dinsdag 14 juli 2009

 
Het is wel erg maar het is niet erg

Simon Vinkenoog is dood. Dat wist u al. Het journaal opende ermee, alle kranten brachten het nieuws op de voorpagina. Zaterdag wordt hij begraven op St. Barbara, de begraafplaats waar hij een viertal eenzame uitvaarten verzorgde. Hij behoorde tot de eerste lichting dichters van de Poule des Doods. En Simon was de dichter die alle mensen kennen. De beheerder van de begraafplaats, de uitvaartleiders, de dragers: zijn naamsbekendheid moet in Amsterdam welhaast honderd procent bedragen. Zoals de hele wereld Michael Jackson kende. Anders dan Jackson ging Vinkenoog niet erg onder die last gebukt. Hij genoot ervan. Zoals hij van alles genoot.

Ik ontmoette Vinkenoog begin jaren tachtig, toen ik op het kantoortje van One World Poetry werkte. Daarvoor was ik hem al tegengekomen in Aorta, het gekraakte kunstenaarsinitiatief waar hij dikwijls ongevraagd en luidkeels zijn waardering voor de nieuwe energie die daar werd aangeboord liet blijken. Wie is die rare vogel. Vinkenoog. Ah. Ik had er niet veel mee op, met die lawaaiige ouwe hippies, de ieder jaar weer uit Amerika binnengevlogen beatnicks. Ik zat er voor de strakke, sombere nieuwlichterij, de goedkope randprogrammering in de achterafzaaltjes.

We kwamen elkaar regelmatig tegen, op festivals, in café’s, overal waar wat te doen was. Toen hij met Edith Ringnalda trouwde werd dat huwelijk groots gevierd, in Artis, als ik mij juist herinner, ik was erbij, maar als een buitenstaander. Pas een paar jaar geleden vonden we elkaar. We waren op tournee met het Nederlands Blazers Ensemble. Toen pas viel het kwartje. Wat ik altijd voor een opgeblazen ego had aangezien, bleek uiteindelijk juist helemaal geen ego te bezitten. Hij deed zijn ding. Binnen de tijd. Hij was goed. Hij snapte de muziek. Hij ging los binnen de lijntjes. Maar hij ging wel los.

Vorig jaar, bij de verschijning van Vinkenoog Verzameld, heb ik hem opgebiecht dat ik zo langzaamaan veel van hem ben gaan houden. Hoe lang ik daarover gedaan heb. Daar was hij blij mee. Voor Frank, schreef hij zwierig op de titelpagina, vriend en collega. Je Simon. Daar was ik blij mee.

Dit voorjaar waren we opnieuw met het Nederlands Blazers Ensemble op tournee, maar deze keer kwam Simon niet meer met alle optredens mee. Ging niet meer. Hij had erg last van zijn been, wankelde soms als hij op moest staan. Maar de keren dat hij er was, was het als vanouds: hij was een feest. Altijd in het hartelijke gezelschap van Edith. Een paar weken geleden nog kwam er een uitnodiging voor Hartslag, het laatste boek dat hij bij leven publiceren zou. Zeer welkom! had hij er eigenhandig bijgeschreven, vanuit het ziekenhuis. Ik verheugde me erop. De operatie was inmiddels goed verlopen. Misschien zou het lukken om in een rolstoel te verschijnen. Maar dat lukte niet.

Zaterdagavond laat zette ik bij het slapengaan de radio aan. Geschrokken stond ik weer op. Nam een taxi naar het ziekenhuis. Hij ademde nog, ik streelde hem over zijn oude hoofd. Hij was gloeiend heet. Klinisch dood heet dat. Al gaf zijn lichaam nog niet op. Dit kan nog dagen duren, of uren, dacht Edith. Een half uur nadat ik vertrok was het gebeurd. Nu knip ik zijn foto uit van de voorpagina van de Volkskrant, hang hem op en buig eerbiedig voor de dode, terwijl ik de woorden mompel die Simon voor zijn eerste onbekende dode schreef: ‘A Dieu! Grüss Gott. Blessed be. Sjalom. Vrede.’




+


View My Stats Free counter and web stats