s zomers kunt zwemmen. Zit je toch al gauw in de richting van een miljoen, dat zijn vijfendertig Prijzen. Autorijden kan ik niet, dus die middenklasser valt ook af. Maar er blijft genoeg om van te dromen, al mag je geen geld uitgeven als je het nog niet hebt verdiend. Je zou tenminste je huidige huis ermee kunnen opknappen. Je rijbewijs eens halen. Je zou een uitzonderlijk goed jaar voor de Belasting hebben.


*COPYRIGHT F. STARIK


*

maandag 20 juli 2009

 
PARADIJSVOGELDAG: De uitvaart van de Vink.

(Dit stuk verscheen, in een sterk verkorte versie, eerder vandaag in NRC-Handelsblad)

EERSTE BEDRIJF

Vier mediaploegen, de camera’s discreet met waterdicht rouwkleed bedekt en een aanzienlijk groter aantal fotografen drentelen afwachtend, mobiel telefonerend, bij de ingang van de begraafplaats rond. Ik heb mijn beste paraplu bij me gestoken, die ik ooit van een uitvaartvereniging gekregen heb. Meneer Degenkamp verplaatst zich met gezwinde pas over zijn terrein. We schudden handen. Mijn geliefde wordt meteen aan het werk gezet: ze mag de kaarsjes in de kerk aansteken. Dat is geen mannenwerk.

Het aantal bezoekers groeit van vijftig aan tot honderd, als precies om negen uur de stoet komt aanrijden: de zilvergrijze lijkwagen voorop, gevolgd door een hippe nostalgiebus, een rij auto’s. De bus stroomt leeg. Edith Ringnalda wordt omstuwd door familieleden, vrienden, kinderen, kleinkinderen. Haar hoofd trots geheven, smartelijk, nee koninklijk. De camera’s zijn nu allemaal gericht op De Vrouw Van, die Hem de laatste tien, vijftien jaar zo hartstochtelijk te na stond, diende, nee niet diende, van hem genoot, altijd in zijn nabijheid. Hij was er voor haar, zij was er voor hem. Het gelukkige huwelijk bestaat, dat weet ik zeker. De Messias viel eindelijk met zijn Boodschap samen.

De kist wordt uitgeladen. Een man zet een clownsdop op zijn neus en begint al dansend, half zingend een vers te declameren. Dan wordt het stil. De mensen groeperen zich dichter opeen. De menigte zwelt aan. Edith neemt het woord: ‘Het is nu tien over negen. Om tien over negen op 18 juli 1928 werd Simon geboren. Zijn éénentachtigste verjaardag begint nu.’ De camera’s zijn dichterbij gekomen. Er wordt geapplaudiseerd. Effectvolle pauze. ‘Ik wil graag nog iets vertellen. Vanmorgen was er een telegram van de koningin, vanaf haar vakantieadres: “Met deze man heeft de wereld een unieke schrijver verloren. Beatrix.”’

De aula stroomt vol, er is een route uitgedacht: we moeten linksaf door het zijpad op, en straks weer af door het rechterzijpad. Zo ontstaat er ruimte rond de geopende kist. Het is hem, onmiskenbaar. Ach, wat is hij smal. En dood. En wat hebben we veel bloemen voor hem meegenomen. We mogen iets schrijven op het deksel van de kist. ‘Mijn held’, ‘Feel the force’, ‘Dag mooiste + liefste bloem uit de tuin’, schrijven we. Tegen tienen is het deksel wel vol. De kist raakt gevuld met kleine pafernalia: de onvermijdelijke joints, briefjes, een ter plekke gehaakte bloem van rode wol. Het wordt erg warm in de aula.

Bij de kist is de jongste zoon van Simon, Arthur, prominent aanwezig, als een opnieuw tot leven gebracht portret van zijn vader: Parijs, 1950. Oudste zoon Alex zorgt voor het geluid. We horen de Beatles. We horen een tijdje niks. Hij geeft de microfoon aan Louise Landes-Levi, die op een merkwaardig instument mystieke geluiden produceert, een stuk uit een Dodenboek reciteert. Twee kleinkinderen mogen met de belletjes rinkelen. Dat doen ze met overgave, toch wordt het een van hen na verloop van tijd toch wat veel, zij houdt het voor gezien en gaat weer naar de kist staan kijken. De andere rinkelt dapper verder. Nooit eerder een kind zo lang en van zo dichtbij een dode zien bestuderen.

‘Goede reis en hou je haaks. Goede reis en kijk goed uit,’ zingt Erik de Jong, beter bekend als Spinvis. ‘Iedereen hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag,’ besluit hij. Buiten begroet Edith haar moeder voor een haag van camera’s. ‘Mam, kijk eens even.’ Ze richt zich tot de camera: ‘Maak er maar een foto van.’ Tot haar moeder: ‘Dan ben je het morgen niet vergeten.’ We zullen het morgen niet vergeten zijn.

TWEEDE BEDRIJF

Iemand laat op zijn mobiel een foto zien, die hij in de stadsbus maakte, onderweg naar de begraafplaats: ‘Simon bedankt! Goede reis.’ Het Gemeentevervoerbedrijf. Dat was Simon. Een stoet Bekende Nederlanders komt voorbij: succesvolle mensen, minder succesvolle mensen. Mensen met gek haar. Met een groende korte broek aan, sokken in sandalen, harige, bleke beenstukken daartussen. De onvermijdelijke Fabiola met een groene en een blauwe wenkbrauw, een bosje bloemen in zijn armen, afgebiesd met het spatscherm van een fiets. ‘Kijk, hij heeft een concurrent gekregen,’ merkt mijn geliefde op als er een man met een zelfgeknutselde, veelkleurige helm op zijn hoofd en diverse huishoudelijke artikelen aan zijn jas genaaid langskomt.

Erik Vaarzon Morel, de gitarist, die straks al spelend de stoet naar het graf zal begeleiden. Roos, wereldberoemd in Ruigoord, die zich vroeger Rose Overdose noemde, Remco Campert. Edith is weer binnen, begeleidt hem naar de kist. Jan Zandbergen. Een man met oranje reflecterend vest dat zegt: Radio Lelystad. Uitgevers Vic van de Reijt, Suzanne Holtzer, Anton Scheepstra, Willem Desmense van IJzer, Steven de Hond van D’Jonge Hond. Critici als Arjan Peters, Rob Schouten, of moet je die laatste dan liever toch een dichter noemen. Dichters in overvloed. Stadsdichter Mustafa Stitou, Menno Wigman, Jules Deelder, Jan Kal. Neel Maria Min. Helène Gelens. Hans Verhagen, Eus Kuiper, Erik Jan Harmens, Louis Lehmann. Sven Ariaans, Diana Ozon. Bernard Wesseling. Tjitse Hofman, helemaal uit Groningen. ‘Tuurlijk man.’ Lucas Hirsch.

We zijn hier onder ons, dus vooruit. Gul als de Vink zelf kan ik nog wel even doorgaan met namen noemen. ACG Vianen. Gijs ter Haar, Pom Wolff. Max Lerou. Sander Meij, Mohs Volke, de laatste met een tekening, vormgegeven als een tattoo, op zijn arm. Madmaster, een woord dat Vinkenoog uitvond. Een groot bloemstuk met een lint van het Adviesbureau voor drugs: August de Loor. Hij laat de advertentie zien die eerder die dag in Het Parool verscheen. Een grote advertentie, mede ondertekend en grotendeels betaald door de bond van coffeeshophouders. ‘Jouw normen en waarden waren wel universeel.’ Met de nadruk op wel. Zie je: wel! Hij tikt met zijn vinger op de advertentie.

Een man die erg op Joop van den Ende lijkt. Dat is Willem de Ridder, die geen grote rode bril meer draagt. Maar een sjiek, dun, rond, gouden montuurtje. In de kist ligt nu ook een Moleskine-opschrijfboekje, weedplanten, dood en levend, worden aangedragen. De kleindochter die er maar geen genoeg van kan krijgen is de zijkant van de kist van een voorstelling aan het voorzien, vermoedelijk een landschap met bloemetjes. Meer briefjes. Foto’s. Een schilderij. Margreet Ruardi, van de Stichting Schrijvers School en Samenleving. ‘Simon was de eerste die ooit voor ons naar een school is gegaan. Helemaal in het begin. We bestonden nog niets eens. De leraren mochten zeggen wie ze wilden hebben. Dat werd Simon. Hij ging in Lotus-houding op de tafel van de leraar zitten. En hij kwam ermee weg.’ Karin Spaink. Pieter Engels. Xaviera Hollander. Adriaan Krabbendam, maar zonder Threes Anna. Natuurlijk, Dogtroep. Edith was jarenlang zakelijk leider van de Dogtroep. Ger Fritz, de ambtenaar die ooit De eenzame uitvaart bij de Sociale Dienst in Amsterdam introduceerde, de eenzame uitvaarten die Simon verzorgde allemaal meemaakte en uiteindelijk penningmeester van de Stichting werd. Atte Jongstra. Waar blijft de burgemeester?

Precies om twaalf uur luidt de klok van de begraafplaats. Meneer Degenkamp is een man van de klok. De menigte is aangegroeid tot zo’n duizend man. Nog niet iedereen kon langs de kist lopen. Die komt vanzelf naar hen toe, nu. De kist wordt door vrienden en familie gedragen. Grind knerpt. ‘Woehoe,’ roept iemand. ‘Simon! Bravo!’ Een jongetje van een jaar of vier, met een hemelsblauwe bloes aan, wandelt met een roodbehuild gezicht mee, onder zijn arm een stapeltje Donald Ducks geklemd: ‘een vrolijk weekblad’. Er wordt volop getrommeld. Aan het graf begint iemand keihard op de wijs van ‘lang zal hij leven’ ‘nooit zal hij dood zijn’ te zingen. ‘Hij leve hoog. Ja hoog.’ Sommige mensen zingen mee. Hier en daar wordt er hoera geroepen. Voelt toch niet helemaal lekker. Hoera gaan staan roepen.

Bij het graf is het dringen. Grote scheppen staan uitnodigend klaar, een stuk of zes. Van het model bats. Met een licht gebogen blad. Daar kun je zo twee kilo zand mee uitstrooien. Bij de eenzame uitvaart gebruiken we een klein, elegant schepje. Niet erg resultaatgericht. Een duur uitziende zestiger wringt zich ongegêneerd en tamelijk hardhandig door de menigte naar voren. Niemand protesteert. We laten ons beschaamd opzij duwen. Dan ben ik zover: ik neem een forse schep. Voor ik mijn vracht tot boven de kist heb verplaatst, hebben twee, drie paar begerige handen mijn bijdrage ruim gehalveerd. Ik zie mijn lelies nergens meer. Ze zullen ergens onderop wel liggen te stikken. Een goed gelijkend portret van Vinkenoog wordt bij het graf geplaatst.
‘Jantje wat een mooi schilderij,’ roept iemand.
‘Jantje, bedankt, Jantje bedankt,’ begint iemand anders verderop te scanderen. Bedoeld wordt de schilder Jan Bianchi. Berend Willem Hietbrink, ook bekend als de duizenddichter, werpt twee exemplaren van een boekje dat hij maakte in de kist. dakloos-boek DEEL 1 vermeldt het ruggetje.
‘Ik ben een Bekende Nederlander,’ verklaart hij even later.
‘Dat was ik, die begon te zingen.’
Trots: ‘Goed bedacht he. Nooit zal hij doodgaan. Ik ben de opvolger van Simon Vinkenoog. Ik zal voortaan zijn taak met die onbekende doden overnemen. Want ik ben gepensioneerd nu en ik woon in Amsterdam.’
Er is een krans van het Gemeentebestuur. Er is een lint dat zegt ‘Licht!’
‘Droom maar verder in kleuren.’
Iemand schat het aantal bezoekers op zeker tienduizend. Het lijkt altijd meer, in het zicht van de camera.

DERDE BEDRIJF

Drie jaargangen slamkampioenen en ook een paar dichters die nooit slammer zijn geweest rijden in dezelfde auto naar Ruigoord, de veelgeroemde witte VOLVO 740 van Erik Jan Harmens. Omdat niet iedereen kan zitten, worden er twee in de kattenbak gelegd. Bernard Wesseling draait zich naar de kattenbak. ‘Sven, jij hebt toch altijd je privé-stash bij je? Open die rugzak.’ Blikken bier worden opengetrokken. Die Wesseling heeft een behoorlijke Vinkenoog in huis. Volgt een instant stand-up comedy-voorstelling, die de gehele reis zal aanhouden. Er wordt heel hard gelachen. We moeten duidelijk iets kwijt.

In de kerk is er soep. Soep van het kamp, heeft Eus Kuiper dat genoemd, in een gedicht, dat ooit zal verschijnen in zijn debuutbundel, die nu al een jaar of vijf wordt aangekondigd, wat nog wel een tijdje zo zal doorgaan, dat aankondigen. ‘Ik moet er nog twintig.’ Er zijn broodjes. Er zit enorm veel margarine op die broodjes. Gratis joints achter de bar, met een tabaksvervangende substantie erin, dan mag je ze binnen oproken. Opnieuw wordt er van het hoge leven gezongen. Dat galmt lekker door de kerk. Even lijkt er werkelijk gezongen te gaan worden, meerstemmig, maar al spoedig sterft het gezang weer uit. Er wordt geklonken. Omhelsd. Op schouders geslagen. Anekdotes. ‘Simon was ridder in de orde van Oranje Nassau.’
‘Maar de kinderen hebben die ridderorde kwijtgemaakt. Het was nogal een medaille.’
‘Hij had die medaille gekregen omdat Prins Claus het tijdschrift Bres las, waar Simon voor schreef.’ Het had hem bijna een paar vriendschappen gekost, dat hij zich zomaar had laten ridderen. Doe je niet. Maar als hij erbij vertelde dat het door Claus kwam, was het weer goed. Claus was okee. Daar kwam die medaille dus van.
‘De kinderen mochten er buiten riddertje mee spelen. Met zwaarden enzo.’
‘Welnee. Simon heeft die medaille zelf aan een zwerver gegeven.’
‘Misschien heeft die zwerver die zoekgeraakte medaille wel gewoon gevonden.’
‘Hij heeft er jaren mee gebedeld.’

‘Simon’s oudste zoon Alex was een speelkameraad van Erik Vaarzon Morel, weetjewel, die vandaag voor ons gitaar speelde. Ze waren een jaar of veertien, die jongens stalen een brommer, werden betrapt en opgebracht.
“Ik zal je vader moeten bellen,” dreigde men Erik op het bureau.
“Die is er niet. Ik logeer nu bij de Vinkenoogjes.”
De dienstdoende agent is lang stil.
“Ga dan maar,” besluit hij met een diepe zucht.’

Wigman vertelt hoe hij begin jaren tachtig als schuchtere tiener de grote Vinkenoog aansprak met de vraag of deze misschien belangstelling had in zijn eenmanstijdschrift Nachtschade te publiceren. De meester haalde terstond een bundel van een stuk of zes gedichten tevoorschijn en overhandigde hem die met de woorden: ‘Hier, druk maar af.’ Dat deed hij. ‘En wat trouwens ook wel eens gezegd mag worden: Simon maakte bijna geen fouten. Hij werkte heel nauwkeurig. Als je zijn weblog las, en dat waren behoorlijke lappen tekst, dan was die altijd goed gedocumenteerd: verwijzingen naar boeken, paginanummers, bronnen. Altijd.’
‘Simon was een wetenschapper,’ had Erik de Jong eerder die middag al op camera uitgelegd, op de vraag waar zijn bewondering voor Vinkenoog op gebaseerd was. ‘Die man wist zo verschrikkelijk veel.’

‘Mooi, dat lawaai op het kerkhof, met al die trommels,’ memoreert de Groningse dichter Tjitse Hofman. Het kan niemand zijn ontgaan dat er een nieuwe bewoner is gearriveerd. ‘Hee! Vinkenoog! Kan dat niet wat zachter!’

In de kerk wordt het langzaam stiller. Even lijkt de middag als een nachtkaars uit te gaan. Maar buiten is het vuur ontstoken. Dus daar is iedereen gebleven. Een keurig professioneel opgebouwd vuur, netjes opgestapeld, heel anders opgezet dan het expressionistisch padvinderskampvuur van een verfrommelde krant, twijgjes en takken en tenslotte doorgezaagde boomstammen. En dan een autoband, dan rookt het beter, al ruikt dat meteen een stuk minder lekker.

Maar dit vuur is geometrisch opgezet, als een Legostad. In het hart van het vuur worden identieke houtblokken geworpen. ‘Kijk, het prijsje van de bouwmarkt zit er nog aan,’ wijst iemand. Twee vuurmeesters voeden het vuur ruimhartig en tefzeker. Een rood personenautootje van de brandweer rijdt stapvoets langs en gelooft het wel, draait het terrein weer af. Erik Jan Harmens staat stil en somber wat terzijde van het vuur in een wijde boog van eenzaamheid te overdenken dat wie dood is, ook nooit meer terugkomt, werkelijk weg is. ‘Ik kan daar maar niet aan wennen,’ verklaart hij later.

Wigman buigt zich over het raadsel van De Vrouw Van. Dat de vrouw die jou liefheeft je niet afremt, maar aanmoedigt. Zich niet bij het doktersadvies aansluit, misschien. We overdenken dat. Maar wat moet je dan, met iemand die vastbesloten is tot zijn laatste snik zó te leven, en niet anders? Zeuren, klagen, mopperen?

‘Simon was ook heel goed in het wegsturen van mensen die hem niet bevielen,’ merkt Joep Bremmers op, die zijn Verzameld Werk bezorgde. ‘Hij was helemaal niet zo’n allemansvriend als jullie misschien denken. Hij kon ook genadeloos uit de hoek komen. Foute mensen, profiteurs, zuigers kreeg hij in twee, drie zinnen weg.’ Bremmers heeft ze hard huilend het eenzame pad van de tuin weer zien aflopen.

Aan het eind van de middag rijdt kunstenaar Mirko Krabbé me terug naar de begraafplaats. Daar staat mijn fiets. Ik moet mijn stukje tikken. Ik kan me wel een voorstelling maken van het verloop van de rest van de dag, de avond, de nacht. Aj, die mooie paraplu vergeten. In de kerk laten staan. Dan had het maar niet moeten ophouden met regenen. Blijft een moeilijk produkt, een paraplu. Daar gaat vast iemand blij mee zijn.

Er wandelen nog een paar mensen over de begraafplaats. Bij de kist is niemand. ‘Dag Simon,’ schrijf ik op, en zeg het dan hardop. De kist is provisorisch met planken afgedekt, die weer overdekt is met de enorme vracht bloemen, die vanmiddag werd aangevoerd. Honderden bijen vieren feest. Verzamelen stuifmeel, zoeken naar hoger honing.

© F. Starik, maandag 20 juli 2009


*

dinsdag 14 juli 2009

 
Het is wel erg maar het is niet erg

Simon Vinkenoog is dood. Dat wist u al. Het journaal opende ermee, alle kranten brachten het nieuws op de voorpagina. Zaterdag wordt hij begraven op St. Barbara, de begraafplaats waar hij een viertal eenzame uitvaarten verzorgde. Hij behoorde tot de eerste lichting dichters van de Poule des Doods. En Simon was de dichter die alle mensen kennen. De beheerder van de begraafplaats, de uitvaartleiders, de dragers: zijn naamsbekendheid moet in Amsterdam welhaast honderd procent bedragen. Zoals de hele wereld Michael Jackson kende. Anders dan Jackson ging Vinkenoog niet erg onder die last gebukt. Hij genoot ervan. Zoals hij van alles genoot.

Ik ontmoette Vinkenoog begin jaren tachtig, toen ik op het kantoortje van One World Poetry werkte. Daarvoor was ik hem al tegengekomen in Aorta, het gekraakte kunstenaarsinitiatief waar hij dikwijls ongevraagd en luidkeels zijn waardering voor de nieuwe energie die daar werd aangeboord liet blijken. Wie is die rare vogel. Vinkenoog. Ah. Ik had er niet veel mee op, met die lawaaiige ouwe hippies, de ieder jaar weer uit Amerika binnengevlogen beatnicks. Ik zat er voor de strakke, sombere nieuwlichterij, de goedkope randprogrammering in de achterafzaaltjes.

We kwamen elkaar regelmatig tegen, op festivals, in café’s, overal waar wat te doen was. Toen hij met Edith Ringnalda trouwde werd dat huwelijk groots gevierd, in Artis, als ik mij juist herinner, ik was erbij, maar als een buitenstaander. Pas een paar jaar geleden vonden we elkaar. We waren op tournee met het Nederlands Blazers Ensemble. Toen pas viel het kwartje. Wat ik altijd voor een opgeblazen ego had aangezien, bleek uiteindelijk juist helemaal geen ego te bezitten. Hij deed zijn ding. Binnen de tijd. Hij was goed. Hij snapte de muziek. Hij ging los binnen de lijntjes. Maar hij ging wel los.

Vorig jaar, bij de verschijning van Vinkenoog Verzameld, heb ik hem opgebiecht dat ik zo langzaamaan veel van hem ben gaan houden. Hoe lang ik daarover gedaan heb. Daar was hij blij mee. Voor Frank, schreef hij zwierig op de titelpagina, vriend en collega. Je Simon. Daar was ik blij mee.

Dit voorjaar waren we opnieuw met het Nederlands Blazers Ensemble op tournee, maar deze keer kwam Simon niet meer met alle optredens mee. Ging niet meer. Hij had erg last van zijn been, wankelde soms als hij op moest staan. Maar de keren dat hij er was, was het als vanouds: hij was een feest. Altijd in het hartelijke gezelschap van Edith. Een paar weken geleden nog kwam er een uitnodiging voor Hartslag, het laatste boek dat hij bij leven publiceren zou. Zeer welkom! had hij er eigenhandig bijgeschreven, vanuit het ziekenhuis. Ik verheugde me erop. De operatie was inmiddels goed verlopen. Misschien zou het lukken om in een rolstoel te verschijnen. Maar dat lukte niet.

Zaterdagavond laat zette ik bij het slapengaan de radio aan. Geschrokken stond ik weer op. Nam een taxi naar het ziekenhuis. Hij ademde nog, ik streelde hem over zijn oude hoofd. Hij was gloeiend heet. Klinisch dood heet dat. Al gaf zijn lichaam nog niet op. Dit kan nog dagen duren, of uren, dacht Edith. Een half uur nadat ik vertrok was het gebeurd. Nu knip ik zijn foto uit van de voorpagina van de Volkskrant, hang hem op en buig eerbiedig voor de dode, terwijl ik de woorden mompel die Simon voor zijn eerste onbekende dode schreef: ‘A Dieu! Grüss Gott. Blessed be. Sjalom. Vrede.’




+

donderdag 9 juli 2009

 
DINGEN DIE JE ACHTERAF TE HOREN KRIJGT

In aanloop naar de Theodor Award, die op 26 juni zal worden uitgereikt aan de maker van de beste film of het beste boek van 2008, vandaag nog drie nominaties uitgelicht. De hele lijst van nominaties voor de award vind je hier.
De shortlist voor de Theodor Holman Award is bekend! Volgende week vrijdag wordt de winnaar in de uitzending bekend gemaakt…
De shortlist in willekeurige volgorde:
Lelystad van Joris van Casteren
Van Moskou tot Magadan, de VPRO televisieserie van Jelle Brandt Corstius
Clint Eastwood, als acteur in zijn film Gran Torino
De Gastspeler van F. Starik
Boris Rhyzy, de documentaire van Aliona van der Horst

Theodor Award bij de OBA uitgereikt

Vrijdag 26 juni heeft presentator Theodor Holman in het radioprogramma OBA Live de Theodor Award uitgereikt aan Rusland correspondent Jelle Brandt Corstius voor zijn documentairereeks Van Moskou tot Magadan, die in de winter werd uitgezonden door de VPRO.??De Theodor Award is een jaarlijks terugkerende prijs van het radioprogramma OBA Live die dit jaar voor het eerste wordt uitgereikt voor het beste boek, de beste film, de beste muziek uit het seizoen 2008/ 2009.??Het publiek heeft de afgelopen maanden suggesties gegeven voor deze prijs. Vorige week selecteerde de redactie de beste vijf uit die lijst en Theodor koos daar uiteindelijk de allerbeste uit: Jelle Brandt Corstius. "Een nieuwsgierige onbevangen interviewer, slim en zonder televisiemasker."??Op het cultblog van de website van de OBA Live http://cultclub.obalive.nl/ zijn alle genomineerden beschreven en toegelicht met foto's en filmpjes.??De prijs bestond uit een glanzende bokaal, een gloedvolle feestrede door Stephan Sanders en een paar flessen goede wijn.??Het wekelijkse programma van Theodor Holman op vrijdagavond trekt altijd veel luisteraars en bezoekers en zal met deze Award vast nog meer tot de verbeelding gaan spreken.

Alle inzenders van nominaties hartelijk dank!

+

woensdag 24 juni 2009

 

Eenzame uitvaart nummer 108

woensdag 24 juni 2009, 10.30 uur, begraafplaats St. Barbara

Cornelia Maria Spaargaren, 1 februari 1929 Bodegraven - 1 juni 2009 Amstelveen

dichter van dienst: Catharina Blaauwendraad

 

Mevrouw Spaargaren werd door de politie (Bureau Amstelveen Zuid) op 1 juni in haar woning in Amstelveen gevonden. Ze was toen waarschijnlijk ongeveer twee weken dood.

De politie heeft het lichaam weggehaald en is mevrouw vervolgens een beetje vergeten: pas op 19 juni deed men melding bij de Dienst. Van Bokhoven reageerde hierop door om de sleutels van de woning te verzoeken, die inmiddels reeds door de Woningbouwvereniging bleken te zijn opgehaald, die zich formeel op het standpunt stelt dat na twee maanden wachttijd de woning wordt ontruimd.

Er is nog een zuster in leven, wonend in Maasland, die heeft aangekondigd geen belangstelling te hebben. Ouders overleden. Er is nog een vriend in Duitsland, de heer Jager, die meent te weten dat mevrouw schulden heeft en geen uitvaartverzekering. Ook hij liet weten niet naar de uitvaart te komen. Er is een testament gevonden, gedateerd op 29 oktober 1979, waarin mevrouw Spaargaren aangeeft haar lichaam ter beschikking aan de wetenschap te stellen, wat echter alleen met zeer verse lijken zinvol is. Mevrouw wordt dus in haar geheel begraven.

De heer Van Bokhoven omschrijft de buurt als een echt woonbuurtje, het kostte hem nogal wat moeite de woning te vinden. Benedenwoning, tuintje voor, tuintje achter, 'enkele appartementen' erboven gelegen. Catharina Blaauwendraad mailt de zondag na de melding haar muziekkeuze voor de uitvaart door. Ze kan pas aan haar gedicht beginnen, vindt ze, als ze weet welke muziek er klinken zal. Die muziek zal tot woensdagmorgen onophoudelijk door haar woning klinken.

1. "Pues que jamás olvidaros" (5:49) van de componist Juan del Encina (1468

- 1529), in een uitvoering van Ensemble Accentus (dir. Thomas Wimmer),

afkomstig van de cd "Cancionero Musical de Palacio - Music of the Spanish

Court" (#03);

 

2. "Youkali Tango" (4:41) van de componist Kurt Weill in een arrangement van

Barry Socher, uitgevoerd door The Armadillo String Quartet, afkomstig van de

cd "Lost in the Stars - The Music of Kurt Weill" (#08);

 

3. "Summertime" (5:02) van de componist George Gershwin, uitgevoerd door

Artie Shaw & His Orchestra, afkomstig van de cd "The Artie Shaw Story 4/4 -

Little Jazz" (#09).

 

Woensdagochtend, stralende morgen, de kou van de nacht is nog niet geheel door de zomerdag verdrongen. In het park is het koel. Hondenuitlaters, oma’s met kinderwagens, congresgangers op het Westergasfabrieksterrein, men neemt de ruimte en de tijd, liefst midden op de paden, die de eenzame fietser naar de begraafplaats moeten voeren. Omzichtig laverend wordt de eindbestemming bereikt. Blaauwendraad is er al. Ze zit op een bankje naast een oudere dame, die van haar fiets gevallen blijkt, op de Kinkerstraat al. Er is sprake van een schaafwond. Ze vraagt zich af of ze nu een tetanusprik nodig zal hebben. ‘Goed wassen,’ meent Catharina, ‘dat is een begin.’

We nemen plaats in de zonneschijn. De dragers drentelen bij de poort, de jonge heer Degenkamp is met een sproei-installatie in de weer. De eenjarige zomerbloeiers worden ruim bediend. Blaauwendraad wijst op het witte autootje van het cateringbedrijf dat de koffie verzorgt: Engel B.V. Dan komt de lijkwagen aanrijden, tegelijk met de nieuwe dienstauto van Van Bokhoven, die witte. Tegelijk met het uitnemen van de kist schudden we handen. De uitvaartleider stelt zich voor als Henk Kloos. Probeer die naam nu eens te onthouden. Hoe moeilijk kan dat helemaal zijn. Henk. Kloos. ‘Wat een prachtige wagen is dat toch,’ verzucht Van Bokhoven over de zilvergrijze limousine, die mevrouw Spaargaren aflevert.

‘Daar steekt de jouwe maar bleekjes bij af,’ humort Starik. Blaauwendraad overhandigt de jonge Degenkamp de muziekkeuze, als de installatie eindelijk zo staat afgesteld dat de bewatering hem optimaal voorkomt. Op de meegebrachte cd’s zijn gele post-its geplakt, met de juiste nummers erop. Maar voor de zekerheid worden de drie stukken ook mondeling nog eens doorgenomen. Hij beent de aula in om de muziekinstallatie te programmeren. Om half elf treden we de aula binnen. Henk Kloos gaat voorop, buigt voor de kist, we schuiven de harde bankjes in. Muziek. Een vlieg cirkelt om de kist.

Als het eerste muziekstuk voorbij is, komt Kloos opnieuw naar voren, vertelt dat we in dit kleine gezelschap van betrekkelijke buitenstaanders bijeengekomen zijn om mevrouw Spaargaren te herdenken met muziek, mooie muziek, specificeert hij, mooie, melancholische muziek, en met de woorden van de dichter. Hij noemt de naam van de overledene, haar geboorteplaats en datum, en die van haar overlijden. Die zitten in zijn hoed. Hij heeft de noodzakelijke informatie op een papier in zijn hoed gedaan. Hij houdt zijn hoed in zijn hand. Dan wijst hij op Catharina. Hij geeft haar graag het woord, zegt hij. Ze heeft uit een kanariegele tas een chique zwarte map genomen, waarin het gedicht is geschoven. Met zachte stem, welluidend, uiterst verzorgde dictie, leest ze haar gedicht aan ons voor.

 

ONDERZOEK

 

Het is beslist niet makkelijk te vinden:

Die druppels water in hun petrischaaltjes

lijken op elkaar als nieuwbouwwijken. Toch

 

doen wij belangwekkende ontdekkingen;

brengen - tussen de uiterste wil enerzijds

en het ongewilde lichaam anderzijds -

assen aan van tijd tot tijd:

 

Zorgvuldige vergeetputten

waarover een ruige vorst regeert.

Onbewogen. Dit wordt genoteerd

 

en deze waarden

stellen wij ter beschikking

aan de wetenschap; onze onwetendheid

vertrouwen we toe aan levende aarde.

 

 

© Catharina Blaauwendraad

 

Het tweede muziekstuk klinkt op, een trage, verdrietig gestreken tangoversie van een lied dat ik ooit door Grace Jones in een discoversie heb horen zingen, La vie en rose.

Dan neemt Henk Kloos opnieuw het woord. Hij zegt dat we deze plechtigheid aan het graf zullen vervolgen. Even denk ik dat ik moet protesteren: we hebben immers nog een muziekstuk tegoed. Maar daar klinkt Summertime al op, als beloofd, in een schurende instrumentale versie, niet zoals die in mijn middelbare schooltijd levenslustig uit de juke-box van het café met de Perzische kleedjes op de tafel schalde. Toen je vader nog rijk, en je moeder zo knap was.

De dragers komen naar voren, de jonge Degenkamp komt uit zijn muziekhok tevoorschijn. De dag heeft haar schuchtere koelte van de nacht inmiddels afgelegd. Het is waarlijk zomertijd geworden. We wandelen naar het graf. Op het hoofdpad is nieuw grind gestrooid. Knarsend gaan we op ons doel af. De kist wordt soepel geplaatst, we verzamelen ons daarrond. Opnieuw neemt Henk Kloos het woord. Hij maakt gewag van het feit dat wij mensen uit stof zijn gemaakt, en op het einde tot stof zullen wederkeren. Hij spreekt zijn hoop en het vertrouwen in het genot van een ongeschonden grafrust uit. Ik vraag me af op het papier nog in zijn hoed zit.

 

Zwijgend slaan we het dalen van de kist gade. Heel diep daalt de kist niet. Ergens halverwege de afdaling acht de jonge Degenkamp het wel voldoende. Aarzelend blijft de kist in het luchtledige hangen. Op een knikje van Van Bokhoven stelt Kloos voor om de plechtigheid te besluiten met een kopje koffie. ‘Schepje zand,’ merk ik op. Degenkamp schuift met zijn hand het zand op de schep en reikt die aan. Blaauwendraad werpt met het zand haar gedicht in vieren gevouwen mee naar beneden. Het gedicht dwarrelt naast de kist het graf in. Als we alle drie ons zand hebben geworpen, nemen we met een buiging afscheid, wandelen terug naar de aula. Van Bokhoven en Starik steken synchroon een sigaret op. Koffie. Ik vertel aan Kloos dat mevrouw haar lichaam graag aan de wetenschap ter beschikking had willen stellen, ter verklaring van het gedicht. ‘Aha.’ Die informatie had niet in zijn hoed gezeten. Later mailt Blaauwendraad nog een feit, dat Henk Kloos had kunnen helpen: ruige vorst, dat is die witte afzetting uit mist beneden nul graden Celsius. Dat wij niet denken dat die ruige vorst een soort van God is.

 

© voor het verslag: F. Starik


maandag 15 juni 2009

 

Vrijdag 12 juni 2009 is de hele dag het merkwaardige feit in het nieuws dat Anne Frank, indien ze ze nog leefde, vandaag tachtig jaar geworden zou zijn.

Er wordt een virtuele verjaardag gevierd.

 

Die avond belt Met het oog op morgen.

Of ik even een gedicht voor Anne Frank kan maken.

Jij hebt dat toch eerder gedaan?

Het is even na tien uur. Er zullen wel een hoop andere dichters geweigerd hebben.

Wat schuift het? Neen, last-minutekorting kan ik helaas niet geven. Op dit tijdstip denk ik eer aan Nachttarief. Okee. Geef me een half uur, zeg ik, nee, drie kwartier.

Tien voor elf staat het erop, net voor de uitzending begint.

 

Het ding zit helemaal aan het einde van het programma, even voor twaalf

(voor de hard-core fan: follow the link, of kopieer het adres in uw browser)

 

http://www.radio1.nl/nosmethetoogopmorgen11

 

Al pratend schakelde ik tussen twee handgeschreven versies van het ding.

Op het scherm kom ik deze middag tot een heel ander resultaat.

Voor De Gelegenheid.

 

 

 

 

Anne Frank

 

Vandaag werd ik dus tachtig. Alle dromen

van de wereld waargemaakt. Ik wist niet eens

dat ik belangrijk was of worden zou. Alleen.

Dit schreef ik. Meisje. Onderweg naar vrouw.

Een kikker zal vermeerderen tot prinses.

 

Het ideale kind, dat de betere ouder

zich wenst, gevoelig, gezegend

met een groot en onvermoed talent

net iets te bleek misschien wat smal

in de schouders maar iemand

die in staat is om te zien.

 

Het kind dat alles opschreef.

Dat op iedereen leek. Alleen nergens

meer niks. Eet noch drinkt of kost niet woont

waar een lange rij toeristen wacht

elke dag in drommen in haar achterkamer staat

en niet ziet. Plaatjes aanwijst.

Praat. Kijk, die boom

lacht. Ik was dat kind. I am lost.

 

 

 

 

© F. Starik voor NOS

 

 

+


woensdag 10 juni 2009

 

CONNIE DEKKER's Balloon piece of 2003 with contributions of the Dutch poets F. van Dixhoorn, Melle Hammer, Hans Kloos, K. Michel, F. Starik, is being featured on Culturehall. Beautiful Balloon Graphics by Melle Hammer.

Contemporary Art Portfolio Community by Artist Invitation - CULTUREHALL

Bron: culturehall.com

Free Online artist portfolios and community to support early to mid-career Contemporary Artists



+



View My Stats Free counter and web stats