woensdag 17 januari 2007

 
EENZAME UITVAART NUMMER 70
woensdag 17 januari 2007, 10 uur, begraafplaats St. Barbara
I.M. Dave Korn
Dichter van dienst: Ilse Starkenburg.


Vrijdagmiddag gaat de telefoon. Ali Mahmuth. Ik sta, met mijn jas al aan, op het punt de deur achter mij te sluiten om het weekeind in Den Haag door te brengen. Ik moet spreken over ‘de laatste reis’, Alfred Schaffer zal het gesprek leiden, Anneke Brassinga en Neeltje Maria Min zullen vertellen over hun ervaringen met de Poule des Doods. Haastig krabbel ik op de achterkant van een envelop de schaarse gegevens die van de overledene bekend zijn. Dave Korn, geboren 5 maart 1958 in Durban, Zuid-Afrika, gevonden in zijn woning in Amsterdam-West op 2 januari, Engelse nationaliteit, geen familie getraceerd. Er heeft nog geen huiszoeking plaatsgevonden. Ik vraag naar de mogelijke doodsoorzaak: een natuurlijke, weet Ali, anders was hij niet door de politie vrijgegeven. Of hij werk had. Weet niet. Volgende week zal er wel huiszoeking worden gedaan, denkt hij. Weet niet. Meer krijg ik er niet uit. Ik moet gaan, prop de envelop in mijn tas, noteer een paar nummers van mogelijke dichters van dienst die ik dan onderweg zal bellen, en reis af.

Ilse Starkenburg neemt op. Geregeld. Opgelucht klets ik die avond over de eenzame uitvaart. Brassinga vertelt over haar verbazing dat de dichters uit de Poule in principe vier uitvaarten ‘toegewezen’ krijgen, zij beschouwde haar toezegging deel te nemen destijds als een commitment for life. ‘Dan veranderen we dat’, vind ik. Fijn. Maakt alles veel gemakkelijker. Zij merkt verder op dat zij een gedicht voor een eenzame uitvaart zuiver als een gelegenheidswerk beschouwt, dat ze nooit in een bundel zal opnemen, en waar ze evenmin achteraf iets aan zou veranderen. Ook niet als ze in de tekst achteraf nog dingen tegenkomt, die ze liever anders had geformuleerd. Het ding bestaat zuiver in het moment, vindt zij. Ik denk daar, geloof ik, anders over. Maar ik weet niet of geloven denken is, of andersom, denken geloven. Tijdens het diner merkt Neeltje Maria Min op, starend naar de tafelversiering, bestaande uit een roos en een takje in een vierkant glazen bakje water, dat alles wat mooi is, nog niet lekker hoeft te wezen. Brassinga tilt de versiering op en ruikt er voorzichtig aan. Min heeft gelijk, vindt ze. Zoals niet alles wat lekker is, mooi hoeft te zijn, doet Neel er nog een schepje bovenop, prikkend in de grijze smurrie die als Marokkaanse rijsttafel werd aangeprezen.

Enfin. Maandag, terug op mijn post, kan ik Ilse eindelijk de nummers geven van de Dienst, opdat zij zich verder kan informeren over haar dode. Maandagavond vind ik al een eerste versie van haar gedicht in mijn postvak. Dinsdag volgt een tweede versie, en woensdagochtend vroeg een Engelse vertaling, van Willem Groenewegen. Briljant idee, vind ik. Iemand die het Engels als zijn moerstaal sprak, zal zijn laatste woorden graag ook in zijn moerstaal meekrijgen. Woensdagochtend. Als ik om kwart voor tien kom aanfietsen, klingelt het klokje al: de auto staat voor. De kist wordt uitgeladen. Ali Mahmut van de Dienst staat terzijde van de aula niet naar het schouwspel te kijken. We schudden handen, ik vraag hem wat er meer bekend is geworden. Niet veel, weet Ali. De huiszoeking had niet plaatsgevonden. De woning was dichtgetimmerd. Dan moet meneer Plenter van de GGD in actie komen. De brandweer heeft de deur geforceerd, en als de brandweer een deur opent kun je deur weggooien. Dus was er een plaat voor geschroefd. Dan heb je iemand met gereedschap nodig. ‘En wij gaan die deur dus mooi niet betalen’, verklaart Mahmut strijdlustig, ‘daar is de Dienst niet voor.’

De dragers zijn klaar met de kist, groepen samen in de koffiekamer. De grote goeiige drager Jan vertelt dat hij vorige week nog een kist heeft gehad met een man van tweehonderd kilo erin. Er moest een heftruck aan te pas komen om hem in het graf te hijsen. Zwaar was dat. Zijn handen schetsen een kist ter grootte van een bungalow. Maar deze kist is gelukkig van normaal formaat, stelt hij de andere dragers gerust. Dan arriveert Ilse, komt met haar kleine, kordate pasjes op ons gezelschap aflopen. Ze is naar de straat geweest waar Dave heeft gewoond, de Van Kinsbergenstraat, in de Baarsjes, geen vrolijke straat. Ze heeft een buurvrouw gesproken. Buurvrouw omschreef Dave als een stille, teruggetrokken man, met wie ze in de zestien jaar dat hij er woonde misschien drie, vier keer een piepklein woordje wisselde. Hij was veel op reis, daarom had ze hem ook niet gemist, de afgelopen maanden. Ergens in oktober had hij voor de laatste keer zijn computer aangezet.

Buurvrouw dacht dat Dave bij de PTT had gewerkt, hij ging altijd op dezelfde tijd van huis en kwam ook op een vaste tijd weer thuis. Daarvan was uit de papieren die Mahmut van de GGD had gekregen niets gebleken, hij had alleen een girorekening met een schuld erop gevonden. Hij zal nog eens kijken of er niet nog een rekening is, ergens anders. Het is tien uur. Ilse heeft muziek meegenomen. Degenkamp verdwijnt naar achteren om de muziek aan te zetten. Billy Holiday zingt hartverscheurend over stormachtig weder, op deze mooie lenteochtend halverwege januari. De kringelwilg staat vet in de knop. ‘Veel te vroeg’, zei mevrouw Degenkamp, toen ze langs kwam lopen om koffie te gaan zetten. We zetten ons neer. Als Stormy Weather is uitgeklonken stapt Ilse naar voren, leesbril aan een koordje, gaat naast de kist staan met haar rug naar haar publiekje gekleerd, gericht op waar wij het hoofdeinde van de kist vermoeden en leest, met zachter stemme, naar haar gedicht eerst in het Nederlands, dan in het Engels voor.



sensing


no one knows him

perhaps it was winter
and even his street
lay hidden

perhaps they did not
fancy each other
or not even that

perhaps the Boer
war had been
too complicated

perhaps the mis-
fit was at heart
quite sociable

perhaps he, just
as my aunt form the Achterhoek
but in a Yorkshire accent

would have said
about ‘the solitary funereal initiative’:
‘get thee-sen on, lass, from me grave’

someone knows you


Dutch poem ‘tasten’ by Ilse Starkenburg
translation by Willem Groenewegen

(tasten // niemand kent hem / misschien was het winter / en had zelfs zijn straat / zich verstopt / misschien vonden ze elkaar / geen lekker ding / of helemaal niet // misschien was de Boere- / oorlog te / ingewikkeld geweest / misschien was de zonder- / ling, in de buik juist / wel heel gezellig geweest / misschien zou hij net / als mijn tante uit de / Achterhoek / maar dan in een Engels dialect // over ‘het eenzame uitvaarten initiatief’ /
hebben gezegd: / ‘bie mie heuft ze neet an ’t graf te komn’ // iemand kent jou)

Als Ilse even gedecideerd weer is gaan zitten, vullen parelende, heldere klanken de ruimte: Ilse koos voor Bach, uit de Goldberg-Variationen, met Glenn Gould op piano, de Variatio 24, 25 en 26. Een hele zit. Maar een fraaie zit. Dan wordt de kist naar buiten gereden, een bleke zon verlicht ons pad. Onderweg worden we prettige feestdagen toegewenst door een versiering op een graf, alsof degene die daar zijn laatste rustplaats vond de tijd vergat, nog altijd aan het feestvieren is, daar beneden. De kist wordt geplaatst, de uitvaartleidster vergeet ons op gepaste afstand te zetten, wij vergeten halt te houden waar de berg zand naast de kuil in zicht is gekomen, dus slaan we het placeren van de kist van nabijer dan gebruikelijk gade. Het gedicht wordt, op verzoek van mevrouw Starkenburg, door de heer Degenkamp met een hoopje zand op de kist gelegd. De uitvaartleidster denkt dat Starkenburg nog een gedicht wil zeggen. ‘Nee, ik wil niets meer zeggen’ verklaart zij haastig, wat geschrokken. Dan zakken we, één steek diep.

We werpen een schepje zand. Mahmut maakt een buiging. Ik knik. Als we teruglopen vraag ik aan Degenkamp om een verklaring van het raadsel dat elke keer weer even opduikt als de kist gezakt is: hoe krijg je de kabeltjes waaraan de kist zakt weer onder die kist vandaan?

‘Leeuwenklauwen’, verklaart Degenkamp, en vouwt zijn handen ter illustratie ineen, in een stevige greep, en wringt ze dan weer los. Onder hoofd- en voeteneind wordt de kuil iets minder diep uitgegraven. De kabels liggen dan losjes onder het midden van de kist. Even schudden, en de leeuwenklauw schiet los. ‘Daarom moet de kist getild worden, bij het plaatsen, en niet geschoven. Dan heb je kans dat ze losschieten. Dat zeg ik altijd: tillen, niet schuiven. Ik zeg ook altijd aan de dragers: voeten optillen als je loopt. Het doet me altijd pijn als je ziet hoe ze met hun lompe voeten door het grafgroen stampen. Als ze hun voeten wat beter optilden raakte het groen niet zo in de war.’ Ik lach. Hierdoor aangemoedigd vertelt Degenkamp verder: ‘want ze tillen niet graag hoor. Ik merk dat meteen, als er eentje niet meetilt, want ik moet de balkjes er onder vandaan trekken, tillen zeg ik dan, tillen, en dan zeggen ze ik til heus wel hoor en dan zeg ik nee jij tilt niet want mijn balk zit klem. Tegen Jan zeg ik altijd: jij moet eens wat afvallen. Zo kun je helemaal niet tillen, met die buik ervoor.’

De aula is bereikt. Bij de ingang staat Jan, met zijn buik, neemt zijn hoed af, buigt, en schrijdt dan sloffend naar zijn auto, waar hij zich zo waardig mogelijk in de benauwde ruimte dubbelvouwt. Of ze maken de auto’s te klein, of ze maken de mannen te groot voor het spul waarin men rijdt. We drinken een koffie. Mahmut wil thee. Als het niet te lastig is. Als het wel te lastig is, neemt hij wel niets. Maar mevrouw Degenkamp vindt het helemaal niet lastig. Zij zet een kopje thee voor hem.






(c) voor het gedicht: Ilse Starkenburg
(c) voor het verslag: F. Starik


View My Stats Free counter and web stats