zondag 4 februari 2007

 
GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET ZULLEN HALEN (16)

Nippertje! Omdat de juffrouw van het programma vorige week ziek was, vergat ik deze week zomaar een GDDBNZH alhier te plaatsen. Op het nippertje, mevrouw van Lier, daar isti, het zestiende gedicht ddbnzh.

Volgende week ben ik zelf ook ziek want op vakantie, dan komt er ook niets van.
Dan zult u wel- ter aankondiging van het ding in het Rijksmuseum- maar dat legt zij u verder volgende week wel uit, dan zult u wel een stukje van de podcast die ik daarvoor heb ingesproken voor de mensen draaien. Wij noemen dat draaien. In feite beweegt er niets.

De nacht van het goede leven, aflevering zoveel, zondagnacht, al bijna maandagmorgen, zeg je dat, wat zeg je, ja het is een beetje vies gedicht. Gedenk vanavond de recentelijk overleden schrijver A. Moonen in uw gebeden. Die had het vast een mooi gedicht gevonden. Reden genoeg voor het gedicht om de bundel niet te halen.
Het leest misschien ook te moeilijk. Klinkt zo…opzettelijk. En zo enorm lang.

Verder kom ik er vanavond niet mee.






Nummer 66

Zondag. In dit hoekje van de wereld zal men resideren
met zijn whiskyfles, de asbak, zijn gelijk, muziek, met zijn
zondagavondhonger van terug thuis, de trein, bereid
om iets te leren, nog niets gegeten
op subliminaal niveau toch iets vergeten.
Dat moet dan maar zo.
Kweekt oneetbare haren op de neus, denkt varkenstong
en ossenstaart. Dus maandag koopt men in veel stukken gehakte
staart van koe op schaal bij de kiloknaller, voldoende voor vijf liter
krachtbouillon en in krimpfolie gehuld: een bleek ontvelde varkenstong.

Dat was maandag. De staart gebakken en hoe. Daarna in kokend warm
water gelegd. Maandagavond het huis de dag lang al
van kookvocht rijk doortrokken.
Men heeft de geur van soep gesnoven.
Vlees moet garen maar kan ook te lang koken.
Dinsdag brengt men nummer zesenzestig weg,
Nog vele nummers zouden volgen.

Waar kooklucht nog het lichaam niet verzadigt
zoals voor whisky wel veel graan van node is
men toch al drinkend geen twaalf broden eet.
Prijs de koelkast!

Woensdag. De soep lijkt gestold tot gelatine
maar ruikt nog niet bedorven. Om de koel bewaarde tong
onder de glimmende folie groeit een groenblauwe zweem.
Dat is al één.

De pan vol soep is twee; gekookt, het wordt nu donderdag.
Houdbaarheidsdata raken overschreden. De soep
van kookvocht van dubbel getrokken ossenstaart
heeft in de pan een web van schimmeldraden onder het deksel gespannen
ruikt duidelijk naar bedorven poep
de niet meer zo lekkere
vleesbouillon dan door de plee gespoeld, op donderdag.
Wat stolt nog niet stabiel genoeg gedacht. Ratten
zullen het riool bevolken. Nog een dikke drol
op de resten van de uitgespoelde soep gedaan.
Van plan geweest, weggegaan.
Vrijdag. Van plan geweest, weggedaan.
De grijze vuilniszak met varkenstong, niet eens gekookt,
wat heeft die man gedaan? In folie, nog onuitgepakt groenblauw
in een krant gerold, niet gelezen, de dikke van zaterdag.
In de zak gepropt. In de koelkast rook het echt veel minder
dan zaterdag in de zak. Niet te harden. Weg.

Nu alleen de trein, bij meisje aan tafel zitten met twee groen
fluwelen schoentjes, de poes te eten, iets met lam, met doperwt
en met kak, de slapeloze tong, rundvleesblubber
aan het afvoersysteem prijs gegeven.

Zondag, weer thuiskomen, zie waar ik begon, zondag
in een hoekje van de wereld worden weggezet, buiten,
koud, ten prooi aan nieuwsgierige ogen- zwaar luchten
de woning uitzwaaien. Maandag vuilnisdag
de mensen koken. Dat is maandag.

En dinsdag wordt het weggebracht.






*


View My Stats Free counter and web stats