maandag 3 juli 2006

 
EENZAME UITVAART NUMMER 62

maandag 3 juli 2006, 10 uur, begraafplaats St. Barbara

Salvatore La Rocca, geboren 26-11-1933 te Francofonte, Italië, door de politie gevonden in zijn woning aan het Spreeuwenpark in Amsterdam-Noord op 23 juni 1933.

Dichter van dienst: Hans Verhagen.

Salvatore leefde alleen. Hij scheidde lang geleden, geen kinderen, er is een broer in Italië die niet naar zijn begrafenis zal komen. Hij leefde al geruime tijd van een AOW-uitkering.
Meer informatie krijg ik er niet uit, bij de Dienst, dit moet genoeg zijn. Wat zou je meer willen weten? vraagt medewerker Mahmut aan de telefoon en ik som op ‘nou, bijvoorbeeld hoe lang hij al hier was, wanneer hij trouwde en hoe lang hij al gescheiden is, wat voor werk hij deed, hoe lang hij in zijn woning heeft gelegen’ hap ik naar adem. Vlug antwoordt hij dat het allemaal niet belangrijk is, hij weet het niet.

Hans Verhagen zegt deze keer ongepoederd te zullen verschijnen. Lacht luid. Dit om aan te geven dat hij het stukje van de vorige keer op mijn weblog heeft gelezen. Scherpe stukkies, oordeelt hij. Maar hij zal er zijn, maandagochtend.

Voor ik naar de begraafplaats vertrek, bel ik hem nog eens, goedemorgen, controle. Maar net als de vorige keer klinkt hij wakker en opgewekt, klaar om te vertrekken. We spreken de details nog even door, geboortedatum, geboorteplaats, opdat er toch nog wat te controleren valt. Dan fiets ik door de blikkerende zon naar de begraafplaats. Ik draag van mijn kostuum alleen de broek, het jasje heb ik thuisgelaten. De radio maakt gewag van tropische hitte. Dat klopt. Ik arriveer ruim voor de lijkwagen aan komt rijden ter plaatse, Degenkamp komt juist zijn dienstwoning uitgelopen, jas in de hand, een overhemd met korte mouwen.

Ik verontschuldig mij voor het thuislaten van de jas. Wel draag ik mijn glanzend zwarte schoenen, verwijl de grappige slippers die ik deze dagen draag, met parelmoeren kraaltjes zijn opgevrolijkt. De dragers staan bij de poort, in hun traditionele grijze wintermantel.
Daar is de uitvaartleider. Een nieuwe, althans voor mij. Hij heeft al veel over mij gehoord. Zegt hij. Als Degenkamp zich bij ons voegt, vertelt hij dat er iets aan zijn kostuum ontbreekt: hij is zijn hoed vergeten. Hij stelt voor om de dragers in dat geval ook maar blootshoofds ten tonele te voeren. Nog best warm, zo’n harde hoed op.

De lijkwagen arriveert. De kist wordt er uitgeschoven. Ik vraag me af of zo’n auto airconditioning heeft. Dat heeft hij. We scholen samen bij de ingang van de aula. Van Bokhoven komt aanfietsen in een lichtblauw poloshirt van Adidas, met een nieuwe collega, die zich introduceert als ‘een halve Italiaan die niet van voetbal houdt’. We maken grapjes over de nakende finale. We zijn het er allemaal over eens: dat gaat Duitsland –Italië worden.
Degenkamp haalt een cd, met Italiaanse muziek: we kiezen voor een luid gezongen lied van Andrea Bocelli, Verdi en het Slavenkoor, zoiets, licht katholiek. Dan is het tien uur geworden.
Het wachten is de op de dichter van dienst. Ik steek nog maar eens op. En om vijf over tien neemt Van Bokhoven het estafettestokje van mij over, en om tien over tien ben ik weer aan de beurt. Om kwart over tien tovert de uitvaartleider een gedicht uit zijn binnenzak, dat hij altijd bij zich heeft, voor noodgevallen. Een lied van Bram Vermeulen over een steen in een rivier.
En een sonnet waarvan ik vermoed dat de auteur wel eens Nel Benschop kan heten, dat staat er niet bij. Eindelijk, de neus van een taxi wordt zichtbaar in de poort van de begraafplaats.

Verhagen komt eruit, in een wit linnen kostuum, mooi. Zo, dan kunnen we beginnen, vindt de uitvaartleider zonder hoed. Misschien…wijst Degenkamp op mij, maar ik heb mijn sigaret al in de bosjes geschoten. Onder het luide gezang van Bocelli wordt de kist naar binnen gereden.

We nemen plaats. Van Bokhoven en de nieuwe collega links in de voorste bank, Verhagen en Starik op rechts. Verhagen leunt over het krappe kerkbankje, waarin het inderdaad moeizaam rechtop zitten is, als een vriendelijke beer naar het tafereel van de kist, de leesstandaard en de kaarsen genegen. De muziek stopt nogal abrupt. Verhagen komt naar voren, grijpt zich vast aan de standaard en vat voor ons nog eens het weinige dat we van meneer La Rocca weten samen, ongeveer zoals de mevrouw van de geestelijke zorg van vorige week.

‘(…) Hij lijkt zijn bestaan rijkelijk onopvallend te hebben uitgezeten, in die weinig spectaculaire, niet direct vrolijk stemmende wijk in Noord.’

Dan maakt hij de brug naar zijn gedicht: ‘Tot zover de ruwe schets van Salvatore’s leven op aarde. Het klinkt nogal treurig, maar de dood is een vitaal onderdeel van het leven. Daarom hier de meer spirituele versie van de gebeurtenis. In het nu volgende gedicht wordt - de vorst der duisternis- met terugwerkende kracht, over het graf heen, onschadelijk, want ontragisch gemaakt.’

Zo spreekt Verhagen, en dan volgt het gedicht.


Zalig niets


Alles wat je nu nog wil is het oceanische van zalig niets
Zie je? Je piekert niet, je huppelt
over stranden langs de losgeschroefde zeeën van de geest
Je herinnert je niks, je bent een korrel en een druppel
en je bent hier nooit geweest

Alleen – is dit nu ‘dood’? Je vindt het niks.
Je wilt niet langer worden achtervolgd door de zandverstuivingen
van de herinnering
Dan ga je liever ergens anders heen

In vervoering zal men je niet brengen met de uitvoering
van een speciaal voor jou geschreven werk
getiteld Wij zullen je doodvervelen
Hoeveel olifanten gaan er in een kever?
Eindeloos vele


© Hans Verhagen


Voor de rest is alles routine: muziek klinkt, we wandelen achter de kist aan de hete ochtend weer binnen, de kist zakt en ‘mevrouw Degenkamp zal ongetwijfeld voor een kopje koffie hebben gezorgd.’ We werpen een schep zand op de kist. De nieuwe collega volgt, Van Bokhoven heeft al gehoor gegeven aan de lokroep van mevrouw Degenkamp. Bij de koffie bespreken we de mogelijkheden van een catatoon leven, maar we vinden er niet veel.


© voor het verslag: F. Starik, 3 juli 2006





.


View My Stats Free counter and web stats