maandag 21 augustus 2006
Eenzame uitvaart nummer 65
Johannes Jacobus Minderhout (Soest, 10.4.1935, gevonden Amsterdam 12.8.2006)
Vrijdag 18 augustus 2006, 12.30, Begraafplaats Sint Barbara
Dichter van dienst: Erik Lindner
Verslaggever van dienst: Erik Lindner. F. Starik is onderweg naar het Lowlandsfestival en keert pas zondag terug, dus met excuus voor de vertraging (zie het bericht hieronder)
De heer Minderhout werd gevonden in zijn woning door een buurvrouw, die werd gealarmeerd door een groot aantal vliegen op het raam. Ze gluurde door de brievenbus, zag de stapels post in de gang, en rook iets. De heer Minderhout heeft enkele weken in zijn woning gelegen. Zijn stoffelijk overschot werd door de politie weggehaald. De woning werd overgedragen aan de GG & GD.
J.J. Minderhout bewoonde een bejaardenwoning in Slotermeer. Een woning op de begane grond, met een tuintje met een haag en uitzicht op een veld met een rozenperkje. Er hangt een hangslot aan twee ogen, in de deur en in de deurplint. Voor de deur staan twee vuilcontainers, een groene voor het GFT en een zwarte voor de rest. Ze zien er ongebruikt uit.
Er zijn twee zussen in leven. De ene zus, in Amsterdam, heeft hem 50 jaar niet gezien. De zus in Zeevang korter geleden, maar die wil ook niet komen. Ik krijg haar telefoonnummer. Zeevang is een nieuwe gemeente in Noord-Holland, de verzamelnaam van een aantal dorpen. Ze neemt niet op. Ik bel het nummer van de overledene zelf. Vriendelijke stem. Slepend maar opgewekt vraagt hij een boodschap in te spreken.
Het is een donkere vrijdag als ik achter Artis langs fiets. Er zit regen in de lucht en toch is het warm. Voor het station rijdt een knalrode Spaanse touringcar met opschrift “El conception”. Ik heb dat liedje van Jaap Fischer in mijn hoofd, waarin hij de rust zoekt in een kist. Met zijn ogen die verdrogen in zijn hersenpan, twee maden en een mol, hij krijgt zijn eigen kist wel vol. En dat je maar niet langs moet komen aan zijn zerk want zijn vlees is zwak maar zijn botten zijn wel sterk en de kans bestaat dat dan de deksel opengaat en dan zal hij weer vergeten dat hij rust zoekt in een kist.
Op Sint Barbara rijdt de lijkwagen net weg. Die is eerder gekomen vanwege de werkzaamheden aan de A10, vertelt de heer Nijman. Er zit een kennis van de overledene in de wachtkamer. We informeren hem over de procedure. Gedichten, nee daar had Joop niets mee, zei de kennis. Hij lacht zenuwachtig, kijkt als een dier dat bang is geslagen te worden. Het was een lastig portret, die Joop. Altijd maar verhuizen en overal weer ruzie. Ook met hem. De laatste keer dat hij toch weer langskwam, had Joop gezegd: het sterft hier van de vlooien. Kan je niet even stofzuigen? En toen had de kennis op zijn knieën gestofzuigd, want er zat wel een slang maar geen stang aan de stofzuiger. En daarna vroeg Joop hem of hij niet even boodschappen kon doen. Alleen kon Joop geen vast voedsel meer aan. Dus kocht de kennis zes pakken melk. Later had hij Joop nog gebeld, maar kreeg alleen zijn stem op het bandje.
Joop had een dokter in de Lutmastraat. De kennis had de praktijk daar gebeld, maar die kon niet zeggen of Minderhout patiënt was, want dat was beroepsgeheim. Maar ze zouden er wat mee doen, beloofde ze. En of er nog een andere dokter bij hen in de straat was, dat wisten ze eigenlijk niet. Een paar dagen later had de kennis nog eens gebeld of er iets mee gebeurd was, maar dat konden ze niet zeggen want dat was beroepsgeheim.
Nijman en ik lopen naar buiten. Joop had geld, er staan acht dragers. Nijman vertelt mij en de nieuwe man van de Dienst dat de overledene van de vorige eenzame uitvaart, de heer Luger, de man van het lood, de man die hobby had aan fietsen repareren, de volgende dag wordt herbegraven. Want de familie had zich alsnog gemeld.
Het Air van Bach klinkt in de aula. Vijf minuut zoveel duurt dat, volgens meneer Degenkamp. De kennis zit achter me. Er branden veel kaarsen. Links staat het wijwater. Dan sta ik op.
()
De boom voor je deur heeft bladgroei rond de stam.
Het blad van de picknicktafel is zo geel als roos.
De straat die eigenlijk een plein is, dat eigenlijk een plantsoen is
en alle boomsoorten daarop en daar rond zijn daarvan.
Die lege bak onder je huisnummer op de gevel.
Het pak met plantenvoeding in het raamkozijn.
De plek die je nalaat in de stad is groen
en in de komende lente opnieuw bezet.
Tot dan blijft het huis gelijkvloers en leeg
met in de woonkamer de kleine tv op de uitklaptafel
en nu je er niet meer bent, klinkt nog steeds je stem
spreek uw boodschap in na de piep! Ik dank u.
Als ik klaar ben, wil de kennis wat zeggen. Nijman gebiedt hem te wachten tot na het volgende nummer. De kennis zegt dat Joop het aan zichzelf te wijten had. Maar dat hij het wel begreep. Dat Joop als kind in een gezin was geplaatst. En toen naar een weeshuis moest. En dat niet wilde. En zich verstopt had achter het kippenhok. En toen ze hem daar vonden, liet Joop het kippengaas niet los. Ze hadden hem los moeten trekken. Joop was een keer bij de kennis langs geweest en had gezegd: nu ben ik jarig. Toen had de kennis zich gerealiseerd hoe eenzaam Joop was.
De acht dragers rijden de kist de kerk uit, zetten die op hun schouders. Even is er paniek. De kist helt naar rechts. Buiten rookt er wierrook. De kennis loopt naast Nijman. De nieuwe man van de dienst is het opgevallen dat ik opnieuw de omgeving van de overledene in het gedicht betrok. Het lijkt te gaan regenen.
De kist ligt niet helemaal recht op het graf, hij moet verschoven. Nijman heeft het over de engelen en maakt een gebaar alsof de overledene hem nog een keer ziet voor hij in de aarde verdwijnt. Bij de koffie vertelt de kennis dat hij vroeger gedichten publiceerde, in De Gids en in Ad interim, dat opging in De Gids, zodat dat gedicht alsnog in De Gids terechtkwam. En dat hij hoopte dat zoiets verder nooit gebeuren zou, zo’n eenzame uitvaart. Dat hij het maar triest vond zo.
Nijman en de dragers staan klaar voor een volgende klant. De man van de dienst rijdt weg. Langs het spoor is een meisje aan het hardlopen. Een wilde bos haar schudt achter haar hoofd mee. Naast haar rijdt de sprinter naar Centraal.
© voor gedicht en verslag: Erik Lindner
.
Johannes Jacobus Minderhout (Soest, 10.4.1935, gevonden Amsterdam 12.8.2006)
Vrijdag 18 augustus 2006, 12.30, Begraafplaats Sint Barbara
Dichter van dienst: Erik Lindner
Verslaggever van dienst: Erik Lindner. F. Starik is onderweg naar het Lowlandsfestival en keert pas zondag terug, dus met excuus voor de vertraging (zie het bericht hieronder)
De heer Minderhout werd gevonden in zijn woning door een buurvrouw, die werd gealarmeerd door een groot aantal vliegen op het raam. Ze gluurde door de brievenbus, zag de stapels post in de gang, en rook iets. De heer Minderhout heeft enkele weken in zijn woning gelegen. Zijn stoffelijk overschot werd door de politie weggehaald. De woning werd overgedragen aan de GG & GD.
J.J. Minderhout bewoonde een bejaardenwoning in Slotermeer. Een woning op de begane grond, met een tuintje met een haag en uitzicht op een veld met een rozenperkje. Er hangt een hangslot aan twee ogen, in de deur en in de deurplint. Voor de deur staan twee vuilcontainers, een groene voor het GFT en een zwarte voor de rest. Ze zien er ongebruikt uit.
Er zijn twee zussen in leven. De ene zus, in Amsterdam, heeft hem 50 jaar niet gezien. De zus in Zeevang korter geleden, maar die wil ook niet komen. Ik krijg haar telefoonnummer. Zeevang is een nieuwe gemeente in Noord-Holland, de verzamelnaam van een aantal dorpen. Ze neemt niet op. Ik bel het nummer van de overledene zelf. Vriendelijke stem. Slepend maar opgewekt vraagt hij een boodschap in te spreken.
Het is een donkere vrijdag als ik achter Artis langs fiets. Er zit regen in de lucht en toch is het warm. Voor het station rijdt een knalrode Spaanse touringcar met opschrift “El conception”. Ik heb dat liedje van Jaap Fischer in mijn hoofd, waarin hij de rust zoekt in een kist. Met zijn ogen die verdrogen in zijn hersenpan, twee maden en een mol, hij krijgt zijn eigen kist wel vol. En dat je maar niet langs moet komen aan zijn zerk want zijn vlees is zwak maar zijn botten zijn wel sterk en de kans bestaat dat dan de deksel opengaat en dan zal hij weer vergeten dat hij rust zoekt in een kist.
Op Sint Barbara rijdt de lijkwagen net weg. Die is eerder gekomen vanwege de werkzaamheden aan de A10, vertelt de heer Nijman. Er zit een kennis van de overledene in de wachtkamer. We informeren hem over de procedure. Gedichten, nee daar had Joop niets mee, zei de kennis. Hij lacht zenuwachtig, kijkt als een dier dat bang is geslagen te worden. Het was een lastig portret, die Joop. Altijd maar verhuizen en overal weer ruzie. Ook met hem. De laatste keer dat hij toch weer langskwam, had Joop gezegd: het sterft hier van de vlooien. Kan je niet even stofzuigen? En toen had de kennis op zijn knieën gestofzuigd, want er zat wel een slang maar geen stang aan de stofzuiger. En daarna vroeg Joop hem of hij niet even boodschappen kon doen. Alleen kon Joop geen vast voedsel meer aan. Dus kocht de kennis zes pakken melk. Later had hij Joop nog gebeld, maar kreeg alleen zijn stem op het bandje.
Joop had een dokter in de Lutmastraat. De kennis had de praktijk daar gebeld, maar die kon niet zeggen of Minderhout patiënt was, want dat was beroepsgeheim. Maar ze zouden er wat mee doen, beloofde ze. En of er nog een andere dokter bij hen in de straat was, dat wisten ze eigenlijk niet. Een paar dagen later had de kennis nog eens gebeld of er iets mee gebeurd was, maar dat konden ze niet zeggen want dat was beroepsgeheim.
Nijman en ik lopen naar buiten. Joop had geld, er staan acht dragers. Nijman vertelt mij en de nieuwe man van de Dienst dat de overledene van de vorige eenzame uitvaart, de heer Luger, de man van het lood, de man die hobby had aan fietsen repareren, de volgende dag wordt herbegraven. Want de familie had zich alsnog gemeld.
Het Air van Bach klinkt in de aula. Vijf minuut zoveel duurt dat, volgens meneer Degenkamp. De kennis zit achter me. Er branden veel kaarsen. Links staat het wijwater. Dan sta ik op.
()
De boom voor je deur heeft bladgroei rond de stam.
Het blad van de picknicktafel is zo geel als roos.
De straat die eigenlijk een plein is, dat eigenlijk een plantsoen is
en alle boomsoorten daarop en daar rond zijn daarvan.
Die lege bak onder je huisnummer op de gevel.
Het pak met plantenvoeding in het raamkozijn.
De plek die je nalaat in de stad is groen
en in de komende lente opnieuw bezet.
Tot dan blijft het huis gelijkvloers en leeg
met in de woonkamer de kleine tv op de uitklaptafel
en nu je er niet meer bent, klinkt nog steeds je stem
spreek uw boodschap in na de piep! Ik dank u.
Als ik klaar ben, wil de kennis wat zeggen. Nijman gebiedt hem te wachten tot na het volgende nummer. De kennis zegt dat Joop het aan zichzelf te wijten had. Maar dat hij het wel begreep. Dat Joop als kind in een gezin was geplaatst. En toen naar een weeshuis moest. En dat niet wilde. En zich verstopt had achter het kippenhok. En toen ze hem daar vonden, liet Joop het kippengaas niet los. Ze hadden hem los moeten trekken. Joop was een keer bij de kennis langs geweest en had gezegd: nu ben ik jarig. Toen had de kennis zich gerealiseerd hoe eenzaam Joop was.
De acht dragers rijden de kist de kerk uit, zetten die op hun schouders. Even is er paniek. De kist helt naar rechts. Buiten rookt er wierrook. De kennis loopt naast Nijman. De nieuwe man van de dienst is het opgevallen dat ik opnieuw de omgeving van de overledene in het gedicht betrok. Het lijkt te gaan regenen.
De kist ligt niet helemaal recht op het graf, hij moet verschoven. Nijman heeft het over de engelen en maakt een gebaar alsof de overledene hem nog een keer ziet voor hij in de aarde verdwijnt. Bij de koffie vertelt de kennis dat hij vroeger gedichten publiceerde, in De Gids en in Ad interim, dat opging in De Gids, zodat dat gedicht alsnog in De Gids terechtkwam. En dat hij hoopte dat zoiets verder nooit gebeuren zou, zo’n eenzame uitvaart. Dat hij het maar triest vond zo.
Nijman en de dragers staan klaar voor een volgende klant. De man van de dienst rijdt weg. Langs het spoor is een meisje aan het hardlopen. Een wilde bos haar schudt achter haar hoofd mee. Naast haar rijdt de sprinter naar Centraal.
© voor gedicht en verslag: Erik Lindner
.