dinsdag 1 maart 2005
EENZAME UITVAART NUMMER 37
I.M. Maria Petronella Kemper-Wildeman
geboren 20 juli 1918, Amsterdam, gevonden in haar woning op 12 februari 2005, Amsterdam.
dichter van dienst: Judith Herzberg
De crematie zal plaatsvinden op maandag 28 februari 2005 op de Nieuwe Ooster, om half elf in de ochtend.
Meneer Fritz doet zijn laatste melding: hij gaat zijn laatste werkweek in, alvorens hij gepensioneerd wordt. Voor de Dienst is het dit jaar de 67-ste uitvaart die geregeld wordt. Voor Judith Herzberg is het de eerste die zij bezoeken gaat. Zij zal het moeten doen met deze gegevens: Maria had geen familie meer: ze was enig kind, weduwe, kreeg zelf geen kinderen.
Er werden geen sporen van een sociaal netwerk in haar woning aangetroffen, behalve een kerstkaart uit Lelystad. Vandaag, donderdag voorafgaand aan de crematie, verschijnt er een advertentie in de Telegraaf. De afzender van de kerstkaart is door de Dienst van de uitvaart verwittigd. Sinds 1 juni was Maria lid van uitvaartvereniging AVVL. Zij liet vastleggen dat zij gecremeerd wenst te worden en deed afstand van de grafrechten, die haar kennelijk toebehoorden.
maandag 28 februari 2005.
Kwart over tien. Ik heb mijn zoon naar school gebracht, uitgebreid koffie gedronken in zo’n moderne gelegenheid waar de koffie ‘s ochtends al een tientje kost, ik ben er helemaal klaar voor. Fritz staat, in gezelschap van de uitvaartleider en mevrouw Herzberg, reeds te kleumen bij de poort. De laatste keer dat ik haar ontmoette, droeg zij ravenzwarte lokken. Nu is heur haar geheel grijs. Ik maak er maar meteen een grapje over. Zij kaatst terug dat het mijne op de foto ook meer lijkt dan er in werkelijkheid op het hoofd prijkt. We kunnen beginnen, de lijkwagen draait knerpend het grind op.
In de dagen voorafgaand heb ik uitgebreid telefonisch contact gehad met Herzberg: eerst wou ze weten wat er op de kerstkaart stond. Ik belde met kantoor en vond uit (kast twee, helemaal rechts vooraan) dat in het dossier niet meer aanwezig was dan een lege groene envelop, waarin ooit een kerstkaart zal gezeten hebben, gegeven de goedkope postzegel, met die afzender uit Lelystad erop, die inmiddels had laten weten niet fysiek aanwezig te kunnen zijn, maar in gedachten zeker. De advertentie in de krant werd niet gevonden.
We gaan de koffiekamer binnen, even later betreedt een keurige dame op leeftijd met een bosje witte tulpen in haar hand aarzelend het koude vertrek. Of ze hier goed is. Dat is ze. Een vriendin. De vriendin, zeg maar. Er was nog een ver familielid in Noord, waar ze niet zo’n band mee had. Verder was er niemand inderdaad. Vriendin had nog gebeld voor haar verjaardag, woensdag, maar ze nam niet op. Donderdag belde ze weer en vrijdag. Telkens op verschillende tijdstippen. De telefoon werd maar niet opgenomen. De telefoon hing in de gang, als ze televisiekeek, hoorde de telefoon natuurlijk niet. Mevrouw keek graag televisie, pas nieuw. Ook zo wat. Ze betaalde dingen graag contant. Haar televisie was kapot, ze kocht een nieuwe bij de Megapool en twee weken later was de keten failliet: daar zit je met je garantie, en je hebt contant betaald. Vriendin werd ongerust. Vrijdagmiddag kwam ze erachter bij de uitvaartverzekeraar, waar haar man zaliger die polis nog had afgesloten, dat de uitvaart maandag was, vandaag, en zodoende. Maria speelde tennis met haar man. Zaliger. Ja, en hoe gaat dat dan. Vriendin kon vanwege haar knie al heel lang niet meer tennissen. En dan verwatert zo’n contact. Ze klaagde wel hoor, dat er niemand van de tennisclub ooit naar haar vroeg. Als ik op bezoek kwam, altijd de verjaardag, met gebak, dan moest ze eerst vier grendels wegschuiven en dan hoorde je het schuiven van de bank. Ze was bang, na die beroving. Ze was een keer beroofd, ze deed de dingen graag contant, dus voor de dieven was de buit een meevaller geweest. Dus schoof ze –nadat ze deur zorgvuldig had vergrendeld- de bank voor de deur. Het was zo’n bank die open kan. Ze deed de bank open en de stofzuiger erin. Zo was de bank nog zwaarder. Zo was ze veilig. Er moest een hoogwerker aan te pas komen om haar uit haar huis te halen, want de politie kreeg de deur niet open.
Zo kletsen we de tijd aan stukken. We gaan naar binnen. De organist die aan de Nieuwe Ooster verbonden is, speelt voor ons kleine publiek onzichtbaar op het orgel. Het orgel is goed opgewarmd vandaag, ondanks de felle koude buiten. Onwaarschijnlijk heldere winterdag. Judith Herzberg leest haar gedicht, met een korte inleiding van dat zij natuurlijk niet kon weten dat vriendin, en dat zij niets had dan vermoedens voor mevrouw.
Wij leven elk
met eigen doden
totdat wij zelf –
Dan komen wij
terecht
in hoofden
En zo maar door.
Maar U, Maria,
Petronella Kemper,
geboren
Wildeman komt in geen
hoofd meer voor.
U bent voorgoed
verloren. U
wist dat, wilde
dat misschien?
Wie weet. Ander-
halvemaand
voor dat u zes
en tachtig werd
heeft u bepaald:
ik wil geen graf.
Meer weet ik
niet van U.
behalve dan
die ene groene
envelop, daar
moet ik het mee doen.
Die envelop was leeg.
Wanneer
heeft zo een leegte
ingezet? U was
ooit zes! U heeft
gehuppeld , toen.
U heeft gezoend
U bent getrouwd. Dus
was u iemands vrouw.
Was er onmin
of zelfs haat
of was er veel
vergeefse liefde
zo’n grote liefde die
de grootste leegte
achterlaat?
Als u ons hier
zag staan, wat
zou u zeggen?
Had u gedacht:
“ach mens, bemoei
je met je eige”
Omdat ik dat
vermoed ga ik
nu zwijgen.
© Judith Herzberg, 27 februari 2005
Bij het klinken van het derde muziekstuk verlaat vriendin geëmotioneerd de aula. Akls het muziekstuk uitgeklonken is, volgen wij haar terug in de koffiekamer. Of ze nog even terug kan, om afscheid te nemen. Dat het zo moet gaan, snikt ze. Even ben ik bang dat ze het gedicht bedoelt, maar nee dat is het niet. Ze vindt het prachtig hoor, zoals het is geregeld, ’t is eer met het oog op het eigen naderende eind, dat het zo triestig voelt. Dan is het goed. We drinken koffie, ieder kopjes drie.
Buiten spreek ik met Fritz de zaken door. De laatste zaken, want zoals gezegd: Fritz neemt afscheid. Zorgelijke situatie. En dat hij alles goed gaat overdragen, omdat alles verder moet.
Voorwaarts, immer voorwaarts
I.M. Maria Petronella Kemper-Wildeman
geboren 20 juli 1918, Amsterdam, gevonden in haar woning op 12 februari 2005, Amsterdam.
dichter van dienst: Judith Herzberg
De crematie zal plaatsvinden op maandag 28 februari 2005 op de Nieuwe Ooster, om half elf in de ochtend.
Meneer Fritz doet zijn laatste melding: hij gaat zijn laatste werkweek in, alvorens hij gepensioneerd wordt. Voor de Dienst is het dit jaar de 67-ste uitvaart die geregeld wordt. Voor Judith Herzberg is het de eerste die zij bezoeken gaat. Zij zal het moeten doen met deze gegevens: Maria had geen familie meer: ze was enig kind, weduwe, kreeg zelf geen kinderen.
Er werden geen sporen van een sociaal netwerk in haar woning aangetroffen, behalve een kerstkaart uit Lelystad. Vandaag, donderdag voorafgaand aan de crematie, verschijnt er een advertentie in de Telegraaf. De afzender van de kerstkaart is door de Dienst van de uitvaart verwittigd. Sinds 1 juni was Maria lid van uitvaartvereniging AVVL. Zij liet vastleggen dat zij gecremeerd wenst te worden en deed afstand van de grafrechten, die haar kennelijk toebehoorden.
maandag 28 februari 2005.
Kwart over tien. Ik heb mijn zoon naar school gebracht, uitgebreid koffie gedronken in zo’n moderne gelegenheid waar de koffie ‘s ochtends al een tientje kost, ik ben er helemaal klaar voor. Fritz staat, in gezelschap van de uitvaartleider en mevrouw Herzberg, reeds te kleumen bij de poort. De laatste keer dat ik haar ontmoette, droeg zij ravenzwarte lokken. Nu is heur haar geheel grijs. Ik maak er maar meteen een grapje over. Zij kaatst terug dat het mijne op de foto ook meer lijkt dan er in werkelijkheid op het hoofd prijkt. We kunnen beginnen, de lijkwagen draait knerpend het grind op.
In de dagen voorafgaand heb ik uitgebreid telefonisch contact gehad met Herzberg: eerst wou ze weten wat er op de kerstkaart stond. Ik belde met kantoor en vond uit (kast twee, helemaal rechts vooraan) dat in het dossier niet meer aanwezig was dan een lege groene envelop, waarin ooit een kerstkaart zal gezeten hebben, gegeven de goedkope postzegel, met die afzender uit Lelystad erop, die inmiddels had laten weten niet fysiek aanwezig te kunnen zijn, maar in gedachten zeker. De advertentie in de krant werd niet gevonden.
We gaan de koffiekamer binnen, even later betreedt een keurige dame op leeftijd met een bosje witte tulpen in haar hand aarzelend het koude vertrek. Of ze hier goed is. Dat is ze. Een vriendin. De vriendin, zeg maar. Er was nog een ver familielid in Noord, waar ze niet zo’n band mee had. Verder was er niemand inderdaad. Vriendin had nog gebeld voor haar verjaardag, woensdag, maar ze nam niet op. Donderdag belde ze weer en vrijdag. Telkens op verschillende tijdstippen. De telefoon werd maar niet opgenomen. De telefoon hing in de gang, als ze televisiekeek, hoorde de telefoon natuurlijk niet. Mevrouw keek graag televisie, pas nieuw. Ook zo wat. Ze betaalde dingen graag contant. Haar televisie was kapot, ze kocht een nieuwe bij de Megapool en twee weken later was de keten failliet: daar zit je met je garantie, en je hebt contant betaald. Vriendin werd ongerust. Vrijdagmiddag kwam ze erachter bij de uitvaartverzekeraar, waar haar man zaliger die polis nog had afgesloten, dat de uitvaart maandag was, vandaag, en zodoende. Maria speelde tennis met haar man. Zaliger. Ja, en hoe gaat dat dan. Vriendin kon vanwege haar knie al heel lang niet meer tennissen. En dan verwatert zo’n contact. Ze klaagde wel hoor, dat er niemand van de tennisclub ooit naar haar vroeg. Als ik op bezoek kwam, altijd de verjaardag, met gebak, dan moest ze eerst vier grendels wegschuiven en dan hoorde je het schuiven van de bank. Ze was bang, na die beroving. Ze was een keer beroofd, ze deed de dingen graag contant, dus voor de dieven was de buit een meevaller geweest. Dus schoof ze –nadat ze deur zorgvuldig had vergrendeld- de bank voor de deur. Het was zo’n bank die open kan. Ze deed de bank open en de stofzuiger erin. Zo was de bank nog zwaarder. Zo was ze veilig. Er moest een hoogwerker aan te pas komen om haar uit haar huis te halen, want de politie kreeg de deur niet open.
Zo kletsen we de tijd aan stukken. We gaan naar binnen. De organist die aan de Nieuwe Ooster verbonden is, speelt voor ons kleine publiek onzichtbaar op het orgel. Het orgel is goed opgewarmd vandaag, ondanks de felle koude buiten. Onwaarschijnlijk heldere winterdag. Judith Herzberg leest haar gedicht, met een korte inleiding van dat zij natuurlijk niet kon weten dat vriendin, en dat zij niets had dan vermoedens voor mevrouw.
Wij leven elk
met eigen doden
totdat wij zelf –
Dan komen wij
terecht
in hoofden
En zo maar door.
Maar U, Maria,
Petronella Kemper,
geboren
Wildeman komt in geen
hoofd meer voor.
U bent voorgoed
verloren. U
wist dat, wilde
dat misschien?
Wie weet. Ander-
halvemaand
voor dat u zes
en tachtig werd
heeft u bepaald:
ik wil geen graf.
Meer weet ik
niet van U.
behalve dan
die ene groene
envelop, daar
moet ik het mee doen.
Die envelop was leeg.
Wanneer
heeft zo een leegte
ingezet? U was
ooit zes! U heeft
gehuppeld , toen.
U heeft gezoend
U bent getrouwd. Dus
was u iemands vrouw.
Was er onmin
of zelfs haat
of was er veel
vergeefse liefde
zo’n grote liefde die
de grootste leegte
achterlaat?
Als u ons hier
zag staan, wat
zou u zeggen?
Had u gedacht:
“ach mens, bemoei
je met je eige”
Omdat ik dat
vermoed ga ik
nu zwijgen.
© Judith Herzberg, 27 februari 2005
Bij het klinken van het derde muziekstuk verlaat vriendin geëmotioneerd de aula. Akls het muziekstuk uitgeklonken is, volgen wij haar terug in de koffiekamer. Of ze nog even terug kan, om afscheid te nemen. Dat het zo moet gaan, snikt ze. Even ben ik bang dat ze het gedicht bedoelt, maar nee dat is het niet. Ze vindt het prachtig hoor, zoals het is geregeld, ’t is eer met het oog op het eigen naderende eind, dat het zo triestig voelt. Dan is het goed. We drinken koffie, ieder kopjes drie.
Buiten spreek ik met Fritz de zaken door. De laatste zaken, want zoals gezegd: Fritz neemt afscheid. Zorgelijke situatie. En dat hij alles goed gaat overdragen, omdat alles verder moet.
Voorwaarts, immer voorwaarts