dinsdag 21 juni 2005
OPROEP/ UITNODIGING
Het is al heel lang zo, dat wel een miljoen mensen zelf gedichten schrijven, maar lezen doen ze er geen. Boekhandel Demodokos zal eind augustus dus sluiten. F.Starik, dichter van de maand juni in boekhandel Demodokos, zal tevens de laatste dichter van dienst zijn. Hij zal geen opvolger kunnen benoemen, waarvoor Thomas Möhlmann, wiens debuut De vloeibare jongen op 9 september verschijnt, was aangewezen. Wel roept hij u allen op om te komen. Daarom deze oproep aan alle dichters, die schrijven en gelezen willen worden, tot een groots geblazen afscheidsode aan de winkeliers Tom en Marijke Hoebee, door de subtielste aller instrumenten; de megafoon!
Gedurende de maand van zijn dichterschap ontving en ontvangt de vijfde dichter van de maand enkele opmerkelijke gasten. De gast van 23 juni zal Vrouwkje Tuinman heten. Starik is i.s.m. Vrouwkje Tuinman de drijvende kracht achter het festival
DUIZENDDICHTERS, gepland op 1 juli 2006 in de Stadsschouwburg in Utrecht. Op dit grootscheepse festival zullen duizend mensen evenveel gedichten voordragen. Iedereen is welkom: jong of oud, beginnend of gerenommeerd, iedereen krijgt evenveel spreektijd: 1 minuut. Donderdag 23 juni nemen Starik en Tuinman met het EERSTE MEGAFOONCERT alvast een voorsprong. Komt allen en blaas één gedicht van precies 1 minuut dit fijnzinnige doolhof van muziek en poëzie in. Een pleidooi voor de korte, doch krachtige poëziebijeenkomst.
EERSTE MEGAFOONCERT, donderdag 23 juni, 20.00 uur, toegang en deelname
gratis. Aanschaf van tenminste één uitgave verplicht. Afrekenen aan de kassa.
Graag tot ziens bij Demodokos - lezen & luisteren!
Demodokos
Reestraat 24
1016 DN Amsterdam
telefoon 020 489 59 85
fax 035 646 97 24
www.demodokos.nl
info@demodokos.nl
wo-vrij 11.00-18.00 uur
za 11.00-17.00 uur
Daarna mag de grote uitverkoop beginnen.
Het is al heel lang zo, dat wel een miljoen mensen zelf gedichten schrijven, maar lezen doen ze er geen. Boekhandel Demodokos zal eind augustus dus sluiten. F.Starik, dichter van de maand juni in boekhandel Demodokos, zal tevens de laatste dichter van dienst zijn. Hij zal geen opvolger kunnen benoemen, waarvoor Thomas Möhlmann, wiens debuut De vloeibare jongen op 9 september verschijnt, was aangewezen. Wel roept hij u allen op om te komen. Daarom deze oproep aan alle dichters, die schrijven en gelezen willen worden, tot een groots geblazen afscheidsode aan de winkeliers Tom en Marijke Hoebee, door de subtielste aller instrumenten; de megafoon!
Gedurende de maand van zijn dichterschap ontving en ontvangt de vijfde dichter van de maand enkele opmerkelijke gasten. De gast van 23 juni zal Vrouwkje Tuinman heten. Starik is i.s.m. Vrouwkje Tuinman de drijvende kracht achter het festival
DUIZENDDICHTERS, gepland op 1 juli 2006 in de Stadsschouwburg in Utrecht. Op dit grootscheepse festival zullen duizend mensen evenveel gedichten voordragen. Iedereen is welkom: jong of oud, beginnend of gerenommeerd, iedereen krijgt evenveel spreektijd: 1 minuut. Donderdag 23 juni nemen Starik en Tuinman met het EERSTE MEGAFOONCERT alvast een voorsprong. Komt allen en blaas één gedicht van precies 1 minuut dit fijnzinnige doolhof van muziek en poëzie in. Een pleidooi voor de korte, doch krachtige poëziebijeenkomst.
EERSTE MEGAFOONCERT, donderdag 23 juni, 20.00 uur, toegang en deelname
gratis. Aanschaf van tenminste één uitgave verplicht. Afrekenen aan de kassa.
Graag tot ziens bij Demodokos - lezen & luisteren!
Demodokos
Reestraat 24
1016 DN Amsterdam
telefoon 020 489 59 85
fax 035 646 97 24
www.demodokos.nl
info@demodokos.nl
wo-vrij 11.00-18.00 uur
za 11.00-17.00 uur
Daarna mag de grote uitverkoop beginnen.
woensdag 15 juni 2005
eenzame uitvaart nummer 44
woensdag 15 juni 2005, begraafplaats St. Barbara, 15 uur.
dichter van dienst: Tsead Bruinja.
I.M. Karl G., geboren 28 -1 -1933, in Bremen (D). Door de regiopolitie in zijn woning aan de Pieter Nieuwlandstraat in Amsterdam gevonden op 18 mei 2005. Hoe lang hij in de woning heeft gelegen is niet bekendgemaakt. Het duurde lang voor het stoffelijk overschot door de politie is vrijgegeven. Karl woonde sinds 1966 in Amsterdam.
In zijn woning werden geen aanknopingspunten gevonden van bekenden, vrienden of familieleden. Hij genoot een pensioen. Bovendien is bekend, dat hij eens per maand naar Duitsland reisde om daar geld van een rekening te halen.
Warme woensdagmiddag. De beloofde prachtige dag blijkt te gaan om een drukkend bewolkte warmte. Als ik de begraafplaats opdraai, is de wagen juist gearriveerd, bescheiden klingelt het klokje in de het torentje van de aula. Er staan drie mensen van de Dienst, Ton, die we al eerder ontmoetten, in gezelschap van twee medewerkers. Degenkamp vraagt of Starik weer muziek heeft meegenomen. Dat heeft hij. Daar komt ook dichter van dienst Tsead Bruinja aangefietst. Er wordt opgewekt gespeculeerd over het waarom van de Duitser in Amsterdam, sinds 1966. Keurige woning overigens. Heel schoon erg opgeruimd. Complimenten van de Dienst.
We gaan de aula binnen. Degenkamp wijst zorgelijk op zich verder samenpakkende wolken. We willen geen nat pak. Johnny Cash zingt: ‘we are one but we are not the same. We got to carry each other. Carry each other.’One. Het gaat maar net goed, de cd vertoont een begin van een hapering. Tsead stapt naar voren leest zijn gedicht in een heerlijk zangerig Fries, en laat de vertaling in het Nederlands erop volgen. Voor het gemak van de lezer van de weblog laten we het Friestalig origineel hieronder weg, u kunt dat toch niet horen.
gevonden met het stof op je open ogen
legde ik mezelf naast je neer
en op de harde vloer
staarde naar de droge straat tussen zware oogleden
moe water in een smalle vaart
zware oogleden
een lucht die betrekt
moe water in een smalle straat
wat vond je hier dat je thuisbracht
wat voor geld
wat voor wisselgeld dat ons in de handen gedrukt
een tel ligt voordat het over de grond
rolt
gestrooid zand
gestrooid zout op een ei
met een wild rood geel
moe water in een smalle straat
waardoor wij voor centen komen
brengen en natte voeten halen
onszelf op sleeptouw door uitgestorven straten
eerst vlug als water
dan moe als een made
honden die door de stok van de tijd
terug het hok ingedreven worden
thuis misschien een vinger laten lopen
over een piano
over een gitaar
Tsead Bruinja
Het gedicht wordt gevolgd door een fijn stukje droevige blaasmuziek. Daarna mag chansonnière Barbara ons naar de uitgang begeleiden met ‘Quand ceux qui vont’. Tranquille…tranquille. We houden het droog. De uitvaartleider neemt het woord, staande aan het graf Ik weet niet of je gelovig was, spreekt hij de overledene toe, maar mogen de engelen je begeleiden, als je daarvoor hebt gebeden, en mag je de rust vinden waarnaar je hebt gezocht. Toen je werd geboren, zullen er ongetwijfeld blijde gezichten zich over je heen hebben gebogen. Vandaag nemen wij, die je niet hebben gekend, als enigen afscheid van jou. Ik weet niet wat er onderweg met je gebeurd is, maar ik hoop dat je nu je bestemming zult vinden. Dan gaan wij nu een kopje koffie drinken.
Hij gaat ons voor naar de aula. We verzuimen ons schepje zand te werpen. Degenkamp zelf schenkt koffie in. Meneer Starik, zegt hij, ik vond de muziek niet zo heel mooi gekozen. Gelukkig hebt u van gedichten schrijven meer verstand. Hij slaat me op mijn schouder. Volgende keer mag hij de muziek weer zelf uitkiezen.
woensdag 15 juni 2005, begraafplaats St. Barbara, 15 uur.
dichter van dienst: Tsead Bruinja.
I.M. Karl G., geboren 28 -1 -1933, in Bremen (D). Door de regiopolitie in zijn woning aan de Pieter Nieuwlandstraat in Amsterdam gevonden op 18 mei 2005. Hoe lang hij in de woning heeft gelegen is niet bekendgemaakt. Het duurde lang voor het stoffelijk overschot door de politie is vrijgegeven. Karl woonde sinds 1966 in Amsterdam.
In zijn woning werden geen aanknopingspunten gevonden van bekenden, vrienden of familieleden. Hij genoot een pensioen. Bovendien is bekend, dat hij eens per maand naar Duitsland reisde om daar geld van een rekening te halen.
Warme woensdagmiddag. De beloofde prachtige dag blijkt te gaan om een drukkend bewolkte warmte. Als ik de begraafplaats opdraai, is de wagen juist gearriveerd, bescheiden klingelt het klokje in de het torentje van de aula. Er staan drie mensen van de Dienst, Ton, die we al eerder ontmoetten, in gezelschap van twee medewerkers. Degenkamp vraagt of Starik weer muziek heeft meegenomen. Dat heeft hij. Daar komt ook dichter van dienst Tsead Bruinja aangefietst. Er wordt opgewekt gespeculeerd over het waarom van de Duitser in Amsterdam, sinds 1966. Keurige woning overigens. Heel schoon erg opgeruimd. Complimenten van de Dienst.
We gaan de aula binnen. Degenkamp wijst zorgelijk op zich verder samenpakkende wolken. We willen geen nat pak. Johnny Cash zingt: ‘we are one but we are not the same. We got to carry each other. Carry each other.’One. Het gaat maar net goed, de cd vertoont een begin van een hapering. Tsead stapt naar voren leest zijn gedicht in een heerlijk zangerig Fries, en laat de vertaling in het Nederlands erop volgen. Voor het gemak van de lezer van de weblog laten we het Friestalig origineel hieronder weg, u kunt dat toch niet horen.
gevonden met het stof op je open ogen
legde ik mezelf naast je neer
en op de harde vloer
staarde naar de droge straat tussen zware oogleden
moe water in een smalle vaart
zware oogleden
een lucht die betrekt
moe water in een smalle straat
wat vond je hier dat je thuisbracht
wat voor geld
wat voor wisselgeld dat ons in de handen gedrukt
een tel ligt voordat het over de grond
rolt
gestrooid zand
gestrooid zout op een ei
met een wild rood geel
moe water in een smalle straat
waardoor wij voor centen komen
brengen en natte voeten halen
onszelf op sleeptouw door uitgestorven straten
eerst vlug als water
dan moe als een made
honden die door de stok van de tijd
terug het hok ingedreven worden
thuis misschien een vinger laten lopen
over een piano
over een gitaar
Tsead Bruinja
Het gedicht wordt gevolgd door een fijn stukje droevige blaasmuziek. Daarna mag chansonnière Barbara ons naar de uitgang begeleiden met ‘Quand ceux qui vont’. Tranquille…tranquille. We houden het droog. De uitvaartleider neemt het woord, staande aan het graf Ik weet niet of je gelovig was, spreekt hij de overledene toe, maar mogen de engelen je begeleiden, als je daarvoor hebt gebeden, en mag je de rust vinden waarnaar je hebt gezocht. Toen je werd geboren, zullen er ongetwijfeld blijde gezichten zich over je heen hebben gebogen. Vandaag nemen wij, die je niet hebben gekend, als enigen afscheid van jou. Ik weet niet wat er onderweg met je gebeurd is, maar ik hoop dat je nu je bestemming zult vinden. Dan gaan wij nu een kopje koffie drinken.
Hij gaat ons voor naar de aula. We verzuimen ons schepje zand te werpen. Degenkamp zelf schenkt koffie in. Meneer Starik, zegt hij, ik vond de muziek niet zo heel mooi gekozen. Gelukkig hebt u van gedichten schrijven meer verstand. Hij slaat me op mijn schouder. Volgende keer mag hij de muziek weer zelf uitkiezen.
dinsdag 14 juni 2005
UITVAART NUMMER 43 (AFGEMELD)
Woensdag 15 juni 2005, 10 uur. Begraafplaats St Barbara. Dichter van Dienst: F. Starik
I.M. V. S., geboren K., 28-11-1919 Leeuwarden, door de regiopolitie in haar woning aan de Tweede Nassaustraat in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt gevonden op 25 mei. Waarschijnlijk was ze op dat op moment al enkele weken geleden overleden. Vrouwkje was weduwe, haar man overleed al in december 1945. Er waren geen kinderen. Er werd geen verdere familie getraceerd. De Sociale Dienst plaatste een overlijdensadvertentie. Ook hierop kwamen geen reacties. Vandaag zou ze alleen begraven worden. Op het laatste moment meldde zich dan toch familie aan.
Dit is mijn buurt, mevrouw, in makelaarstaal
het gewilde stadsdeel Westerpark geheten, de Tweede
Nassaustraat, het hart van de Staatsliedenbuurt,
waarvan men graag veronderstelt dat er zoiets
als sociale samenhang onbekommerd voortbestaat
een straat die in de volksmond doorgaat voor
het eind van de Van Limburg Stirumstraat,
het verlengde van, het laatste deel, daar.
Dit was mijn buurt, mevrouw, waar
uw etagewoning morgen als appartement
te koop zal staan, afgemeld, opgeknapt,
nog even krap, waar dan uw laatste sporen
zorgvuldig zullen uitgewist zijn.
De haren in het putje van de douche,
de oude geiser in de keuken, het korrelig granieten
aanrechtblad, de scheve halfvergane vloer
onder het zeil, de zware lucht van ouderdom,
verval, gebrek aan ventilatie: de luie stoel,
de kussentjes, de snuisterijen van kristal.
Vaasjes, uitgedroogde bloemboeketten,
stoffige beeldjes van gezelschapsdieren,
bakjes met half opgegeten toetjes van
de maaltijdservice, de zomer en winter loeiende
kachel. Ouderdom trekt koud in de botten.
Alles vervangen. Strakgetrokken achter
schoon en dubbel glas. Nieuw is de centrale
verwarming, de natte cel, de moderne intercom
in plaats van het trektouw, de kapotte bel.
De vooruitgang zoemt de deuren open.
Uw deur blijft voor altijd gesloten.
Woensdag 15 juni 2005, 10 uur. Begraafplaats St Barbara. Dichter van Dienst: F. Starik
I.M. V. S., geboren K., 28-11-1919 Leeuwarden, door de regiopolitie in haar woning aan de Tweede Nassaustraat in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt gevonden op 25 mei. Waarschijnlijk was ze op dat op moment al enkele weken geleden overleden. Vrouwkje was weduwe, haar man overleed al in december 1945. Er waren geen kinderen. Er werd geen verdere familie getraceerd. De Sociale Dienst plaatste een overlijdensadvertentie. Ook hierop kwamen geen reacties. Vandaag zou ze alleen begraven worden. Op het laatste moment meldde zich dan toch familie aan.
Dit is mijn buurt, mevrouw, in makelaarstaal
het gewilde stadsdeel Westerpark geheten, de Tweede
Nassaustraat, het hart van de Staatsliedenbuurt,
waarvan men graag veronderstelt dat er zoiets
als sociale samenhang onbekommerd voortbestaat
een straat die in de volksmond doorgaat voor
het eind van de Van Limburg Stirumstraat,
het verlengde van, het laatste deel, daar.
Dit was mijn buurt, mevrouw, waar
uw etagewoning morgen als appartement
te koop zal staan, afgemeld, opgeknapt,
nog even krap, waar dan uw laatste sporen
zorgvuldig zullen uitgewist zijn.
De haren in het putje van de douche,
de oude geiser in de keuken, het korrelig granieten
aanrechtblad, de scheve halfvergane vloer
onder het zeil, de zware lucht van ouderdom,
verval, gebrek aan ventilatie: de luie stoel,
de kussentjes, de snuisterijen van kristal.
Vaasjes, uitgedroogde bloemboeketten,
stoffige beeldjes van gezelschapsdieren,
bakjes met half opgegeten toetjes van
de maaltijdservice, de zomer en winter loeiende
kachel. Ouderdom trekt koud in de botten.
Alles vervangen. Strakgetrokken achter
schoon en dubbel glas. Nieuw is de centrale
verwarming, de natte cel, de moderne intercom
in plaats van het trektouw, de kapotte bel.
De vooruitgang zoemt de deuren open.
Uw deur blijft voor altijd gesloten.
dinsdag 7 juni 2005
PERSBERICHT / UITNODIGING
F.Starik is dichter van de maand juni in boekhandel Demodokos.
Demodokos, de in poëzie gespecialiseerde boekhandel in Amsterdam
nodigde voor de vijfde keer een ‘dichter van de maand’ uit. Deze eervolle functie levert enkele fijne avonden in de boekhandel op en een speciaal voor de boekhandel geschreven gedicht dat in een gelimiteerde oplage mooi uitgegeven wordt. Gedurende de maand van zijn dichterschap ontvangt hij enkele opmerkelijke gasten.
ONS LEVEN ALS MUSEUM, donderdag 16 juni, 20.00 uur, toegang gratis
Beeldend kunstenaar Meinbert Gozewijn van Soest (1964) exploiteert een museum voor entropisme. Meinbert Gozewijn doet beeldend onderzoek naar het verband tussen vergankelijkheid en eeuwigheid. Een deel van zijn Relikwieën Museum is momenteel te zien in het Amsterdams Historisch Museum.
Uw dichter van de maand (1958) schreef in 1993 de brievenroman Mijn Leven Als Museum, deels gebaseerd op zijn ervaringen als directeurtje van zijn eigen Museum van kleine werken aan de Amsterdamse Rozengracht.
Beide mannen ontmoetten elkaar vermoedelijk tegen het eind van de jaren tachtig. Zij vonden elkaar vooral in ideeën over het persoonlijke museum als kunstwerk, en maakten deel uit van dezelfde kunstenaarsfamilie. Zo was Meinbert Gozewijn ooit drummer van Willem Kloos Groep, en Starik de zanger.
Waar Starik zijn Museum (en de daarmee samenhangende vragen naar identiteit, houding, anonimiteit) de laatste jaren vooral als virtueel project gestalte gaf in de Poule des Doods, zoekt Meinbert Gozewijn juist naar de fysieke vorm van eeuwigheid in het verzamelen van vergankelijke overblijfselen. Zijn verzameling vormt de basis en referentie voor beeldend onderzoek in tekeningen.
Gespreksleider kunsthistorica drs. Tineke Reijnders (1941) praat met beide mannen over hun leven als Museum. Zij organiseert tentoonstellingen, waaronder die met de langste titel ooit (ONGEVRAAGD DRUKWERK EN ANDERE VORMEN VAN ARTISTIEKE VRIJGEVIGHEID) en geeft les aan kunstacademies. Reijnders doet al enkele decennia onderzoek naar –en schrijft de geschiedenis van – het kunstenaarsinitiatief, met name in Amsterdam. Zij plaatst de imaginaire musea van de jongens in het juiste verband. Het museum geldt bij uitstek als representant van het behouden. Wat is dat voor verlangen, in deze vluchtige tijd? vraagt zij. En: hoe betreedbaar kan een denkbeeld zijn?
(ONS LEVEN ALS MUSEUM, donderdag 16 juni, 20.00 uur, toegang gratis)
Graag tot ziens bij Demodokos - lezen & luisteren!
Demodokos
Reestraat 24
1016 DN Amsterdam
telefoon 020 489 59 85
F.Starik is dichter van de maand juni in boekhandel Demodokos.
Demodokos, de in poëzie gespecialiseerde boekhandel in Amsterdam
nodigde voor de vijfde keer een ‘dichter van de maand’ uit. Deze eervolle functie levert enkele fijne avonden in de boekhandel op en een speciaal voor de boekhandel geschreven gedicht dat in een gelimiteerde oplage mooi uitgegeven wordt. Gedurende de maand van zijn dichterschap ontvangt hij enkele opmerkelijke gasten.
ONS LEVEN ALS MUSEUM, donderdag 16 juni, 20.00 uur, toegang gratis
Beeldend kunstenaar Meinbert Gozewijn van Soest (1964) exploiteert een museum voor entropisme. Meinbert Gozewijn doet beeldend onderzoek naar het verband tussen vergankelijkheid en eeuwigheid. Een deel van zijn Relikwieën Museum is momenteel te zien in het Amsterdams Historisch Museum.
Uw dichter van de maand (1958) schreef in 1993 de brievenroman Mijn Leven Als Museum, deels gebaseerd op zijn ervaringen als directeurtje van zijn eigen Museum van kleine werken aan de Amsterdamse Rozengracht.
Beide mannen ontmoetten elkaar vermoedelijk tegen het eind van de jaren tachtig. Zij vonden elkaar vooral in ideeën over het persoonlijke museum als kunstwerk, en maakten deel uit van dezelfde kunstenaarsfamilie. Zo was Meinbert Gozewijn ooit drummer van Willem Kloos Groep, en Starik de zanger.
Waar Starik zijn Museum (en de daarmee samenhangende vragen naar identiteit, houding, anonimiteit) de laatste jaren vooral als virtueel project gestalte gaf in de Poule des Doods, zoekt Meinbert Gozewijn juist naar de fysieke vorm van eeuwigheid in het verzamelen van vergankelijke overblijfselen. Zijn verzameling vormt de basis en referentie voor beeldend onderzoek in tekeningen.
Gespreksleider kunsthistorica drs. Tineke Reijnders (1941) praat met beide mannen over hun leven als Museum. Zij organiseert tentoonstellingen, waaronder die met de langste titel ooit (ONGEVRAAGD DRUKWERK EN ANDERE VORMEN VAN ARTISTIEKE VRIJGEVIGHEID) en geeft les aan kunstacademies. Reijnders doet al enkele decennia onderzoek naar –en schrijft de geschiedenis van – het kunstenaarsinitiatief, met name in Amsterdam. Zij plaatst de imaginaire musea van de jongens in het juiste verband. Het museum geldt bij uitstek als representant van het behouden. Wat is dat voor verlangen, in deze vluchtige tijd? vraagt zij. En: hoe betreedbaar kan een denkbeeld zijn?
(ONS LEVEN ALS MUSEUM, donderdag 16 juni, 20.00 uur, toegang gratis)
Graag tot ziens bij Demodokos - lezen & luisteren!
Demodokos
Reestraat 24
1016 DN Amsterdam
telefoon 020 489 59 85
donderdag 2 juni 2005
donderdag 2 juni 2005, 9.30 uur begraafplaats St Barbara.
Man, N.N., leeftijd onbekend
Dichter van dienst: Hagar Peeters.
Man, op 19 april 2005 dood gevonden op de Oude Turfmarkt op een bouwplaats in een lift.
Door de politie - na onderzoek door de schouwarts - bij de Sociale Dienst als N.N. aangemeld en later weer teruggehaald. Ook dit vervolgonderzoek heeft geen aanknopingspunten opgeleverd. Hij wordt nu toch, zonder naam, één steek diep begraven.
Donderdagochtend. Ik heb mijn zoon naar school gebracht. Uit voorzorg het begrafenispak nog even in de kast laten hangen. De straat is nog nat. De lucht is grijs en vochtig.
Terug thuis kleding verwisselen. Hagar Peeters belt. Heeft zich verslapen. Voor de bus die zij in haar gedachten had is het al te laat. Als ze nu begint met keihard fietsen, zou het misschien net gaan. Of net niet. We besluiten het risico niet te nemen. Halverwege de uitvaart hijgend binnen komen rennen staat zo slordig. Nu heeft ze haar gedicht gelukkig gisteren al gemaild.
Ik print het tweemaal uit, en terwijl ik mijn veters strik, zie ik, dat ik in mijn voordracht waar eens vrouw stond man zal moeten zeggen. Ik steek mijn eenzame uitvaart-cd in de binnenzak en ga. Als ik aan kom fietsen, klingelt het klokje in de toren al. Tien voor half tien. Voor de Dienst is Johan Kembel gekomen. We hebben elkaar één keer eerder ontmoet, bij het afscheid van Fritz. Toen viel mij op hoe diep en diep zwart hij van kleur was, vandaag, in het grijze ochtendlicht, veel minder. Ook zie ik het begin van grijs in zijn haar. We schudden handen.
De uitvaartleidster, een kordate vrouw, heb ik nooit eerder ontmoet. Maar ze weet dat er een dichter zal komen. Degenkamp vraagt of ik weer muziek heb meegenomen. Dat heb ik. Spreekt nog eens waarderend over de grote violen van gisteren. Als opening kies ik een ander stuk van Bregovicz. Dan sta ik op en vergeet niet, mezelf te veranderen in een man:
Bij de eenzame uitvaart van een in een liftschacht aangetroffen man, leeftijd en identiteit onbekend en begraven op begraafplaats Sint Barbara in Amsterdam op 2 juni 2005.
Eén steek diep
Eén steek diep is het graf
van wie nog opgegraven kan worden
alsof de feiten nog niet voldongen zijn,
de dood zijn beslag nog niet heeft gehad
zoals bij deze man. Meer weten we niet
van hem, die ons gezicht nooit heeft gezien.
Een vreemde vrouw staat aan zijn graf
van één steek diep.
Hoe kon hij bij leven al zo in de steek gelaten zijn,
zo in een steek die dieper dan een ravijn is
waarin het donker is en koud
en levenslang alleen
dat niemand bij zijn begrafenis aanwezig was.
Hij werd gevonden in een liftschacht
op de Oude Turfmarkt. Daar was hij bezig
in het luchtledige te hangen,
misschien weifelde hij nog
welke kant hij op wou gaan.
Er is voor hem gekozen;
hij ging omlaag
en misschien ook omhoog.
Ook dat weten we niet.
Ooit, als de feiten omtrent zijn
identiteit bekend zijn,
kan hij uit de steek worden opgevist
waarin hij heel zijn leven al
begraven lag
om dieper te worden weggestopt,
onttrokken aan het oog
van wie hem toch nooit zag.
Rust zacht lieve man,
wie je ook was.
© Hagar Peeters
Als tweede stuk heb ik gekozen voor The Nits: Clouds in the sky. ‘When I close my eyes, I see your face. ( ) I don’t want to fall, I just want to fly. Back to you. And I know you’ll live on, in this world whem I’m gone. Clouds in the sky…’
Op de ijle doedelzak van The Scottisch Military Drums and Pipes, met het onverslaanbare ‘Amazing Grace’, waar je per ongeluk toch Mieke Telkamp in gedachten bij hoort zingen, waarheen, waarvoor, marcheren we achter de kist aan, de vochtige morgen in. Gisteren nog, in de milde zon, viel de herfstigheid van de begraafplaats niet op: nu zie je overal afgevallen blaadjes op de graven liggen. Degenkamp rept van een late nachtvorst. Kembel kondigt onder voorbehoud alvast eenzame uitvaart nummer 43 aan. Alweer iemand uit de Staatsliedenbuurt. We verwonderen ons over de gezellige reputatie van mijn buurtschap, waar men traditioneel enige sociale samenhang zou veronderstellen.
Dan zijn we bij het graf. We staan stil bij het geurig dennegroen. De uitvaartleidster spreekt de formule van het vertrouwen in de aarde uit. Kembel schept zand, ik volg. In de koffiekamer wijst de uitvaartleidster de dragers terecht, die elkaar alvast aan koffie helpen. Gasten eerst, weet ze. Dat zijn wij, Johan Kembel en ik. Wij mogen eerst. De vierde drager mag lang op zijn koffie wachten.
© F. Starik, 2 juni 2005
Man, N.N., leeftijd onbekend
Dichter van dienst: Hagar Peeters.
Man, op 19 april 2005 dood gevonden op de Oude Turfmarkt op een bouwplaats in een lift.
Door de politie - na onderzoek door de schouwarts - bij de Sociale Dienst als N.N. aangemeld en later weer teruggehaald. Ook dit vervolgonderzoek heeft geen aanknopingspunten opgeleverd. Hij wordt nu toch, zonder naam, één steek diep begraven.
Donderdagochtend. Ik heb mijn zoon naar school gebracht. Uit voorzorg het begrafenispak nog even in de kast laten hangen. De straat is nog nat. De lucht is grijs en vochtig.
Terug thuis kleding verwisselen. Hagar Peeters belt. Heeft zich verslapen. Voor de bus die zij in haar gedachten had is het al te laat. Als ze nu begint met keihard fietsen, zou het misschien net gaan. Of net niet. We besluiten het risico niet te nemen. Halverwege de uitvaart hijgend binnen komen rennen staat zo slordig. Nu heeft ze haar gedicht gelukkig gisteren al gemaild.
Ik print het tweemaal uit, en terwijl ik mijn veters strik, zie ik, dat ik in mijn voordracht waar eens vrouw stond man zal moeten zeggen. Ik steek mijn eenzame uitvaart-cd in de binnenzak en ga. Als ik aan kom fietsen, klingelt het klokje in de toren al. Tien voor half tien. Voor de Dienst is Johan Kembel gekomen. We hebben elkaar één keer eerder ontmoet, bij het afscheid van Fritz. Toen viel mij op hoe diep en diep zwart hij van kleur was, vandaag, in het grijze ochtendlicht, veel minder. Ook zie ik het begin van grijs in zijn haar. We schudden handen.
De uitvaartleidster, een kordate vrouw, heb ik nooit eerder ontmoet. Maar ze weet dat er een dichter zal komen. Degenkamp vraagt of ik weer muziek heb meegenomen. Dat heb ik. Spreekt nog eens waarderend over de grote violen van gisteren. Als opening kies ik een ander stuk van Bregovicz. Dan sta ik op en vergeet niet, mezelf te veranderen in een man:
Bij de eenzame uitvaart van een in een liftschacht aangetroffen man, leeftijd en identiteit onbekend en begraven op begraafplaats Sint Barbara in Amsterdam op 2 juni 2005.
Eén steek diep
Eén steek diep is het graf
van wie nog opgegraven kan worden
alsof de feiten nog niet voldongen zijn,
de dood zijn beslag nog niet heeft gehad
zoals bij deze man. Meer weten we niet
van hem, die ons gezicht nooit heeft gezien.
Een vreemde vrouw staat aan zijn graf
van één steek diep.
Hoe kon hij bij leven al zo in de steek gelaten zijn,
zo in een steek die dieper dan een ravijn is
waarin het donker is en koud
en levenslang alleen
dat niemand bij zijn begrafenis aanwezig was.
Hij werd gevonden in een liftschacht
op de Oude Turfmarkt. Daar was hij bezig
in het luchtledige te hangen,
misschien weifelde hij nog
welke kant hij op wou gaan.
Er is voor hem gekozen;
hij ging omlaag
en misschien ook omhoog.
Ook dat weten we niet.
Ooit, als de feiten omtrent zijn
identiteit bekend zijn,
kan hij uit de steek worden opgevist
waarin hij heel zijn leven al
begraven lag
om dieper te worden weggestopt,
onttrokken aan het oog
van wie hem toch nooit zag.
Rust zacht lieve man,
wie je ook was.
© Hagar Peeters
Als tweede stuk heb ik gekozen voor The Nits: Clouds in the sky. ‘When I close my eyes, I see your face. ( ) I don’t want to fall, I just want to fly. Back to you. And I know you’ll live on, in this world whem I’m gone. Clouds in the sky…’
Op de ijle doedelzak van The Scottisch Military Drums and Pipes, met het onverslaanbare ‘Amazing Grace’, waar je per ongeluk toch Mieke Telkamp in gedachten bij hoort zingen, waarheen, waarvoor, marcheren we achter de kist aan, de vochtige morgen in. Gisteren nog, in de milde zon, viel de herfstigheid van de begraafplaats niet op: nu zie je overal afgevallen blaadjes op de graven liggen. Degenkamp rept van een late nachtvorst. Kembel kondigt onder voorbehoud alvast eenzame uitvaart nummer 43 aan. Alweer iemand uit de Staatsliedenbuurt. We verwonderen ons over de gezellige reputatie van mijn buurtschap, waar men traditioneel enige sociale samenhang zou veronderstellen.
Dan zijn we bij het graf. We staan stil bij het geurig dennegroen. De uitvaartleidster spreekt de formule van het vertrouwen in de aarde uit. Kembel schept zand, ik volg. In de koffiekamer wijst de uitvaartleidster de dragers terecht, die elkaar alvast aan koffie helpen. Gasten eerst, weet ze. Dat zijn wij, Johan Kembel en ik. Wij mogen eerst. De vierde drager mag lang op zijn koffie wachten.
© F. Starik, 2 juni 2005
woensdag 1 juni 2005
EENZAME UITVAART NUMMER 41
Begraafplaats St Barbara, woensdag 1 juni 2005, 9.30 uur.
I.M. Michael N.
Dichter van dienst F. Starik.
Maandagochtend. Tegen negenen gaat de telefoon. Pieter Verbeek. Hij verzorgt sinds het vertrek van Ger Fritz de aanmeldingen van de eenzaam overledenen. Pieter Verbeek, een joviale vijftiger, een snor zoals je die in dit soort vakgebieden vaker tegenkomt. Maar dat kun je door de telefoon allemaal niet zien. Hij vertelt over Michael N. De man heeft van de politie een voornaam, maar geen achternaam meegekregen op zijn laatste reis. Verbeek vertelt dat vrienden van de man overtuigd zijn dat hij afkomstig uit de Oekraïne. Hij was dus niet alleen, toen hij werd gevonden. Er is sprake van een niet-natuurlijke doodsoorzaak.
Wie in 1976 werd geboren, sterft niet van ouderdom. Het kan een ongeluk zijn, een overdosis. Geen misdrijf. Hij werd niet overhoop gestoken of geschoten. Zoveel mag ik weten. Ik bel met de politie. De politie kende hem immers al. Maar de politie zwijgt. Daar is men gauw met mij klaar. Ik besluit de man zelf te bezingen. De uitvaart, woensdag aanstaande, is te nabij om een andere dichter in te schakelen. Later die middag belt Verbeek opnieuw, met nog kariger gegevens, om voor aanstaande donderdag nog een uitvaart op te geven. Ik bel een rondje dichters af. Eerst het vaste toestel, daarna mobiel. Ik tref Hagar Peeters bij de bakker.
Woensdagochtend. Starik staat klaar voor vertrek. Verbeek belt, dat het niet gaat lukken vandaag. Hij bedoelt daarmee, dat er niemand van de Dienst aanwezig zal zijn. En of ik het gedicht naar de postbus op kan sturen. De Dienst gaat verhuizen van Kabelweg naar IJsbaanpad. En een postbus, dat is handig, die hoeft niet mee te verhuizen. Ik ga benieuwd zijn naar de vrienden. Daar ga ik. Ik heb een cd in de binnenzak. Ik zal vandaag proberen of het lukt dat ik de muziek mag kiezen. Mijn voorstel: Goran Bregovicz. Moondog jr. ‘Shall I let this good man in’. En tenslotte Apocalyptica, vier cellisten die met veel pathos de hit ‘Nothing else matters’ op hun grote violen zagen.
Als ik op de begraafplaats arriveer, staat de grote oude drager Jan nog aan de poort. De lijkwagen is dus nog niet aangekomen. De uitvaartleidster, nooit eerder gezien, stelt zich voor. Degenkamp veegt de pulletjes van de bomen de aula uit. Ik overhandig hem de cd.
Goed, hij zal de aanwijzingen opvolgen. Goran Bregovicz mag het spits afbijten. Later in de koffiekamer vertelt Jan dat de muziek hem ouderwets over de ruggengraat had gekropen.
De dragers en de uitvaartleidster zitten achterin de zaal. Ik ben de enige bezoeker. Geen spoor van vrienden.
I.M. Michael N.
Michael N., geboren in 1976, waarschijnlijk afkomstig uit de Oekraïne.
Hij leidde een zwervend bestaan. Michael werd gevonden op 16 mei 2005
om 19.20 uur, op het Rembrandtplein in Amsterdam.
Ik geef je een vader, kromgeschoffeld
aan altijd weer tegenvallende oogsten
van een weerbarstig land, een bittere man,
dikwijls dronken, ik geef je zijn eeltige,
zijn harde, harde hand.
Ik geef je een kleine stevige moeder
gewikkeld in donkere doeken, starend
over de toendra, ik geef je haar eeuwig
weeklagen, de klachten over de hitte,
de droogte, de winter, de koude, je vader.
Ik geef je een maaltijd, een stevige soep
van overgehouden aardappelen, van wortels
en knollen, van lang gekookte kool. Moeder
snijdt het brood. Het brood is oud. En vader
hij drinkt weer. Zijn soep wordt koud.
Ik laat je verhuizen naar een troosteloze
buitenwijk, een stad van haveloze flatgebouwen,
op lawaaierige trappen tussen overbevolkte
kamers de zelfde zware geur van soep, kool
of riool, je ruikt geen verschil.
Ik geef je een straat, auto’s op de stoep
rijp voor de sloop. Leeggelopen banden.
En ik geef je het verlangen dat uit rijden wil.
Weg van hier. Nooit meer goedkoop.
Ik geef je vrij reizen. Ik zal je ontsnappen.
Ik geef je een stad van vrijheid en voorspoed.
Ik geef je een plein, waar de welvaart bestaat uit
deur na deur een kroeg, de hel van peepshows,
disco’s, herrie, fastfood, gokpaleizen.
Ik geef je een eind en het eind komt te vroeg.
woensdag 1 juni, 9.30 uur, begraafplaats St. Barbara, Amsterdam.
© F.Starik
Rust zacht, Michael, zegt de dichter, en buigt voor de eenzame dode. Neemt weer moederziel alleen plaats in de lege aula, helemaal vooraan. Klapt zijn brilletje dicht en vouwt hem in de brillenkoker. Moondog jr. klinkt op. Iets te hard zet het orgeltje in. Ik heb jarenlang gedacht dat ik dit nummer graag op mijn eigen uitvaart zou willen laten horen.
‘You see I could never understand how to get out of that cell. Please don’t send me back te hell’.
Dat is de laatste zin. Die zin blijft in de stilte hangen. Een van de dragers hoest. Dan beginnen de grote violen te zagen. Na twee minuten draai ik me om teneinde de uitvaartleidster het teken te geven dat we kunnen beginnen met gaan. Even later stappen de dragers naar voren. Tegen de tijd dat het nummer te lang gaat duren, staan we buiten in het schetterende zonnelicht. De uitvaartleidster met Degenkamp voor de stoet uit, de dragers langszij de baar, en Starik moederziel erachteraan. We verzamelen ons om het graf. Er wordt gezwegen. Hoopvol kijkt Degenkamp de uitvaartleidster aan. Dan spreekt ze de formule van het vertrouwen en de aarde. Daar gaat hij, één steek diep. Ik werp een schepje zand. Eén schepje. Het is volbracht.
Die blijft bij mij, zegt Degenkamp vaderlijk. We slenteren terug naar de koffiekamer. Hoe vonden jullie de muziek? informeert Starik. Mooi. Die violen hadden nog best langer mogen duren, vindt men. Moondog moeilijk. Bregovicz weer goed. Schrijft u die gedichten nu helemaal zelf? wil de uitvaartleidster weten. Degenkamp stelt voor de cd achter te laten. Morgen immers weer een eenzame uitvaart. Dan kan die weer te pas komen. Ik denk dat ik een klinkende muzikale overwinning heb behaald. Jan vraagt waarom ik Michael -N. - noemde en niet - A.- van Anoniem. Ik leg het uit. Hij was anders al aardig adellijk geworden in de koeling, spreekt Jan dan waarderend. Degenkamp merkt op, dat hij de gedichten die bij eenzame uitvaarten worden gesproken, verzamelt. In zijn muziekhokje, achter de spiegelruit, kan hij de tekst niet goed verstaan. Hoe verzin je het toch elke keer weer, schudt hij waarderend, de tekst langzaam proevend.
Tot morgen, zwaaien we. Tot morgen.
Begraafplaats St Barbara, woensdag 1 juni 2005, 9.30 uur.
I.M. Michael N.
Dichter van dienst F. Starik.
Maandagochtend. Tegen negenen gaat de telefoon. Pieter Verbeek. Hij verzorgt sinds het vertrek van Ger Fritz de aanmeldingen van de eenzaam overledenen. Pieter Verbeek, een joviale vijftiger, een snor zoals je die in dit soort vakgebieden vaker tegenkomt. Maar dat kun je door de telefoon allemaal niet zien. Hij vertelt over Michael N. De man heeft van de politie een voornaam, maar geen achternaam meegekregen op zijn laatste reis. Verbeek vertelt dat vrienden van de man overtuigd zijn dat hij afkomstig uit de Oekraïne. Hij was dus niet alleen, toen hij werd gevonden. Er is sprake van een niet-natuurlijke doodsoorzaak.
Wie in 1976 werd geboren, sterft niet van ouderdom. Het kan een ongeluk zijn, een overdosis. Geen misdrijf. Hij werd niet overhoop gestoken of geschoten. Zoveel mag ik weten. Ik bel met de politie. De politie kende hem immers al. Maar de politie zwijgt. Daar is men gauw met mij klaar. Ik besluit de man zelf te bezingen. De uitvaart, woensdag aanstaande, is te nabij om een andere dichter in te schakelen. Later die middag belt Verbeek opnieuw, met nog kariger gegevens, om voor aanstaande donderdag nog een uitvaart op te geven. Ik bel een rondje dichters af. Eerst het vaste toestel, daarna mobiel. Ik tref Hagar Peeters bij de bakker.
Woensdagochtend. Starik staat klaar voor vertrek. Verbeek belt, dat het niet gaat lukken vandaag. Hij bedoelt daarmee, dat er niemand van de Dienst aanwezig zal zijn. En of ik het gedicht naar de postbus op kan sturen. De Dienst gaat verhuizen van Kabelweg naar IJsbaanpad. En een postbus, dat is handig, die hoeft niet mee te verhuizen. Ik ga benieuwd zijn naar de vrienden. Daar ga ik. Ik heb een cd in de binnenzak. Ik zal vandaag proberen of het lukt dat ik de muziek mag kiezen. Mijn voorstel: Goran Bregovicz. Moondog jr. ‘Shall I let this good man in’. En tenslotte Apocalyptica, vier cellisten die met veel pathos de hit ‘Nothing else matters’ op hun grote violen zagen.
Als ik op de begraafplaats arriveer, staat de grote oude drager Jan nog aan de poort. De lijkwagen is dus nog niet aangekomen. De uitvaartleidster, nooit eerder gezien, stelt zich voor. Degenkamp veegt de pulletjes van de bomen de aula uit. Ik overhandig hem de cd.
Goed, hij zal de aanwijzingen opvolgen. Goran Bregovicz mag het spits afbijten. Later in de koffiekamer vertelt Jan dat de muziek hem ouderwets over de ruggengraat had gekropen.
De dragers en de uitvaartleidster zitten achterin de zaal. Ik ben de enige bezoeker. Geen spoor van vrienden.
I.M. Michael N.
Michael N., geboren in 1976, waarschijnlijk afkomstig uit de Oekraïne.
Hij leidde een zwervend bestaan. Michael werd gevonden op 16 mei 2005
om 19.20 uur, op het Rembrandtplein in Amsterdam.
Ik geef je een vader, kromgeschoffeld
aan altijd weer tegenvallende oogsten
van een weerbarstig land, een bittere man,
dikwijls dronken, ik geef je zijn eeltige,
zijn harde, harde hand.
Ik geef je een kleine stevige moeder
gewikkeld in donkere doeken, starend
over de toendra, ik geef je haar eeuwig
weeklagen, de klachten over de hitte,
de droogte, de winter, de koude, je vader.
Ik geef je een maaltijd, een stevige soep
van overgehouden aardappelen, van wortels
en knollen, van lang gekookte kool. Moeder
snijdt het brood. Het brood is oud. En vader
hij drinkt weer. Zijn soep wordt koud.
Ik laat je verhuizen naar een troosteloze
buitenwijk, een stad van haveloze flatgebouwen,
op lawaaierige trappen tussen overbevolkte
kamers de zelfde zware geur van soep, kool
of riool, je ruikt geen verschil.
Ik geef je een straat, auto’s op de stoep
rijp voor de sloop. Leeggelopen banden.
En ik geef je het verlangen dat uit rijden wil.
Weg van hier. Nooit meer goedkoop.
Ik geef je vrij reizen. Ik zal je ontsnappen.
Ik geef je een stad van vrijheid en voorspoed.
Ik geef je een plein, waar de welvaart bestaat uit
deur na deur een kroeg, de hel van peepshows,
disco’s, herrie, fastfood, gokpaleizen.
Ik geef je een eind en het eind komt te vroeg.
woensdag 1 juni, 9.30 uur, begraafplaats St. Barbara, Amsterdam.
© F.Starik
Rust zacht, Michael, zegt de dichter, en buigt voor de eenzame dode. Neemt weer moederziel alleen plaats in de lege aula, helemaal vooraan. Klapt zijn brilletje dicht en vouwt hem in de brillenkoker. Moondog jr. klinkt op. Iets te hard zet het orgeltje in. Ik heb jarenlang gedacht dat ik dit nummer graag op mijn eigen uitvaart zou willen laten horen.
‘You see I could never understand how to get out of that cell. Please don’t send me back te hell’.
Dat is de laatste zin. Die zin blijft in de stilte hangen. Een van de dragers hoest. Dan beginnen de grote violen te zagen. Na twee minuten draai ik me om teneinde de uitvaartleidster het teken te geven dat we kunnen beginnen met gaan. Even later stappen de dragers naar voren. Tegen de tijd dat het nummer te lang gaat duren, staan we buiten in het schetterende zonnelicht. De uitvaartleidster met Degenkamp voor de stoet uit, de dragers langszij de baar, en Starik moederziel erachteraan. We verzamelen ons om het graf. Er wordt gezwegen. Hoopvol kijkt Degenkamp de uitvaartleidster aan. Dan spreekt ze de formule van het vertrouwen en de aarde. Daar gaat hij, één steek diep. Ik werp een schepje zand. Eén schepje. Het is volbracht.
Die blijft bij mij, zegt Degenkamp vaderlijk. We slenteren terug naar de koffiekamer. Hoe vonden jullie de muziek? informeert Starik. Mooi. Die violen hadden nog best langer mogen duren, vindt men. Moondog moeilijk. Bregovicz weer goed. Schrijft u die gedichten nu helemaal zelf? wil de uitvaartleidster weten. Degenkamp stelt voor de cd achter te laten. Morgen immers weer een eenzame uitvaart. Dan kan die weer te pas komen. Ik denk dat ik een klinkende muzikale overwinning heb behaald. Jan vraagt waarom ik Michael -N. - noemde en niet - A.- van Anoniem. Ik leg het uit. Hij was anders al aardig adellijk geworden in de koeling, spreekt Jan dan waarderend. Degenkamp merkt op, dat hij de gedichten die bij eenzame uitvaarten worden gesproken, verzamelt. In zijn muziekhokje, achter de spiegelruit, kan hij de tekst niet goed verstaan. Hoe verzin je het toch elke keer weer, schudt hij waarderend, de tekst langzaam proevend.
Tot morgen, zwaaien we. Tot morgen.