vrijdag 26 mei 2006
Vrijdag na Hemelvaart, donkerbewolkt, het regent zacht en vriendelijk,
met dunne druppels, fijne regen, waar men onevenredig nat van wordt.
Ik besluit de tram te nemen, naar het interview dat ik beloofde te geven
aan de andere kant van de stad.
Ter hoogte van de Kinkerstraatstapt een moeder binnen.
Stap maar in, duwt ze de kinderende tram in, vooruit,
trappetje op, nu moet de paraplu nog dichtgevouwen.
Achter haar gaan de deuren alweer dicht, we moeten verder.
De paraplu is nog niet klaar genoeg. Zijn jullie nu helemaal
gek geworden? De deuren moeten open. Ze had wel bekneld kunnen raken.
Levensgevaarlijk. Stel dat een van haar kinderen tussen de deuren was vermalen.
Zoekt steun voor haar verontwaardiging bij de omstanders, toeschouwers
in de overvolle tram. Ik duik wat dieper in de krant. Ik ken haar ergens van.
Hebben we misschien dezelfde kunstacademie bezocht? Een Marokkaanse heer
knikt haar aanmoedigend toe: goed zo, zeg er maar wat van. De conductrice ziet het wel,
legt geduldig uit dat de deuren dichtgaan zodra je van de onderste trede bent gestapt.
Dan richt moeder zich tot haar gebroed. Hoe gevaarlijk deuren zijn.
Dat het geen doen is. Dat het niet de eerste keer is. En we gaan echt alleen maar
even naar de Intertoys, heel even, en nergens anders heen. Dat moeten de kinderen beloven. Omdat het een rotvakantie is, zegt ze. Stappen we de volgende halte uit.
Even later vraagt ze of er een raampje openkan.
De ramen zijn nu helemaal beslagen, zie je dat, moeten de kinderen weten,
zo krijgen we allemaal elkaars ziektes. Dat is heel vies. De Marokkaanse heer
rukt gehoorzaam het meest nabijgelegen raampje open. Nu staat hij in de wind,
de regen. 'Ik hou wel van de buitenlucht' zegt hij
glimlachend, tegen niemand in het bijzonder.
Ik doe hem, vanaf deze plaats, alsnog mijn vriendelijke groeten!
(C) F. Starik, 26 mei 2006
met dunne druppels, fijne regen, waar men onevenredig nat van wordt.
Ik besluit de tram te nemen, naar het interview dat ik beloofde te geven
aan de andere kant van de stad.
Ter hoogte van de Kinkerstraatstapt een moeder binnen.
Stap maar in, duwt ze de kinderende tram in, vooruit,
trappetje op, nu moet de paraplu nog dichtgevouwen.
Achter haar gaan de deuren alweer dicht, we moeten verder.
De paraplu is nog niet klaar genoeg. Zijn jullie nu helemaal
gek geworden? De deuren moeten open. Ze had wel bekneld kunnen raken.
Levensgevaarlijk. Stel dat een van haar kinderen tussen de deuren was vermalen.
Zoekt steun voor haar verontwaardiging bij de omstanders, toeschouwers
in de overvolle tram. Ik duik wat dieper in de krant. Ik ken haar ergens van.
Hebben we misschien dezelfde kunstacademie bezocht? Een Marokkaanse heer
knikt haar aanmoedigend toe: goed zo, zeg er maar wat van. De conductrice ziet het wel,
legt geduldig uit dat de deuren dichtgaan zodra je van de onderste trede bent gestapt.
Dan richt moeder zich tot haar gebroed. Hoe gevaarlijk deuren zijn.
Dat het geen doen is. Dat het niet de eerste keer is. En we gaan echt alleen maar
even naar de Intertoys, heel even, en nergens anders heen. Dat moeten de kinderen beloven. Omdat het een rotvakantie is, zegt ze. Stappen we de volgende halte uit.
Even later vraagt ze of er een raampje openkan.
De ramen zijn nu helemaal beslagen, zie je dat, moeten de kinderen weten,
zo krijgen we allemaal elkaars ziektes. Dat is heel vies. De Marokkaanse heer
rukt gehoorzaam het meest nabijgelegen raampje open. Nu staat hij in de wind,
de regen. 'Ik hou wel van de buitenlucht' zegt hij
glimlachend, tegen niemand in het bijzonder.
Ik doe hem, vanaf deze plaats, alsnog mijn vriendelijke groeten!
(C) F. Starik, 26 mei 2006