dinsdag 2 oktober 2007
ZONDAGAVOND 30 SEPTEMBER, ‘Cultureel Café’ Cicero, de jaarfinale van de Haarlem-slam, aanvang 20 uur. Een verslag van jurylid F. Starik.
Haarlem is de laatste in de rij van steden die een slam organiseren en een kandidaat mag leveren voor de grote finale in Utrecht, later dit jaar, ergens in december, in Utrecht. Voor die finale zijn al geplaatst: Marlies Somers, Bernard Christiansen, Peter Kluppels, Pom Wolff, Caspar Fioole, David Boelee, Martijn den Bakker en Christaan Mooiweer. Dat zijn er acht. Het is de bedoeling dat in de jaarfinale tien kandidaten om de titel Nationaal Slamkampioen gaan strijden. Haarlem levert nummer negen.
En dit zijn de kandidaten: LAURA DEMELZA BOSMA won de eerste Haarlem-slam, de publieksprijs ging naar ROOP. Iemand die JUR heet won de tweede, de publieksprijs was voor MAAIKE HANEVELD. KEES GODEFROOIJ won nummer drie, de publieksprijs werd gewonnen door UPPERFLOOR. SIMON MULDER was de overtuigende winnaar van de vierde, met de publieksprijs voor SYLVIA HUBERS, en ACG VIANEN tenslotte streek met de eer van vijf, waar de publieksprijs ging naar HANNEKE VAN DER EIJKEN. Gedurende het seizoen werd ook de Wisseltrofee der Oeverloosheid telkenmale uitgereikt, een afzichtelijk, betonnen tuinbeeld, dat al een beetje kapot was gegaan voor het ding in café Cicero belandde. Sommige van die winnaars zullen vanavond ook komen opdagen, in de veronderstelling dat ook die trofee nog zich geeft op de begeerde deelname aan de jaarfinale. Meneer Aachenende, misschien dat hij komt, misschien dat een Kapitein Lafbek het aandurft. Dat weten we nu nog niet.
In de jury, behalve ondergetekende, de meester van het mes: Henk van Zuiden, tevens redacteur van de Windroos en als zodanig verantwoordelijk voor uitgave van het debuut van Laura Demelza Bosma, hetgeen natuurlijk tot complottheorieën leidde toen zij aan de eerste Haarlemse slam deelnam en meteen ook maar won. Dat moest wel doorgestoken kaart zijn. Dat zij misschien die middag gewoon de beste was, komt niet in de mensen op. En in de jury: Pom Wolff, die als slammer dit jaar in de finale zal uitkomen voor Zeist, inmiddels met afstand de meestgeplaagde dichter van ons land. Dat roept meteen de vraag op waar het verslag van deze finale gepubliceerd moet worden. En wie dat verslag dan schrijven moet. Tot op heden ging het ongeveer zo: ieder jurylid maakte aantekeningen, er werd beraadslaagd, de daaruit volgende overwegingen werden door dit jurylid provisorisch genoteerd op voor iedere kandidaat een apart vel en vanuit die overwegingen sprak ik dan –deels op basis van improvisatie - het juryrapport uit. Wolff nam de stapel papieren mee naar huis, en destilleerde uit die aantekeningen dan weer zijn versie van de gebeurtenissen op de inmiddels afgesloten site http://www.pomgedichten.nl/ . Deze laatste zondag zou het anders moeten.
Laura Demelza Bosma is niet gekomen. Henk van Zuiden weet dat ze ergens anders heen moest, hij oppert Heerenveen. Vanuit het café wordt Roermond geroepen. Daar gaat ieder mee akkoord, Roermond, ook goed. In haar plaats vinden wij Robin Veem. Nooit van gehoord. Voor mij een nieuw gezicht. We besluiten twee rondes te houden: in de eerste ronde krijgt iedere kandidaat vier minuten tijd, en de jury spreekt uit: door of niet door. Het publiek kan door heel hard te joelen en te klappen de jurybeslissing overrulen. In de tweede ronde strijden dan de overgebleven kandidaten om de begeerde finaleplaats. In tweeënhalve minuut.
EERSTE RONDE
Sylvia Hubers bijt het spits af. Dat schijn je zo te mogen zeggen, het spits. Het kost enige moeite het rumoerige barpubliek tot aandachtig luisteren te bewegen. Ze begint met een paar teksten die doen vermoeden ‘dat er een tweede Bernard Christiansen uit haar is opgestaan,’ waarmee ik bedoel dat ze het ‘kleine’ absurdisme van haar eigen poëzie verruild lijkt te hebben voor de grotere, algemenere, vagere verwondering waarmee Christiansen vorig jaar bijna Nationaal Slamkampioen werd. In haar laatste gedicht keert ze gelukkig naar zichzelf terug. Er wordt gelachen, hard geklapt. Hoewel Wolff een aarzeling uitspreekt of ze met haar breekbare poëzie een echte kans zou maken in de slamfinale, twijfelt niemand: Hubers mag door naar de volgende ronde.
Upperfloor geeft een voor haar doen rustige, geroutineerde show weg, de publieksparticipatie cq beschimpfung blijft nu eens achterwege, wat haar voordracht ten goede komt. Sterk op effect berekende teksten, te rangschikken onder het kopje stand-up-comedy, eventueel cabaret, eventueel theater, al dan niet tussen de schuifdeuren gebracht. Mij lukt het niet om haar optreden thuis te brengen onder het kopje poëzie, maar dat wisten we al en het is lang niet slecht gedaan, het publiek klapt luid, ze mag door.
Jur, die eigenlijk gewoon Jurgen Smit heet, verrast met een warme, heldere stem. Zijn poëzie vermag evenwel slechts matig te boeien: afgesleten beeldspraak, al te bekende metaforen, het hinderlijk opduiken van stoplappen en algemeenheden, daar mag nog wel eens buitengewoon kritisch naar gekeken worden. Al is zijn laatste gedicht, Cavia, subliem. Hij kan het wel. De jury is unaniem: klaar. Het publiek klapt niet luid genoeg om de jurybeslissing ongedaan te maken.
Hanneke van der Eijken, jong, wat onzeker, een groeibriljant. ‘Ze staat er als een droogboeket dat opnieuw in water is gezet.’ Ondanks haar gebrek aan zelfvertrouwen bevalt haar poëzie zo goed, dat ze door mag naar de tweede ronde, een besluit dat door het publiek met instemming wordt begroet.
ACG Vianen, een slammer pur-sang die al langer meedraait in het tweede echelon van de ontelbare slams die er overal worden gehouden, zo iemand die wel eens met een publieksprijs of een eervolle vermelding naar huis gaat, maar zelden tot een finale doordringt, komt met een afgewogen set. Ik heb hem vaak gezien, en bleef altijd steken bij het gebrek aan muzikaliteit in zijn voordracht, gecombineerd met al te schrale taalvondsten, gecompenseerd door een dermate luide voordracht, inclusief consumptie, dat men als publiek in de touwen geslagen achterbleef. Een typisch geval van nèt niet. Jaap Blonk maar dan zonder conservatorium. Maar vanavond laat ik mij, tot mijn eigen verbazing, verrassen. Zijn woorden lijken zorgvuldiger gekozen, de opbouw van zijn set nauwkeuriger gedoseerd. Voor het eerst dringt de vergelijking met F. van Dixhoorn zich op, in een maximale variant. De jury is unaniem, het publiek is het hartstochtelijk met de jury eens: door.
Kees Godefrooij haalt de tweede ronde niet. Een vijftiger, met een opvallende variant op het Ivo Niehe-kapsel. Vriendelijke, wat belegen sonnetten, met weinig overtuigingskracht, maar met veel ontroering van de dichter zelf gebracht, het publiek sluit zich met een mager applausje bij de jury aan.
Meneer Aachenende, een beschaafde, behoorlijk oude heer, die technisch bekwame verzen schrijft (en dat mag dan ook wel, op die leeftijd, vul ik dan graag aan) waarom best wat te lachen valt. Met de stem van een radiopastor uit de jaren vijftig en een verzorgde dictie wint hij onveranderlijk de harten van het publiek en de jury. Maar slam is het helemaal niet. Een aardige bejaarde met een fijne voordracht. Zinloos om hem door te laten gaan naar de finale, ‘zo hij december al haalt’, spreekt één der juryleden vilein. Tot mijn vreugde wordt hij zo hartstochtelijk toegejuicht, dat hem een tweede ronde wacht. Ik heb een hard zwak voor de man. Hij vormt altijd een wellevend contrapunt tussen dichters, die al te graag iets willen..
Robin Veem is voor mij een nieuw gezicht, een generatiegenoot van Godefrooij, met het soort bril op dat ontwerpers dragen, al heeft iedereen tegenwoordig het soort bril op dat ontwerpers dragen. Ik was mij niet bewust dat hij ergens iets gewonnen had. Hij vermenigvuldigt ‘iets’ met ‘alles’ en daar komen dan alleen maar ‘woorden’ van, biedt in een van zijn gedichten zijn lief ‘een kopje thee’ aan, en bedankt Rutger Kopland als inspiratiebron voor een gedicht, dat het niveau van de meester van de kleine ontroering evenwel lang niet haalt. Dat we dit nog eens mogen meemaken, dat Kopland wordt bedankt op een slam. De jury is eensgezind: niet door. Het publiek sluit zich daar moeiteloos bij aan.
Maaike Haneveld was een der winnaars van de voorronden waarbij ik afwezig moest zijn, in verband met ‘verplichtingen elders.’ Een ‘leuk verlegen’ meisje met een beetje raar haar, zet een aardige performance neer, is zichtbaar niet helemaal op haar gemak, maar beweegt zich goed, en brengt haar gedichten met bravoure. (Een soort Tine Moniek van vijf jaar geleden, bedenk ik, nu ik dit schrijf.) Ze kent haar eigen gedichten tenminste uit het hoofd, wat al heel wat is, op die slams van heden ten dage, waar veruit de meesten gewoon van een papier hun gedichten oplezen. Je zou het standpunt kunnen verdedigen dat wie te beroerd is om zijn spullen even uit zijn hoofd te leren, maar elders moet trachten beroemd te worden. Dat standpunt wordt ook wel eens verdedigd, maar niet hier. Ze heeft een goede microfoontechniek, iemand moet haar verteld hebben dat je je publiek moet aankijken als je spreekt, dat doet ze allemaal heel goed. ‘Vreemde vreemde flapper’, noteer ik als bedenking tegen de versjes die ze uit haar hoofd heeft geleerd, er zit een Annie MG Schmidt-achtige blijheid in, alsof ze de gezellige taal van het kinderboek nog niet helemaal is ontgroeid. Pom Wolff prijst de ‘frisse, nieuwe taal’ van de kandidate. Het publiek vindt haar geweldig. Dat helpt haar over de streep.
Simon Mulder tenslotte is de laatste kandidaat. Ik heb hem een keer eerder gezien, dat was die keer dat hij won. Ik moest daar hard voor vechten met de overige juryleden, en kreeg mijn zin uiteindelijk op het retorische argument ‘postmodern.’ Een imitatie-Tachtiger. Een zwart toneelkostuum, waaronder een overdadige blouson, een in de vorm van een bloem gevouwen pochet, de puike haardos bijeengehouden met een gulle strik, een in de tijd verdwaalde, zich precieus uitdrukkende verschijning, die uit een in leder gebonden boekje sonnetten voorleest, met licht geaffecteerde dictie, de sonnetten ongetwijfeld met den ganzenveer bij flakkerend kaarslicht genoteerd. Vermakelijk, en je komt er niet helemaal achter of je nu voor de gek gehouden wordt of niet. De dichter zelf neemt zich uiterst serieus. Mens en persona houden zich op in volmaakte harmonie der sferen. Als het ooit wat met die jongen wordt, zal hij dezelfde weerzin als Rawie oproepen. Later bedenk ik dat je hem ook als een poor man’s Komrij kunt beschouwen. Er mist nog net dat vleugje ironie, of, in het geval van de Gerrit zelve, zelfs sarcasme. Als ik tevoren over deze finale had nagedacht, had ik hem ongetwijfeld als favoriet getipt. Maar de echte verrassing, die mij trof toen ik hem voor het eerst mocht aanschouwen en aanhoren, was er al af. Het publiek vindt het prachtig. Echte gedichten, zoals die vroeger werden gemaakt, daar herkent men zich in.
PAUZE
Sylvia Hubers vertelt hoe ze vijftien jaar geleden werd benaderd door een verlegen jongeman met een sterk Duits accent, die haar gedichten graag in die taal wilde overzetten. En die jongen, dat was dus Bernhard Christiansen. Ik sprak in de eerste ronde van die mogelijke invloed op haar recente teksten. De zachtmoedigheid ervan. Hubers wil graag verklaren dat zij de eerste was, dat haar absurditeit beslist niet is geleend van Bernhard. Ik heb ze vorige week nog gezamenlijk zien optreden op de gedenkwaardige avond dat het Poëziecircus tien jaar bestond, in Tivoli. Ik probeer haar uit te leggen wat ik ongeveer bedoelde te zeggen. Je moet het dicht bij jezelf houden, zegt zangeres Hesther Hofman bij zulke gelegenheden: ‘dicht bij jezelf blijven.’
Er zijn zeven kandidaten over. We hebben ons werk niet hard genoeg gedaan. De tweede ronde krijgt iedere kandidaat nog twee volle minuten en een halve gratis erbij. De jury overlegt. Hubers? Met afstand de beste dichter, vindt er een. Kansloos in de finale vindt een ander. Mulder? Tsja, de verrassing is eraf, vond de een. Hij zou een heel ander circuit moeten opzoeken, of beter nog, zelf creëren, denk aan een Salon, vraag vijftig euro entree, zet een eigen tegenbeweging in gang, dat is de Koninklijke weg, oppert een ander, en neemt zich voor dat straks eens uit te leggen. ACG Vianen dan maar? Maaike Haneveld misschien? Kan nog best een jaartje wachten. Weer trek ik de vergelijking met de groeibriljant. Een groeibriljant was een in de jaren tachtig van de vorige eeuw driftig aangeprezen product, waarbij je een heel klein diamantje kocht, en als je maar gedurig bijbetaalde, die telkens mocht inruilen voor een iets groter exemplaar, waarbij de suggestie werd gewekt, dat men uiteindelijk een groter huis zou moeten kopen om de steen in te bewaren, die men uiteindelijk bekomen zou. We komen er niet helemaal uit. Hanneke van Eijken dan? Volgens een jurylid dat haar vaker heeft gezien presteerde ze de eerste ronde onder haar maat. Wacht maar af. Die kan beter.
TWEEDE RONDE
De jury kan achteroverleunen: er hoeven geen spitsvondige opmerkingen worden gemaakt na iedere kandidaat, om kernachtig het ‘door’ of ‘niet door’ te motiveren, met een enkele welgemikte opmerking te bekrachtigen. De kandidaten passeren, behoudens de drie afvallers, nog eens de revue, in aanzienlijk hoger tempo dan de eerste ronde het geval was. Presentatrice Pandorra bedacht dat het leuk zou zijn om de namen van alle kandidaten die het afgelopen seizoen de revue passeerden in willekeurige volgorde uit een tas te rommelen, om vervolgens het papiertje waarop de naam van de ongelukkige die de finale niet haalde genoteerd stond, in een Pannetje te verbranden. Dat duurde allemaal best lang: de papiertjes bleken niet erg brandbaar, de act ging gepaard met veel nerveus gerommel en gezoek naar een aansteker en het Pannetje zelve, dat was nu klaar. Alle vergeten namen waren opgebrand. Zij die nog vergeten gaan worden, zullen volgen.
Echte verrassingen doen zich niet voor: Hubers overtuigt met een hilarisch gedicht over haar arbeid in een feestwinkel, een werk waarvoor zij wel geschapen lijkt te zijn, dat in alles haar gevoel van misplaatst zijn illustreert en op uiterst toegankelijke wijze precies de kern van haar kwaliteit representeert, ik bedoel, die Christiansen zou daar ook daadwerkelijk een mal hoedje bij opzetten, of een feestneus opblazen tot monsterlijke proporties. Hubers doet dat niet, is in die zin een dichter van de afwezigheid, heel mooi. Maaike Haneveld lijkt meer nog dan in de eerste ronde gegrepen door zenuwen, maar doet een grappige act met papiertjes waarop geschreven staat wat de mensen dwars door haar gedicht mogen roepen, volgens een ongeschreven compositie, dat vinden de mensen leuk. Er is duidelijk sprake van en groeibriljant. Mulder sluit af – en verontschuldigt zich daar tegenover het Haarlemse publiek netjes voor- met het gedicht ‘Amsterdam’, dat zomaar tot een klassieker uit zou kunnen groeien, ja met die jongen wordt het echt wel wat. Moet het ACG Vianen dan maar worden? Dat moet het. Ook in de tweede ronde staat hij sterk en strak, met een - in zijn eigen context - min of meer ingehouden voordracht. Ik heb wel eens van iemand gehoord dat je bij ACG best op de tweede rij kunt gaan zitten, om het een beetje droog te houden, dat valt allemaal deze keer reuze mede. De man heeft onmiskenbaar aan muzikaliteit gewonnen.
PAUZE
Jurgen Smit vraagt belet bij de jurytafel. Hij weet niet zeker hoe de aangeleverde kritiek te interpreteren. Ik verklaar me bereid de totnogtoe volgeschreven vellen uit de binnenzak te halen, hij pakt zijn eigen verzen erbij, en ik zie het meteen: met wilde halen kras ik hier een ‘ook’, ‘nog’ en ‘wel’ door en schrijf in een kantlijn de wijze les: show, don’t tell. Maak het klein. Je moet het dicht bij jezelf houden, juist.
De jury beraadslaagt, scherp in de gaten gehouden door ACG Vianen, die zijn kansen weegt.
Ondertussen schrijf ik haastig aan een slotpleidooi. Ik vermoed dat hierbij een einde is gekomen aan mijn activiteit als jurylid. Dit was een aardige avond, omdat we uitsluitend met de relatieve winnaars te doen hebben, die in enig opzicht voor rede vatbaar lijken te zijn, dat is bij voorronden dikwijls bepaald anders. Het jurylid wordt doorgaans met de dood en erge ziekten bedreigt, er worden complotten vermoed, want alles is altijd de schuld van iemand anders. Als je voorzichtig zegt dat je iets misschien niet heel erg geweldig vindt volgt onveranderlijk: en wie ben jij dan wel. Voor je het weet, vinden ze dat je er raar uitziet. Je hebt een baard, of je haar in een malle staart gedaan terwijl de kaling zover is voortgeschreden dat de staart niets meer verhullen wil. Je bent een vuile seksist omdat je opmerkt dat de aangeboden poëzie misschien over een ongrijpbaar fenomeen als ‘lichamelijke nabijheid’ gaat, terwijl de beluisterde teksten onverhuld een verdrietig soort seks behandelen. Je wordt beschuldigd van ‘een mannelijke blik’ terwijl je geheel voldaan en fris gewassen onder de douche uitkomt om de helse verzuchtingen van een lelijk meisje dat zich ‘dichter’ waant en denkt dat ze geweldig aantrekkelijk is voor die ‘mannelijke blik’ te mogen aanhoren, om van daaruit onvermijdelijk nog weken gestalkt te worden met beledigende mails dat je er niets, maar dan ook niets van begrepen hebt, omdat je sowieso niet kunt lezen, want daar ben je te dom voor. En te lelijk.
Reden genoeg om het voor gezien te houden, dat zogenaamde slamcircuit.
Zover in dit verslag gevorderd, vraag ik mij af of ik iets over de verschijning van Pom Wolff als jurylid moet zeggen. Hij zag er goed uit, laat ik dat eerst melden. Ziek is hij niet. Hij betoonde zich een begaan jurylid. Luisterde, en droeg voortdurend zinnige observaties aan aangaande de aangeboden kandidaten. Zo op het oog gaat het hem goed, in afwachting van de aanklachten uit Groningen. Op de terugweg, in de auto, zullen we die zaak nog eens uitgebreid doornemen. Ik maak mijn voornemen bekend nog eens een ‘verstandig’ stuk aan de kwestie te wijden.
Deze zomer besteedde ik goeddeels aan het geven van een workshop Zelf Poëzie Schrijven, aan mensen ‘met een psychiatrische achtergrond’. Dat was mooi om te doen. En ontroerend. En heftig. Eén pleegde zelfmoord, een ander kwam telkens een half uur voor aanvang van de les het barpersoneel ergens van beschuldigen, een derde wist zeker dat ik een afgezant van de Duivel was, een vierde meende dat in mij de ware Messias was opgestaan, een vijfde begon zomaar behoorlijk goede gedichten te schrijven. Een rare zomer, kortom.
Die ervaring verbond zich op de een of andere duistere wijze met mijn laatste optreden als slam-jurylid. Op de terugweg, in de auto van Wolff, bespreken we de teloorgang van zijn site en keren telkens terug tot de mensen met een psychiatrische achtergrond. De autorit eindigt met mijn belofte dat ik even het boekje Wie Anders? dat het resultaat van de workshop is, uit mijn huis te voorschijn zal halen. Terwijl de auto met draaiende motor op mij te wachten staat, ik het boekje van mijn keukentafel gris en een volle vuilniszak mee terug naar beneden wil dragen, ontsnapt mijn voor het eerst geslachtsrijpe poes, en kan ik zowel een volle vuilniszak als een poes met aandrift en een boekje aan Wolff overhandigen.
TOESPRAAK
We hebben vanavond weer veel dichters gezien die in strikte zin helemaal niet op een slam thuishoren. Voor een slam leer je je gedichten eerst uit je hoofd, om ze daarna met volle overtuigingskracht aan je publiek te kunnen geven. Op een slam onderstreept de présence van de dichter de aangeboden tekst. Dat maakt een slam nog niet tot stand-up comedy of cabaret: in het ideale geval is er wel degelijk sprake van poëzie. We zien de slam veel gebruikt worden door ‘dichters’ die er een laagdrempelig podium vinden om aan het vak te kunnen proeven, of, vaker nog, om de mensen deelachtig te maken van hun moeilijkheden in het leven. Een slam is ook een plek voor wie zich misplaatst weet, en zo toch een podium vindt om van zich te laten horen.
Een laagdrempelig podium, waar je kunt groeien of uitdoven, waar je eerlijke, soms harde kritiek van een toegewijde jury kunt verwachten, een jury, die zich oprecht verheugt wanneer zij groeibriljanten ziet schitteren als Hanneke van der Eyken of Maaike Haneveld, of een gerijpt talent als meneer Aachenende, van wie zij hoopt hem nog vaak tegen te komen, ook na de donkere dagen voor Kerstmis. De jury is, voor alles, verplicht om waar zij een echt talent meent te ontwaren, dat talent een kontje te geven. Heel soms gebeurt het dat zij een echt talent meent te ontwaren. Dat was, althans de eerste keer dat hij hier optrad, bij Simon Mulder het geval. De jury is uiterst benieuwd, hoe deze jongeman zich op een echt podium zou handhaven. Sylvia Hubers is een dichter die het rokerige café op zondagavond allang is ontgroeid. Iemand met een volstrekt eigen stem. Laten we het erop houden, dat ze tenminste niet ver hoefde reizen, om haar kunst hier te laten zien: Hubers woont in Haarlem.
Er werden, ook vanavond, in deze finale, weer veel wielen uitgevonden. En een wiel uitvinden, dat is nu precies wat de jury vanavond niet heeft gedaan. Er wordt een inspanning beloond: de keuze van de jury voor de winnende kandidaat is voor alles een bevestiging, de inlossing van een langverwachte belofte, de beloning voor een lang traject van hard werken. Binnenkort verschijnt bij BnM uitgevers, de serie van de Contrabas, zijn debuut. De jury verheugt zich in de constatering, dat de winnaar de afgelopen tijd een flinke stap vooruit heeft gezet in zijn ontwikkeling, en durft al bijna de vergelijking met twee namen uit de echte wereld, de wereld van de poëzie, namelijk die van Jaap Blonk en F. van Dixhoorn, te trekken. Namen die jullie, lieve deelnemers, hooggeacht publiek, waarschijnlijk niets zeggen, maar die je zeker zou moeten kennen, als je in die wereld iets zou willen betekenen. De jury stuurt ACG Vianen met vertrouwen naar de finale, en hoopt, dat hij zich aldaar niet zal overschreeuwen, maar dezelfde, degelijke kwaliteit zal laten zien als hij vanavond toonde.
© F. Starik, maandag 1 oktober 2007
+
Haarlem is de laatste in de rij van steden die een slam organiseren en een kandidaat mag leveren voor de grote finale in Utrecht, later dit jaar, ergens in december, in Utrecht. Voor die finale zijn al geplaatst: Marlies Somers, Bernard Christiansen, Peter Kluppels, Pom Wolff, Caspar Fioole, David Boelee, Martijn den Bakker en Christaan Mooiweer. Dat zijn er acht. Het is de bedoeling dat in de jaarfinale tien kandidaten om de titel Nationaal Slamkampioen gaan strijden. Haarlem levert nummer negen.
En dit zijn de kandidaten: LAURA DEMELZA BOSMA won de eerste Haarlem-slam, de publieksprijs ging naar ROOP. Iemand die JUR heet won de tweede, de publieksprijs was voor MAAIKE HANEVELD. KEES GODEFROOIJ won nummer drie, de publieksprijs werd gewonnen door UPPERFLOOR. SIMON MULDER was de overtuigende winnaar van de vierde, met de publieksprijs voor SYLVIA HUBERS, en ACG VIANEN tenslotte streek met de eer van vijf, waar de publieksprijs ging naar HANNEKE VAN DER EIJKEN. Gedurende het seizoen werd ook de Wisseltrofee der Oeverloosheid telkenmale uitgereikt, een afzichtelijk, betonnen tuinbeeld, dat al een beetje kapot was gegaan voor het ding in café Cicero belandde. Sommige van die winnaars zullen vanavond ook komen opdagen, in de veronderstelling dat ook die trofee nog zich geeft op de begeerde deelname aan de jaarfinale. Meneer Aachenende, misschien dat hij komt, misschien dat een Kapitein Lafbek het aandurft. Dat weten we nu nog niet.
In de jury, behalve ondergetekende, de meester van het mes: Henk van Zuiden, tevens redacteur van de Windroos en als zodanig verantwoordelijk voor uitgave van het debuut van Laura Demelza Bosma, hetgeen natuurlijk tot complottheorieën leidde toen zij aan de eerste Haarlemse slam deelnam en meteen ook maar won. Dat moest wel doorgestoken kaart zijn. Dat zij misschien die middag gewoon de beste was, komt niet in de mensen op. En in de jury: Pom Wolff, die als slammer dit jaar in de finale zal uitkomen voor Zeist, inmiddels met afstand de meestgeplaagde dichter van ons land. Dat roept meteen de vraag op waar het verslag van deze finale gepubliceerd moet worden. En wie dat verslag dan schrijven moet. Tot op heden ging het ongeveer zo: ieder jurylid maakte aantekeningen, er werd beraadslaagd, de daaruit volgende overwegingen werden door dit jurylid provisorisch genoteerd op voor iedere kandidaat een apart vel en vanuit die overwegingen sprak ik dan –deels op basis van improvisatie - het juryrapport uit. Wolff nam de stapel papieren mee naar huis, en destilleerde uit die aantekeningen dan weer zijn versie van de gebeurtenissen op de inmiddels afgesloten site http://www.pomgedichten.nl/ . Deze laatste zondag zou het anders moeten.
Laura Demelza Bosma is niet gekomen. Henk van Zuiden weet dat ze ergens anders heen moest, hij oppert Heerenveen. Vanuit het café wordt Roermond geroepen. Daar gaat ieder mee akkoord, Roermond, ook goed. In haar plaats vinden wij Robin Veem. Nooit van gehoord. Voor mij een nieuw gezicht. We besluiten twee rondes te houden: in de eerste ronde krijgt iedere kandidaat vier minuten tijd, en de jury spreekt uit: door of niet door. Het publiek kan door heel hard te joelen en te klappen de jurybeslissing overrulen. In de tweede ronde strijden dan de overgebleven kandidaten om de begeerde finaleplaats. In tweeënhalve minuut.
EERSTE RONDE
Sylvia Hubers bijt het spits af. Dat schijn je zo te mogen zeggen, het spits. Het kost enige moeite het rumoerige barpubliek tot aandachtig luisteren te bewegen. Ze begint met een paar teksten die doen vermoeden ‘dat er een tweede Bernard Christiansen uit haar is opgestaan,’ waarmee ik bedoel dat ze het ‘kleine’ absurdisme van haar eigen poëzie verruild lijkt te hebben voor de grotere, algemenere, vagere verwondering waarmee Christiansen vorig jaar bijna Nationaal Slamkampioen werd. In haar laatste gedicht keert ze gelukkig naar zichzelf terug. Er wordt gelachen, hard geklapt. Hoewel Wolff een aarzeling uitspreekt of ze met haar breekbare poëzie een echte kans zou maken in de slamfinale, twijfelt niemand: Hubers mag door naar de volgende ronde.
Upperfloor geeft een voor haar doen rustige, geroutineerde show weg, de publieksparticipatie cq beschimpfung blijft nu eens achterwege, wat haar voordracht ten goede komt. Sterk op effect berekende teksten, te rangschikken onder het kopje stand-up-comedy, eventueel cabaret, eventueel theater, al dan niet tussen de schuifdeuren gebracht. Mij lukt het niet om haar optreden thuis te brengen onder het kopje poëzie, maar dat wisten we al en het is lang niet slecht gedaan, het publiek klapt luid, ze mag door.
Jur, die eigenlijk gewoon Jurgen Smit heet, verrast met een warme, heldere stem. Zijn poëzie vermag evenwel slechts matig te boeien: afgesleten beeldspraak, al te bekende metaforen, het hinderlijk opduiken van stoplappen en algemeenheden, daar mag nog wel eens buitengewoon kritisch naar gekeken worden. Al is zijn laatste gedicht, Cavia, subliem. Hij kan het wel. De jury is unaniem: klaar. Het publiek klapt niet luid genoeg om de jurybeslissing ongedaan te maken.
Hanneke van der Eijken, jong, wat onzeker, een groeibriljant. ‘Ze staat er als een droogboeket dat opnieuw in water is gezet.’ Ondanks haar gebrek aan zelfvertrouwen bevalt haar poëzie zo goed, dat ze door mag naar de tweede ronde, een besluit dat door het publiek met instemming wordt begroet.
ACG Vianen, een slammer pur-sang die al langer meedraait in het tweede echelon van de ontelbare slams die er overal worden gehouden, zo iemand die wel eens met een publieksprijs of een eervolle vermelding naar huis gaat, maar zelden tot een finale doordringt, komt met een afgewogen set. Ik heb hem vaak gezien, en bleef altijd steken bij het gebrek aan muzikaliteit in zijn voordracht, gecombineerd met al te schrale taalvondsten, gecompenseerd door een dermate luide voordracht, inclusief consumptie, dat men als publiek in de touwen geslagen achterbleef. Een typisch geval van nèt niet. Jaap Blonk maar dan zonder conservatorium. Maar vanavond laat ik mij, tot mijn eigen verbazing, verrassen. Zijn woorden lijken zorgvuldiger gekozen, de opbouw van zijn set nauwkeuriger gedoseerd. Voor het eerst dringt de vergelijking met F. van Dixhoorn zich op, in een maximale variant. De jury is unaniem, het publiek is het hartstochtelijk met de jury eens: door.
Kees Godefrooij haalt de tweede ronde niet. Een vijftiger, met een opvallende variant op het Ivo Niehe-kapsel. Vriendelijke, wat belegen sonnetten, met weinig overtuigingskracht, maar met veel ontroering van de dichter zelf gebracht, het publiek sluit zich met een mager applausje bij de jury aan.
Meneer Aachenende, een beschaafde, behoorlijk oude heer, die technisch bekwame verzen schrijft (en dat mag dan ook wel, op die leeftijd, vul ik dan graag aan) waarom best wat te lachen valt. Met de stem van een radiopastor uit de jaren vijftig en een verzorgde dictie wint hij onveranderlijk de harten van het publiek en de jury. Maar slam is het helemaal niet. Een aardige bejaarde met een fijne voordracht. Zinloos om hem door te laten gaan naar de finale, ‘zo hij december al haalt’, spreekt één der juryleden vilein. Tot mijn vreugde wordt hij zo hartstochtelijk toegejuicht, dat hem een tweede ronde wacht. Ik heb een hard zwak voor de man. Hij vormt altijd een wellevend contrapunt tussen dichters, die al te graag iets willen..
Robin Veem is voor mij een nieuw gezicht, een generatiegenoot van Godefrooij, met het soort bril op dat ontwerpers dragen, al heeft iedereen tegenwoordig het soort bril op dat ontwerpers dragen. Ik was mij niet bewust dat hij ergens iets gewonnen had. Hij vermenigvuldigt ‘iets’ met ‘alles’ en daar komen dan alleen maar ‘woorden’ van, biedt in een van zijn gedichten zijn lief ‘een kopje thee’ aan, en bedankt Rutger Kopland als inspiratiebron voor een gedicht, dat het niveau van de meester van de kleine ontroering evenwel lang niet haalt. Dat we dit nog eens mogen meemaken, dat Kopland wordt bedankt op een slam. De jury is eensgezind: niet door. Het publiek sluit zich daar moeiteloos bij aan.
Maaike Haneveld was een der winnaars van de voorronden waarbij ik afwezig moest zijn, in verband met ‘verplichtingen elders.’ Een ‘leuk verlegen’ meisje met een beetje raar haar, zet een aardige performance neer, is zichtbaar niet helemaal op haar gemak, maar beweegt zich goed, en brengt haar gedichten met bravoure. (Een soort Tine Moniek van vijf jaar geleden, bedenk ik, nu ik dit schrijf.) Ze kent haar eigen gedichten tenminste uit het hoofd, wat al heel wat is, op die slams van heden ten dage, waar veruit de meesten gewoon van een papier hun gedichten oplezen. Je zou het standpunt kunnen verdedigen dat wie te beroerd is om zijn spullen even uit zijn hoofd te leren, maar elders moet trachten beroemd te worden. Dat standpunt wordt ook wel eens verdedigd, maar niet hier. Ze heeft een goede microfoontechniek, iemand moet haar verteld hebben dat je je publiek moet aankijken als je spreekt, dat doet ze allemaal heel goed. ‘Vreemde vreemde flapper’, noteer ik als bedenking tegen de versjes die ze uit haar hoofd heeft geleerd, er zit een Annie MG Schmidt-achtige blijheid in, alsof ze de gezellige taal van het kinderboek nog niet helemaal is ontgroeid. Pom Wolff prijst de ‘frisse, nieuwe taal’ van de kandidate. Het publiek vindt haar geweldig. Dat helpt haar over de streep.
Simon Mulder tenslotte is de laatste kandidaat. Ik heb hem een keer eerder gezien, dat was die keer dat hij won. Ik moest daar hard voor vechten met de overige juryleden, en kreeg mijn zin uiteindelijk op het retorische argument ‘postmodern.’ Een imitatie-Tachtiger. Een zwart toneelkostuum, waaronder een overdadige blouson, een in de vorm van een bloem gevouwen pochet, de puike haardos bijeengehouden met een gulle strik, een in de tijd verdwaalde, zich precieus uitdrukkende verschijning, die uit een in leder gebonden boekje sonnetten voorleest, met licht geaffecteerde dictie, de sonnetten ongetwijfeld met den ganzenveer bij flakkerend kaarslicht genoteerd. Vermakelijk, en je komt er niet helemaal achter of je nu voor de gek gehouden wordt of niet. De dichter zelf neemt zich uiterst serieus. Mens en persona houden zich op in volmaakte harmonie der sferen. Als het ooit wat met die jongen wordt, zal hij dezelfde weerzin als Rawie oproepen. Later bedenk ik dat je hem ook als een poor man’s Komrij kunt beschouwen. Er mist nog net dat vleugje ironie, of, in het geval van de Gerrit zelve, zelfs sarcasme. Als ik tevoren over deze finale had nagedacht, had ik hem ongetwijfeld als favoriet getipt. Maar de echte verrassing, die mij trof toen ik hem voor het eerst mocht aanschouwen en aanhoren, was er al af. Het publiek vindt het prachtig. Echte gedichten, zoals die vroeger werden gemaakt, daar herkent men zich in.
PAUZE
Sylvia Hubers vertelt hoe ze vijftien jaar geleden werd benaderd door een verlegen jongeman met een sterk Duits accent, die haar gedichten graag in die taal wilde overzetten. En die jongen, dat was dus Bernhard Christiansen. Ik sprak in de eerste ronde van die mogelijke invloed op haar recente teksten. De zachtmoedigheid ervan. Hubers wil graag verklaren dat zij de eerste was, dat haar absurditeit beslist niet is geleend van Bernhard. Ik heb ze vorige week nog gezamenlijk zien optreden op de gedenkwaardige avond dat het Poëziecircus tien jaar bestond, in Tivoli. Ik probeer haar uit te leggen wat ik ongeveer bedoelde te zeggen. Je moet het dicht bij jezelf houden, zegt zangeres Hesther Hofman bij zulke gelegenheden: ‘dicht bij jezelf blijven.’
Er zijn zeven kandidaten over. We hebben ons werk niet hard genoeg gedaan. De tweede ronde krijgt iedere kandidaat nog twee volle minuten en een halve gratis erbij. De jury overlegt. Hubers? Met afstand de beste dichter, vindt er een. Kansloos in de finale vindt een ander. Mulder? Tsja, de verrassing is eraf, vond de een. Hij zou een heel ander circuit moeten opzoeken, of beter nog, zelf creëren, denk aan een Salon, vraag vijftig euro entree, zet een eigen tegenbeweging in gang, dat is de Koninklijke weg, oppert een ander, en neemt zich voor dat straks eens uit te leggen. ACG Vianen dan maar? Maaike Haneveld misschien? Kan nog best een jaartje wachten. Weer trek ik de vergelijking met de groeibriljant. Een groeibriljant was een in de jaren tachtig van de vorige eeuw driftig aangeprezen product, waarbij je een heel klein diamantje kocht, en als je maar gedurig bijbetaalde, die telkens mocht inruilen voor een iets groter exemplaar, waarbij de suggestie werd gewekt, dat men uiteindelijk een groter huis zou moeten kopen om de steen in te bewaren, die men uiteindelijk bekomen zou. We komen er niet helemaal uit. Hanneke van Eijken dan? Volgens een jurylid dat haar vaker heeft gezien presteerde ze de eerste ronde onder haar maat. Wacht maar af. Die kan beter.
TWEEDE RONDE
De jury kan achteroverleunen: er hoeven geen spitsvondige opmerkingen worden gemaakt na iedere kandidaat, om kernachtig het ‘door’ of ‘niet door’ te motiveren, met een enkele welgemikte opmerking te bekrachtigen. De kandidaten passeren, behoudens de drie afvallers, nog eens de revue, in aanzienlijk hoger tempo dan de eerste ronde het geval was. Presentatrice Pandorra bedacht dat het leuk zou zijn om de namen van alle kandidaten die het afgelopen seizoen de revue passeerden in willekeurige volgorde uit een tas te rommelen, om vervolgens het papiertje waarop de naam van de ongelukkige die de finale niet haalde genoteerd stond, in een Pannetje te verbranden. Dat duurde allemaal best lang: de papiertjes bleken niet erg brandbaar, de act ging gepaard met veel nerveus gerommel en gezoek naar een aansteker en het Pannetje zelve, dat was nu klaar. Alle vergeten namen waren opgebrand. Zij die nog vergeten gaan worden, zullen volgen.
Echte verrassingen doen zich niet voor: Hubers overtuigt met een hilarisch gedicht over haar arbeid in een feestwinkel, een werk waarvoor zij wel geschapen lijkt te zijn, dat in alles haar gevoel van misplaatst zijn illustreert en op uiterst toegankelijke wijze precies de kern van haar kwaliteit representeert, ik bedoel, die Christiansen zou daar ook daadwerkelijk een mal hoedje bij opzetten, of een feestneus opblazen tot monsterlijke proporties. Hubers doet dat niet, is in die zin een dichter van de afwezigheid, heel mooi. Maaike Haneveld lijkt meer nog dan in de eerste ronde gegrepen door zenuwen, maar doet een grappige act met papiertjes waarop geschreven staat wat de mensen dwars door haar gedicht mogen roepen, volgens een ongeschreven compositie, dat vinden de mensen leuk. Er is duidelijk sprake van en groeibriljant. Mulder sluit af – en verontschuldigt zich daar tegenover het Haarlemse publiek netjes voor- met het gedicht ‘Amsterdam’, dat zomaar tot een klassieker uit zou kunnen groeien, ja met die jongen wordt het echt wel wat. Moet het ACG Vianen dan maar worden? Dat moet het. Ook in de tweede ronde staat hij sterk en strak, met een - in zijn eigen context - min of meer ingehouden voordracht. Ik heb wel eens van iemand gehoord dat je bij ACG best op de tweede rij kunt gaan zitten, om het een beetje droog te houden, dat valt allemaal deze keer reuze mede. De man heeft onmiskenbaar aan muzikaliteit gewonnen.
PAUZE
Jurgen Smit vraagt belet bij de jurytafel. Hij weet niet zeker hoe de aangeleverde kritiek te interpreteren. Ik verklaar me bereid de totnogtoe volgeschreven vellen uit de binnenzak te halen, hij pakt zijn eigen verzen erbij, en ik zie het meteen: met wilde halen kras ik hier een ‘ook’, ‘nog’ en ‘wel’ door en schrijf in een kantlijn de wijze les: show, don’t tell. Maak het klein. Je moet het dicht bij jezelf houden, juist.
De jury beraadslaagt, scherp in de gaten gehouden door ACG Vianen, die zijn kansen weegt.
Ondertussen schrijf ik haastig aan een slotpleidooi. Ik vermoed dat hierbij een einde is gekomen aan mijn activiteit als jurylid. Dit was een aardige avond, omdat we uitsluitend met de relatieve winnaars te doen hebben, die in enig opzicht voor rede vatbaar lijken te zijn, dat is bij voorronden dikwijls bepaald anders. Het jurylid wordt doorgaans met de dood en erge ziekten bedreigt, er worden complotten vermoed, want alles is altijd de schuld van iemand anders. Als je voorzichtig zegt dat je iets misschien niet heel erg geweldig vindt volgt onveranderlijk: en wie ben jij dan wel. Voor je het weet, vinden ze dat je er raar uitziet. Je hebt een baard, of je haar in een malle staart gedaan terwijl de kaling zover is voortgeschreden dat de staart niets meer verhullen wil. Je bent een vuile seksist omdat je opmerkt dat de aangeboden poëzie misschien over een ongrijpbaar fenomeen als ‘lichamelijke nabijheid’ gaat, terwijl de beluisterde teksten onverhuld een verdrietig soort seks behandelen. Je wordt beschuldigd van ‘een mannelijke blik’ terwijl je geheel voldaan en fris gewassen onder de douche uitkomt om de helse verzuchtingen van een lelijk meisje dat zich ‘dichter’ waant en denkt dat ze geweldig aantrekkelijk is voor die ‘mannelijke blik’ te mogen aanhoren, om van daaruit onvermijdelijk nog weken gestalkt te worden met beledigende mails dat je er niets, maar dan ook niets van begrepen hebt, omdat je sowieso niet kunt lezen, want daar ben je te dom voor. En te lelijk.
Reden genoeg om het voor gezien te houden, dat zogenaamde slamcircuit.
Zover in dit verslag gevorderd, vraag ik mij af of ik iets over de verschijning van Pom Wolff als jurylid moet zeggen. Hij zag er goed uit, laat ik dat eerst melden. Ziek is hij niet. Hij betoonde zich een begaan jurylid. Luisterde, en droeg voortdurend zinnige observaties aan aangaande de aangeboden kandidaten. Zo op het oog gaat het hem goed, in afwachting van de aanklachten uit Groningen. Op de terugweg, in de auto, zullen we die zaak nog eens uitgebreid doornemen. Ik maak mijn voornemen bekend nog eens een ‘verstandig’ stuk aan de kwestie te wijden.
Deze zomer besteedde ik goeddeels aan het geven van een workshop Zelf Poëzie Schrijven, aan mensen ‘met een psychiatrische achtergrond’. Dat was mooi om te doen. En ontroerend. En heftig. Eén pleegde zelfmoord, een ander kwam telkens een half uur voor aanvang van de les het barpersoneel ergens van beschuldigen, een derde wist zeker dat ik een afgezant van de Duivel was, een vierde meende dat in mij de ware Messias was opgestaan, een vijfde begon zomaar behoorlijk goede gedichten te schrijven. Een rare zomer, kortom.
Die ervaring verbond zich op de een of andere duistere wijze met mijn laatste optreden als slam-jurylid. Op de terugweg, in de auto van Wolff, bespreken we de teloorgang van zijn site en keren telkens terug tot de mensen met een psychiatrische achtergrond. De autorit eindigt met mijn belofte dat ik even het boekje Wie Anders? dat het resultaat van de workshop is, uit mijn huis te voorschijn zal halen. Terwijl de auto met draaiende motor op mij te wachten staat, ik het boekje van mijn keukentafel gris en een volle vuilniszak mee terug naar beneden wil dragen, ontsnapt mijn voor het eerst geslachtsrijpe poes, en kan ik zowel een volle vuilniszak als een poes met aandrift en een boekje aan Wolff overhandigen.
TOESPRAAK
We hebben vanavond weer veel dichters gezien die in strikte zin helemaal niet op een slam thuishoren. Voor een slam leer je je gedichten eerst uit je hoofd, om ze daarna met volle overtuigingskracht aan je publiek te kunnen geven. Op een slam onderstreept de présence van de dichter de aangeboden tekst. Dat maakt een slam nog niet tot stand-up comedy of cabaret: in het ideale geval is er wel degelijk sprake van poëzie. We zien de slam veel gebruikt worden door ‘dichters’ die er een laagdrempelig podium vinden om aan het vak te kunnen proeven, of, vaker nog, om de mensen deelachtig te maken van hun moeilijkheden in het leven. Een slam is ook een plek voor wie zich misplaatst weet, en zo toch een podium vindt om van zich te laten horen.
Een laagdrempelig podium, waar je kunt groeien of uitdoven, waar je eerlijke, soms harde kritiek van een toegewijde jury kunt verwachten, een jury, die zich oprecht verheugt wanneer zij groeibriljanten ziet schitteren als Hanneke van der Eyken of Maaike Haneveld, of een gerijpt talent als meneer Aachenende, van wie zij hoopt hem nog vaak tegen te komen, ook na de donkere dagen voor Kerstmis. De jury is, voor alles, verplicht om waar zij een echt talent meent te ontwaren, dat talent een kontje te geven. Heel soms gebeurt het dat zij een echt talent meent te ontwaren. Dat was, althans de eerste keer dat hij hier optrad, bij Simon Mulder het geval. De jury is uiterst benieuwd, hoe deze jongeman zich op een echt podium zou handhaven. Sylvia Hubers is een dichter die het rokerige café op zondagavond allang is ontgroeid. Iemand met een volstrekt eigen stem. Laten we het erop houden, dat ze tenminste niet ver hoefde reizen, om haar kunst hier te laten zien: Hubers woont in Haarlem.
Er werden, ook vanavond, in deze finale, weer veel wielen uitgevonden. En een wiel uitvinden, dat is nu precies wat de jury vanavond niet heeft gedaan. Er wordt een inspanning beloond: de keuze van de jury voor de winnende kandidaat is voor alles een bevestiging, de inlossing van een langverwachte belofte, de beloning voor een lang traject van hard werken. Binnenkort verschijnt bij BnM uitgevers, de serie van de Contrabas, zijn debuut. De jury verheugt zich in de constatering, dat de winnaar de afgelopen tijd een flinke stap vooruit heeft gezet in zijn ontwikkeling, en durft al bijna de vergelijking met twee namen uit de echte wereld, de wereld van de poëzie, namelijk die van Jaap Blonk en F. van Dixhoorn, te trekken. Namen die jullie, lieve deelnemers, hooggeacht publiek, waarschijnlijk niets zeggen, maar die je zeker zou moeten kennen, als je in die wereld iets zou willen betekenen. De jury stuurt ACG Vianen met vertrouwen naar de finale, en hoopt, dat hij zich aldaar niet zal overschreeuwen, maar dezelfde, degelijke kwaliteit zal laten zien als hij vanavond toonde.
© F. Starik, maandag 1 oktober 2007
+