dinsdag 28 maart 2006

 
EENZAME UITVAART NUMMER 56

Mary Abbas - Mc Loughlin, geboren 27-12-1925, Manchester, Engeland, overleden 14 maart 2006 om 17.35 uur in het Slotervaart ziekenhuis, Amsterdam

Dinsdag 28 maart 2006, 12 uur, begraafplaats St. Barbara.

Dichter van dienst: Catharina Blaauwendraad

Dinsdag. Harde wind. Mooi bewolkt is het, van die grote witte waar de zon omheen schijnt. Ik heb geen winterjas aan. Ik vertrouw erop dat er geen regen komt. En er komt geen regen.
De grote drager Jan, de goeiige, begroet me enthousiast. Hij heeft iets in de krant over een stadsdeeldichter gelezen. Of ik dat ben. Nee, dat ben ik niet. Of ik hem misschien vertellen kan met hoeveel d’s je het woord verscheiden schrijft, in de verleden tijd. Hij vindt dat we er maar eens een fles port lang over moeten praten, de verleden tijd van verscheiden. ‘En als de fles leeg is, houden we er weer mee op.’

Daar is ook Van Bokhoven van de Dienst. Hij vraagt of het goed was gegaan, gisteren. ‘Ja, een schitterend gedicht van Maria Barnas, een volmaakt gedicht,’ prijs ik haar niet onterecht de hemel in. De uitvaartleider, meneer Nijman, voegt zich bij ons. ‘Zijn de foto’s nog gelukt?’vraag ik. Hij heeft de camera weer ingeleverd. Daar zitten ze nog in, denkt hij. Van Bokhoven neemt aan dat de foto’s wel zijn kant op zullen komen. ‘Heb je meneer Chen nog gezien?’ Ik niet, maar Nijman heeft een foto van zijn gezicht genomen. We vertellen van de regenpijp. Maar daar gaat het Van Bokhoven niet om. Hij wil weten wat de heer Chen droeg. Of hij een pak aan had. Dat had hij, een nieuw pak, beaamt Nijman. Vrienden van Chengian hadden Van Bokhoven gebeld, nadat ze vergeefs hadden geprobeerd het kostuum, dat ze gezamenlijk voor Chen hadden gekocht, als afscheidsgeschenk, bij het politiebureau af te geven. Die wilden het niet hebben. Bel de Dienst maar, hadden ze gezegd.

En Van Bokhoven had weer geadviseerd het kostuum bij uitvaartcentrum Zuid te brengen, waar de heer Chen lag opgebaard. Het was dus gelukt. Hij was in een mooi pak in de kist gelegd. Bijna jammer van het kostuum, dat het een crematie betrof, was hij begraven, had hij er veel langer plezier van gehad. ‘Mevrouw Abbas heeft gewoon een lijkwade aan’, besluit Van Bokhoven. Zij wordt wel begraven.

Mevrouw Abbas was weduwe sinds 1993. Ze bewoonde een kleine, overvolle benedenwoning aan de Borgerstraat in Amsterdam. Ook het schuurtje in haar tuin staat vol met goederen van minimale waarde. Ze laat 34.000 euro na, per lang niet gewijzigd testament, aan haar overleden echtgenoot. Geen kinderen. Haar zodoende -onbeheerde nalatenschap- zal vervallen aan de Dienst Domeinen, die ook de zorg voor de ontruiming van haar woning draagt.
Voor ze het naar het ziekenhuis ging, had ze hulp van Thuiszorg. Thuiszorg liet weten niet naar de begrafenis te willen komen.

Dichter van dienst is vandaag Catharina Blaauwendraad. Ze draagt een licht gekreukt zwart linnen jasje, zwarte kousen, zwarte linnen jurk. Keurig. Linnen kreukt nu eenmaal. Dat is niet anders. ‘Heb je de cd nog meegenomen?’vraagt ze. ‘Nee. Aj.’ Ik zeg een lelijk woord. Gisterenavond mailden we over de muziekkeuze. Ze stuurde me een prachtig lied op, gezongen door Kathleen Ferrier, uit ‘Orfeo & Euridice’, ‘What is life to me without thee.’
Ik beloofde van Johnny Cash zijn meesterlijke uitvoering van Vera Lynn’s ‘We’ll meet again’ mee te brengen. Vergeten. Degenkamp, de beheerder van de begraafplaats, neemt me mee naar achteren, waar de cd’s liggen. Nijman vergezelt ons. Iets van Vera Lynn zal er wel tussen zitten. En dat zit het dan ook wel. Een ander lied. Degenkamp zingt het voor. Nijman zingt met hem mee, maar ik kan er geen melodie in ontdekken. In de tekst klinkt na verloop van tijd iets met goodbye en cheerio. Dan moet het maar zo. We kunnen beginnen.

Bij het binnentreden klinkt Vera Lynn al op. ‘From the time you say goodbye / From the time you say cheerio / Take my fondest thoughts with you / For your journey as you go.
Dan komt Nijman naar voren en geeft het woord aan de dichter. Ze spreekt:

WEEFRAPPORT

voor Mary Abbas - Mc Loughlin

Vaderland verlaten en Manchester, moederstad
der schikgodinnen met verbinding in garen,
vrouwenhand die weefde op en neer en op. Dat heet plat;
huislinnen in platbinding. Eén op één verweven huwelijksjaren.

Beginnen problemen waar gaten zich openbaren?
Beschutter is niemand. Niemand mag klagen.
Vriendinnen en vrienden werden zoutpilaren.
Jutter werd u; leemten bleven knagen.

Onnutter en onnutter vulsel werd binnengedragen.
Overleven werd begraven. Werd begraven wie is overleden.
Clutter alomtegenwoordig in verzamelwoede losgeslagen,
handgeweven stof van ketting afgesneden.

_


Afgesneden ketting van stof handgeweven,
losgeslagen verzamelwoede in alomtegenwoordige clutter.
Overleden is wie begraven werd. Begraven werd overleven.
Binnengedragen werd vulsel onnutter en onnutter.

Knagen bleven leemten; u werd jutter.
Zoutpilaren werden vrienden en vriendinnen.
Klagen mag niemand. Niemand is beschutter.
Openbaren zich gaten waar problemen beginnen?

Huwelijksjaren verweven één op één. Platbinding in huislinnen;
plat heet dat. Op en neer en op weefde die vrouwenhand,
garen in verbinding met schikgodinnen
der moederstad, Manchester en verlaten vaderland.



Amsterdam, 28-03-2006 © Catharina Blaauwendraad

Het is een kreeftgedicht, een retrogade. Dat werkt wonderwel: zo nemen we het gedicht dubbel goed op. De eerste regels gaan deels verloren in enig rumoer onder de dragers, alsof er iets omvalt, of rechtgezet moet worden, maar ik kijk niet om. En we krijgen de eerste regels alsnog te horen, want de eersten zullen de laatsten zijn.

Dan zet Katleen Ferrier in. Als afsluitend muziekstuk hebben we gekozen voor Chopin’s Marche Funèbre, dat was laatst ook goed bevallen, al duurt het zes minuten en vijfendertig seconden. Na een minuut of drie komen de dragers, voorafgegaan door Nijman, naar voren, nemen plaats naast de kist, en rijden de kist even later onder de wegstervende tonen van de piano de aula uit. Wij erachteraan. Weersomslagen blijven uit. De kist wordt weggebracht, we nemen ons moment van stilte in acht en gaan terug naar de koffiekamer. Blaauwendraad neemt de gelegenheid te baat het graf van haar nichtje een bezoekje te brengen. Degenkamp vergezelt haar, die weet waar het is. We mogen allemaal wel mee, maar dat doen we niet.
Synchroon steken Van Bokhoven en ik een sigaret op. ‘Ik dacht dat je gestopt was?’ ‘Nee hoor, daar is het veel te lekker voor.’ ‘Zolang het lot mij vergunt, zal ik doorgaan met roken’, citeer ik dan Pessoa nog maar eens.

Als we in de koffiekamer arriveren, is Blaauwendraad daar ook al aangekomen.
Er stond een hartstikke mooie vaas op het graf, met allemaal stukjes keramiek erop. Die is natuurlijk stukgevroren. Die ligt nu in al die stukjes verspreid over het graf. We drinken onze koffie, mevrouw Degenkamp neemt de complimenten over de kracht van de koffie glunderend in ontvangst. Het gedicht wordt over de aanwezigen verspreid. ‘Die gaat in het archief’, merkt Degenkamp traditiegetrouw op: ‘voor later. Je weet nooit wanneer het nog eens te pas komt.’ Dan gaat de map dicht.

maandag 27 maart 2006

 
Eenzame uitvaart nummer 55


Chengian Chen, geboren in Fujian (China) 1-8-1947, overleden in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis op 19 maart 2006

maandag 27 maart 2006, 10.15 uur, Nieuwe Ooster begraafplaats.

Dichter van Dienst: Maria Barnas



Eind vorige week werden er twee uitvaarten aangekondigd, een keer maandag, een keer dinsdag. Maandag. Ik heb de indruk dat er meer zon is beloofd dan er vanmorgen werkelijk schijnt. De wolken lijken zwaar genoeg om enige neerslag van betekenis te verzorgen. Voor de zekerheid heb ik mijn winterjas bij me, maar daarvoor is het eindelijk te warm. Ik zou eens een regenjas moeten kopen, een fijne, lange regenjas, waterdicht, maar niet te warm. Ruim op tijd en zonder een regenjas nodig te hebben gehad draai ik de begraafplaats op. meneer Nijman, de uitvaartleider, staat aan de poort met een klein digitaal cameraatje. Ik klop hem bij wijze van begroeting op de schouder van zijn grijze wintermantel.
Hij moet foto’s maken van de plechtigheid, vertelt hij. Die foto’s gaan straks met de as mee naar China.

De heer Chen verbleef al geruime tijd illegaal in ons land, in 1993 werd zijn verzoek om een verblijfsvergunning voor hem en zijn gezin afgewezen. Daarop gingen vrouw en kinderen terug naar China, Chen bleef hier, officieel dus zonder vaste woon- of verblijfplaats. Bij een brand op 14 maart, in het pension aan de Valkenburgstraat, waar hij met een aantal andere illegalen verbleef, sprong hij vanuit de tweede verdieping uit het raam. Vijf dagen later overleed hij in het ziekenhuis aan de gevolgen van zijn verwondingen. Het lichaam werd twee dagen later door justitie vrijgegeven. De brand schijnt in het nieuws te zijn geweest: stukje op teevee, stukje in de krant. Het pand zou in bezit zijn van de eigenaren van Sea Palace, een in een binnenarm van het IJ drijvende super-Chinees.

Op verzoek van de Chinese ambassade wordt Chen gecremeerd. De as gaat op kosten van de Ambassade –te zijner tijd- naar zijn gezin, terug naar huis. En meneer Nijman zal foto’s maken van de plechtigheid, dan kunnen zijn vrouw en kinderen zien hoe de aula van de Nieuwe Ooster eruitziet, waar wij de heer Chen zullen achterlaten. Hij heeft ook een foto gemaakt van het bord met de openingstijden erop.

Ik parkeer mijn fiets, en zie Maria Barnas bij de ingang van de grote aula staan.
Ze heeft iets uitgerekt, in haar been, loopt wat stram. Een spierband misschien, ik heb geen verstand van ziektes. Ze vertelt over het verschil tussen scheuren en uitrekken. ‘Jaja. En zit er ook verband om?’ vraag ik dan maar. Nee, er zit geen verband om. ‘Dan zal het allemaal wel meevallen’, brom ik.

Ze vertelt dat ze een graf met een auto erop zag. ‘Het is vlakbij’. Dat wil ik wel zien, een graf met een auto erop. We lopen er heen. Het blijkt om de zwart glimmende plak marmer te gaan waaronder een zigeunerfamilie een glamoureuze laatste rustplaats heeft gevonden: op de steen is een tamelijk recent model Mercedes gegraveerd met uitnodigend geopende portieren, meneer en mevrouw terzijde geposteerd, hij aan de kant van de bestuurder, ze lijken niet van plan om in de auto te stappen. Ook als je een hele dure auto hebt moet je je eerst dubbelvouwen om erin te gaan. Evenmin wekken ze de indruk dat ze zojuist zijn uitgestapt. Ze staan er gewoon naast. Op het nummerbord staat de naam van de eigenaar in plaats van het kenteken. Het mag geen twijfel lijden: het is hun eigen auto. Ze zijn niet zomaar naast een willekeurige kar gaan staan. Misschien moeten daarom de deuren ook zo wijd open. Dat doe je bij de auto van een vreemde niet.

We slenteren terug naar de aula. We hebben de grote aula gekregen. Dat betekent dat er ge-orgeld gaat worden. Daar kunnen vijftig mensen zitten, en wel honderd mensen staan. Meneer Nijman voegt zich bij ons. ‘We kunnen nog wel even wachten’, meent hij, ‘de volgende staat pas op kwart over elf.’ Nog niemand van de Dienst. En ook geen vriend. Van Bokhoven van de Dienst dacht vrijdag nog dat er misschien een vriend zou komen. Dat was van de Ambassade gezegd, dat er misschien een vriend zou komen. Later dacht ik: of de eigenaren van het drijvende restaurant. De mannen uit het pension. Van Bokhoven dacht niet dat die zouden durven komen. Wat als er plots een politiebusje staat, bij de ingang van de begraafplaats? We wachten nog maar wat. Dan besluiten we gezamenlijk dat er wel niemand meer zal komen. Ook het arrestantenbusje niet.

We gaan naar binnen, we hangen de warme jas aan de kapstok. Nu ja, Maria heeft wel een regenjas, een zwarte. Nijman heeft de organist vrije muziekkeuze gegeven. ‘Dat vindt de organist fijn’, weet hij ‘anders zit hij de hele dag ook maar het Ave Maria en Waarheen Waarvoor te spelen. De muziek zal bij binnentreden reeds opklinken. La Montanara. Ik ken dat lied. Ik moet de woorden van diep opgraven: ‘Hörst du La Montanara, die Berge sie grüßen dich. Hörst du mein Echo schallen,’ en dan komt er nog iets met ‘blaue Ferne’ en ‘unvergessenes Glück’. Halverwege het lied raak ik de melodielijn kwijt. Misschien is het toch een ander lied.
Dan is het gelukkig afgelopen. Nijman komt eerst: dat hij blij is dat er toch iemand namens de gemeente is gekomen. Dan vraagt hij mevrouw Barnas om naar voren te komen. Ze gaat terzijde van de kist staan en spreekt, met bedeesder stemme:





Chengian Chen, geboren in Fujian (China) 1-8-1947
overleden in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis op 19 maart 2006




Huizen met torens van prijzen en schuine
strepen in de etalage, achtertuinen en serres
openslaande deuren en een zilveren bus
die in een toekomst rijdt; noch de paraplu

met het opengeslagen hart in de prullenbak
of de dorre palm op de begane grond
kunnen mij dragen. Laat iemand hem weghalen
hij siert niets en niemand zo vaal en al geknakt.

Ik zal als regen langs de gevel dalen en plaats
in de leegte een voet. Als ze me vragen wie
ik ben zeg ik de rook drijft een hemel in mijn hart.

Ze geloven dat ze mij niet hebben gekend
maar als het moet wijzen ze gerust waar
ik woonde: daar waar niemand open doet.



© Maria Barnas


Ze legt haar gedicht, in vieren gevouwen, op de kist, gaat weer zitten. Ik denk niet dat meneer Nijman, die achter in de zaal is blijven staan, er iets van heeft kunnen verstaan. Het orgel doet nu ‘Somewehere over the rainbow’ Die weet ik wel. ‘Somewhere over the rainbow / Bluebirds fly./ Birds fly over the rainbow./ Why then, oh why can't I?/ If happy little bluebirds fly / Beyond the rainbow. / Why, oh why can't I?’ Maar ook hier raak ik de weg kwijt. 'This is the last rose of summer, Left blooming all alone, ‘wil ik verder zingen in mijn hoofd, maar dat klopt niet. Dan zet als laatste nummer ‘Droomland’ in, samen naar het heerlijke droomland. Nu weet ik het zeker.

Nijman staat op, buigt zich fluisterend voorover en vraagt of we een ronde langs de kist zullen lopen. Simultaan knikken we ja, gaan achter hem staan, en lopen met plechtige pas een rondje om de kist, om bij het hoofdeind halt te maken voor een buiging, dan vervolgen we onze tocht, naar de koffiekamer. Het gedicht blijft achter. De uitvaartleider onderdrukt zijn impuls het gedicht als een soort gevonden voorwerp van de kist te nemen. ‘Is het de bedoeling dat het gedicht met de overledene mee gaat’, vraagt hij dan. Maria knikt. De mevrouw van de koffie, die de deuren naar de ontvangstkamer heeft opengezet, maakt nog een paar foto’s van hoe we in ganzenpas de aula verlaten.
We zetten ons in de verder lege ontvangstruimte, waar de kapstok met onze jassen eraan inmiddels is heen gereden. Nijman heeft de camera weer van de koffiemevrouw overgenomen. We moeten maar eens kijken, zegt hij. Hij heeft vanmorgen in het uitvaartcentrum, waar Chen lag opgebaard, nog een foto van hem genomen, van zijn gezicht. En ook van de rouwkamer, waar hij lag opgebaard. Twee kaarsen naast de kist.
Keurig.

We praten over de brand, hoe meneer Chen aan zijn einde is gekomen. Maria weet, dat hij niet uit het raam is gesprongen, maar geprobeerd heeft langs de regenpijp omlaag te klimmen, en daarbij is gevallen. Ze is naar het pand gaan kijken. Ik was er vanmorgen ook even langsgefietst. De schade leek mee te vallen. Een roetvlek bij de ramen op tweehoog. De ruiten niet gesprongen of gebroken. De overige ramen in het rijtje verwaarloosde woningen met hier en daar met een rafelige lap stof erachter tonen
even zwart, van de tunnel naar Noord, waar het autoverkeer naar boven komt, onder het IJ vandaan, en opgelucht ademhaalt.

Ik fietste verder, onder dreigende wolkenlucht, de winterjas over mijn stuur geslagen. Maria was eerder, dit weekeind, afgestapt. Ze had wat rondgevraagd. Een hotel, nee daar kende men hem niet. Een massagesalon, ja, daar kenden ze hem wel, en later toch weer niet, misschien. De meisjes van de salon wisten van de regenpijp.

Meneer Nijman beaamt, dat de overledene een vredige aanblik bood. Zijn gezicht was gaaf, misschien dat hij achterover is gevallen, met een handgebaar illustreert hij hoe de nek knakt bij een val, achterover. Dan hoeft de val niet van erg hoog te komen.

Terwijl hij zijn cameraatje aan Barnas overhandigt, die te kennen heeft gegeven wel te weten hoe je de foto’s uit het geheugen kunt oproepen, want daar heeft Nijman dan weer geen idee van, verklaart hij zijn aarzeling om nog meer te spreken, bij de kist. ‘Meestal zeg ik wel iets van moge de Engelen je begeleiden of zoiets, maar je weet niet hoe dat bij Chinezen gaat’. ‘Eeuwige jachtvelden’, oppert Maria. ‘Welnee, die zijn van de Indianen, de eeuwige jachtvelden,’ werp ik tegen. ‘Iets met tuinen?’ stelt Maria voor. ‘Ja, grote tuinen, ja, ze komen in een tuin terecht, met van die bloemen, een soort waterlelies, de lotusbloem, een vijver, dat moet het zijn.’ Mijn voorstel wordt met algemene instemming aanvaard. Nu besef ik pas, waarom er in een Chinees restaurant altijd een aquarium staat. Ik vraag aan Nijman welke muziek de organist nu eigenlijk speelde. Ik verbeeldde me, dat ik ‘La Montanara’ hoorde, ik zing een stukje voor. Nijman weet het niet. Hij gaat het vragen.

Inmiddels heeft het geheugen van de camera haar geheimen prijsgegeven. We zien een mevrouw in een keuken staan. ‘Dat is mijn vrouw,‘ wijst Nijman, zo wist ik, dat de camera het doet. Dan is er een foto van de zilveren lijkwagen, die al half achter de bosjes verdwenen is. Ook is er een foto van meneer Nijman zelf, die door een raam naar binnen kijkt. Er is een door bewegingsonscherpte wat schimmige opname van vermoedelijk de aula met de kist erin. Meer foto’s vindt ze niet. ‘Ze zullen wel op het geheugenkaartje zitten’, stelt ze Nijman gerust. ‘Als er tenminste een geheugenkaartje inzit’. Op de bovenzijde van het cameraatje zit een sticker die aangeeft dat er in ieder geval een kaartje in de camera kan, ergens moet een gleufje zitten. Maar we durven het gleufje niet te vinden.

Nijman heeft een lijstje van de muziek gemaakt; ik heb het goed gehoord. Maar het nummer was halverwege overgegaan in een ander lied. ‘Danny Boy’. ‘Somewhere over the rainbow was gemengd met ‘Last rose of summer’ en ‘Droomland’ tenslotte ging over in ‘Memories’. Aha. ‘Het was dus eigenlijk meer een potpourri’, stelt Barnas vast. ‘Een potpourri’, proeft ze het woord nog eens. Het doet aan luchtverfrisser denken, luchtverfrisser van de goedkoopste soort, dat de fabrikant zelf niet goed weet waar het naar ruikt.

We drinken onze koffie op, nemen afscheid. Ik doe mijn veel te warme jas weer aan. Langzaam fiets ik terug. De lucht toont zich even dreigend. Laat niets los.



.

vrijdag 17 maart 2006

 
Het uitvaartmuseum verzocht F. Starik (1958 † onbekend) een gedicht te schrijven voor een klein massagraf van woorden. Deze afdruk van dit gedicht werd -met enkele beschouwingen van deskundigen op uitvaartgebied- op 17 maart 2006 begraven op de Nieuwe Ooster begraafplaats, waarbij het de bedoeling is dat in het jaar 2106, dus precies honderd jaar later, andere deskundigen zich zullen buigen over de verscholen schat, die hier nu teruggevonden wordt. F. Starik was –in zijn tijd- de beheerder van de Poule Des Doods, een groep dichters die eenzaam overledenen van een gedicht voorzag. Mocht internet nog bestaan, dan zijn er vast wel sporen van terug te vinden.








Diep

Meestal breng ik dode mensen weg, maar
vandaag mocht ik een gedicht ten grave dragen.
Over honderd jaar, zo was mij uitgelegd, zouden
nieuwsgierige historici mijn tekst weer uitgraven

en tegen elkaar zeggen: zie je wel.
Deze bij leven reeds vergetene
hij haalde de historie niet, nu ja
met deze dunne woorden, één steek diep.

Als u mij boven haalt, en ik in deze woorden
voor u opsta, over honderd jaar, dus zeg maar nu
ontwaak, alsof ik honderd jaren sliep

bedenkt u dan, historici, deze brief aan u
was - in mijn tijd - al aan de toekomst gericht,
memento morici, dus leg mij terug, begraaf me diep.












© F. Starik, maart 2006.

donderdag 16 maart 2006

 
Eenzame uitvaart nummer 55


Raul Humberto Restrapo, geboren 20-9-1965, Santa Barabara Antioquia, Colombia, overleden 19-1-2006 in zijn woning in Amsterdam.

woensdag 15 maart, 12.45, Nieuwe Oosterbegraafplaats

dichter van dienst: Erik Jan Harmens


De heer Restrapo is omgekomen bij een brand in zijn woning aan de Bruinvisstraat, tengevolge van het bereiden van cocaïne, het tijdstip van overlijden werd vastgesteld op 15.02 uur. Het lichaam werd door de politie op 9 maart vrijgegeven en is een dag later overgebracht naar Uitvaartcentrum Zuid.

Raul is getrouwd geweest, heeft twee kinderen, woonde een tijdlang met vrouw en kinderen in Madrid. Na het stranden van zijn huwelijk kwam hij naar Amsterdam. Zijn ex-vrouw heeft geen geld om voor de uitvaart uit Spanje over te komen. Er is contact geweest met zijn moeder in Colombia, die vroeg het lichaam te cremeren. De as gaat te zijner tijd naar Spanje.

Woensdag. Bewolkt begonnen, klaart de dag snel op tot een heldere zonneschijn bij vrieskou in de schaduwpartijen. De lente laat op zich wachten, terwijl zij zich aankondigt. Na een als liederlijk geafficheerd Boekenbal, gonzend van slaaptekort, huiverend in de winterjas, fiets ik de lange weg van Westerpark naar de Nieuwe Ooster, alwaar dichter van dienst Erik Jan Harmens verwacht wordt om de laatste woorden te spreken tot Raul. Half één draai ik mijn rijwiel de begraafplaats op, ruim op tijd om bij de poort reikhalzend de komst van de dichter te verwachten. Na enige tijd ontwaar ik de komst van Ton van Bokhoven, in een donkerblauwe Polo, die keurig buiten het hek van de begraafplaats parkeert, een kaartje trekt en achter de voorruit deponeert, goed zichtbaar.

In de correspondentie voorafgaand aan de uitvaart liet ik de dichter weten dat men zijn auto eenvoudig de begraafplaats op kan rijden, alwaar het gratis parkeren is, bij aankomst bleek de poort grotendeels gesloten, met een groot bord erop: UITSLUITEND TOEGANG VOOR ROUWAUTO’S. Dat wordt betalen.

Als Ton van Bokhoven zijn parkeerperikelen naar wens heeft afgehandeld, wachten beide mannen in harmonie nog een paar minuten bij de poort. Er zijn beleefdheden uitgewisseld, er is geïnformeerd naar de voortgang van de institutionalisering van de Poule des Doods, er is geconstateerd dat het waarschijnlijk allemaal wel in orde zal komen, maar dat nog moeizame onderhandelingen zullen volgen, om met de illustere voorganger van Van Bokhoven te spreken: het blijven ambtenaren, jongen.
Van de dichter inmiddels geen spoor.

De mannen besluiten zo zoetjesaan eens in de richting van de kleine aula te lopen, waar het afscheid staat geboekt. Bij de grote aula dromt een omvangrijke rouwstoet samen, even vraag ik mij af of de dichter daar verdwaald zal zijn. Dan gaat mijn mobieltje af: het is de dichter, die zich afvraagt waar wij blijven.

Zeven stappen nog, dan zijn we er. De heer Nijman, de uitvaartleider, komt met uitgestrekte handen op ons toegelopen.
‘Daar bent u,’ constateert hij zichtbaar opgelucht. We betreden de allerkleinste aula. Daar wacht ons de dichter, gehuld in een grijs bankpak, streepje, wit overhemd.
Hij heeft een kopje koffie gekregen van de uitvaartleider, in afwachting van de mannen van de Dienst. Of wij ook een kopje koffie willen. ‘Welja,’ zeg ik, ‘dat is mij nog nooit gebeurd: koffie voor de plechtigheid aanvangt, maar waarom niet. Moet kunnen.’ Met mijn roodbevroren handen omklem ik het warme vocht in het minuscule kopje. De heer Nijman vertelt dat hij vlakbij de overledene woont: de brand waarbij het slachtoffer omkwam, die heeft hij zelf gezien. Het was nogal een knal geweest. Een enorme ontploffing. Nog een wonder, dat er verder niemand overleden was. In precies datzelfde huis, vertelt hij, is een paar jaar eerder iemand doodgeschoten, zomaar. In dat huis.

We hebben onze koffie gedronken, bij wijze van voorbeeld sta ik op. ‘Zullen we dan maar beginnen, heren,’stelt Nijman voor. We gaan de kleine aula binnen. Erik Jan Harmens voorop, dan Van Bokhoven, dan ik, en tenslotte de uitvaartleider. Hij sluit de deur achter ons en posteert zich naast de knoppen voor de muziek. De kist staat opgesteld in de cirkel, waar als dit een begrafenis was geweest, de ronde schuifdeuren naar de begraafplaats zouden openen. Als dit geen crematie was, en we de kist hier straks moeten achterlaten. We moeten het zonder dragers stellen. Uit de twaalf stoelen die de kleine aula bevolken kiezen we er drie op de voorste van twee rijen, en laten tussen ieder één stoel vrij, als om onze eigen eenzaamheid hier te benadrukken. Daar zitten we. We hebben alle drie één been over de ander geslagen, hetzelfde, de handen gevouwen op de schoot, we maken geen geluid. ‘Morgenstimmung’ weerklinkt. In deze versie lijkt het nummer extra lang te aarzelen om tot een einde te geraken. Als het eindelijk gelukt is, na nog eens driemaal het thema te hebben hernomen om een eind aan het stuk te breien begint het tweede muziekstuk al. Haastig drukt Nijman op het knopje UIT.

Dan is het stil. De dichter komt naar voren. Nijman hoest. Erik Jan schuift het katheder, waarachter hij plaatsneemt, met een bijna ruwe beweging vijftig centimeter naar voren, dichter naar zijn nu tot twee man geslonken publiek, Nijman niet meegerekend, staande bij de deuropening, één hand aan de muziekknop AAN voor wanneer het afgelopen is.





voor raul humberto restrapo

je wacht al twee maanden op dit moment
men bezag het trappengat en jou
er is contact geweest met je vrouw
de oorzaak van de ramp is bekend

de buren wasten de smog uit de gordijnen
plukten de orde van de dag
terwijl jij de beits van de binnenkant van je laatste schuilplaats
van een laag tinnef voorzag

de dag de knal werden document
in een dossierla ergens weggelegd
waarop je naam en je geboortegat
een zenuwgapend broodwerk van bewijslast

dan terug naar de bruinvisstraat
hoe de dag daar al bij aanvang aftaait
en dan schraal tegen de geluidsmuur stukslaat
de bus naar de stad rijdt op gas

daar ben je in ieder geval weg
al had je je dat anders voorgesteld
je had de doekoe spaarzaam opgeteld
en santa barbara in tiencentmunten op de vloer uitgespeld

reis raul en neem geen sok mee
heb geen pijn om die nog au kunnen roepen
heb geen pijn om die nog pijn kunnen voelen

ik werp de rampkrantknipsels in een denkbeeldige haard
en weet dat jij hier bent niet waar ik nu ben maar hier
waar een arme niet afgereisde moeder slaapt


15 maart 2006
© Erik Jan Harmens


Zo werd gesproken. Voor wie de dichter wel eens heeft horen voorlezen, weerklonk zijn stem op de hem bekende, vlakke, harde toon, bijna emotieloos, en toch op een bijzondere wijze met emotie geladen. Maar nu in een afgezwakte versie, alsof de plaat een toerental te laag werd afgespeeld, moest inleveren, aangepast aan de situatie. Een begrafenis, zelfs als het een crematie betreft, moet wel iets plechtigs hebben. Sacraal. Alle woorden opgedeeld in lettergrepen. Zonder betekenis te verliezen. Meer zeg ik er niet over, want hoe meer ik hiervan spreek, hoe verder ik geraak van hoe de woorden vielen, in de bijna lege zaal. Ze vielen goed, ze kwamen hard aan. We eigenden ons dit leven toe.

Het tweede muziekstuk, al aangekondigd, wordt ingestart waar we gebleven waren. Onverdraaglijk opgewekt. ‘Had ik nu maar Johnny Cash meegenomen,’ bepeins ik bij mezelf. Ik had op de organist gerekend, zinloos om muziek mee te brengen. Iemand zijn brood, immers. Gisterenavond nog schalde ‘Hurt’ door mijn kamertje, dat klopte wel. ‘And you could have it all. My empire of dirt. I will let you down. I will make you hurt.’

Maar zo klinkt het niet. Als de vrolijke tonen van de beste klassiekers zijn uitgeklonken, komt Nijman naar voren en zegt, dat het zijn gewoonte is, om toch nog iets persoonlijks te zeggen, tegen iemand, waarvoor niemand persoonlijk gekomen is, want zoals we hier bijeenzijn, zijn we er toch niet echt persoonlijk, oordeelt hij, en geeft de dode zijn beste wensen mee, en de aanbeveling om, waar hij nu dan ook is, gelukkig te zijn, de hoop uitsprekend dat de overledene zijn rust gevonden heeft, en vrede, godverdomme, vrede, duif van honderd pond!

Deze laatste verwijzing uiteraard voor rekening van uw verslaggever van dienst.


15 maart, © F. Starik






.

donderdag 9 maart 2006

 
GEEN GRAS OVER LATEN GROEIEN

Stadsdeel Westerpark te Amsterdam bezit thans een gloednieuwe stadsdeeldichter, Hans Kloos.
Hij liet er verder geen gras over groeien maar installeerde prompt een site waarop u hem ten allen tijde kunt bereiken, zijn digitaal loket is dag en nacht geopend voor al uw stadsdeeldichterverzoeken.

Hans Kloos is te vinden op het stadsdeelwapen van zijn centrale pagina, maar ook direct via het deelsiteadres www.hanskloos.nl/westerparkdichter alwaar u kunt suggereren en abonneren.

Dus meldt u zich massaal aan voor de nieuwsbrief van de stadsdeeldichter!

dinsdag 7 maart 2006

 
De dichter Hans Kloos werd vanavond in het stadsdeel Westerpark verkozen tot de Eerst Benoemde Officiële Stadsdeeldichter Ter Wereld. Kandidaten als Wim Brands en Diana Ozon werden gepasseerd door de meest enthousiaste kandidaat der kandidaten, Hans Kloos.

Stadsdichter Adriaan Jaeggi presenteerde -voor een afgeladen zaal vol belanghebbenden bij de stadsdeelpolitiek - een algemeen met vreugde ontvangen programma met de dichterskandidaten. Gejuich was ieders deel, niet in het minst omdat de handige computeruitslagen nogal op zich lieten wachten, en daar was het wachten op.

 
EENZAME UITVAART NUMMER 54


Onbekende vrouw, gevonden in het water.
Dinsdag 7 maart 2006, 12 uur, begraafplaats St. Barbara.
Dichter van dienst: Hans Verhagen.

Op 3 februari werd om 16.30 uur het stoffelijk overschot van een blanke vrouw, omstreeks vijfendertig jaar, uit het water van het IJ ter hoogte van het Muziekgebouw gehaald. Ze was ongeveer vier weken eerder te water geraakt. In weerwil van een bijna maandlang rechercheonderzoek kon haar identiteit niet worden vastgesteld. Daarop werd het lichaam vrijgegeven. Op 7 maart wordt zij alsnog, anoniem en één steek diep begraven.

Na een maandenlange periode van rust, in de zin van dat er geen eenzame uitvaarten werden aangeleverd, is het deze week ineens al de tweede uitvaart die wordt aangekondigd. Zo lang geleden was het, dat ik in mijn telling nummer 52 over het hoofd heb gezien, die is niet voorgekomen, werd overgeslagen, passeerde niet, het nummer werd vergeten te gebruiken.
Inmiddels trad de heer Fritz, de gepensioneerde seniormedewerker aan wie het boek werd opgedragen, aan in het bestuur van Stichting de Eenzame Uitvaart in de eervolle functie van penningmeester. Vorige maand bezocht ik in gezelschap van het beoogde Bestuur van de Stichting de notaris, en het is gelukt. Morgen hoop ik met de Dienst, tegenwoordig DWI geheten, een overeenkomst te sluiten aangaande structurele financiering van de eenzame uitvaart door de Dienst zelve, aan te vullen met particuliere sponsors. Er zijn nog twee dooien van het Fonds te gaan, geloof ik.

Het werd maandag 7 maart, een mild zonnetje scheen over deels nog bevroren sloten onderweg naar St. Barbara. Onderweg breng ik mijn stemmen uit voor de gemeenteraad en de deelraad, duw knopjes op de computer in en vertrouw er dan maar op, dat alles goed zal komen. Hans Verhagen, dichter van dienst, belde kort voor mijn vertrek nog op dat hij eigenlijk drie gedichten had geschreven, omdat hij het zo moeilijk vindt, om in opdracht een gedicht te schrijven. Omdat hij cyclisch werkt. Om los te geraken, was hij maar begonnen met vertrekpunt zichzelf, of eigenlijk meer zijn overleden vrouw. ‘Sindsdien ben ik dus weduwnaar’. Als ik aankom op St. Barbara, komt juist de heer Degenkamp uit zijn kantoor gelopen. ‘Meneer Starik!’ roept hij uit, ‘U bent een Bekende Nederlander geworden. Dat is lang geleden, dat u hier was. U bent daar zeker te belangrijk voor, om nog te komen ’, zegt hij dan, ik sputter tegen van een dunne spoeling, en spreek de hoop uit, dat er nu weer tempo wordt gemaakt. De dragers drentelen bij de poort. Daar is lijkwagen al. De uitvaartleider, de heer Pienaar, een lange man met een keurig grijze bijna Christelijke ringbaard, is in gezelschap van een jonge collega van gemiddelde lengte met een moderne bril op.
Namens de Dienst komen Ton van Bokhoven en de man van het rampenhotel aangereden in een donkerblauwe Volkswagen Polo. We roken. Een taxi levert Hans Verhagen af bij de poort. We zijn compleet.

Als we de aula binnengaan, is Degenkamp nog bezig met de kaarsen: eerst steekt hij de zes grote staanders aan, dan de gedenkkaarsjes terzijde. We blijven bij de ingang staan totdat zijn arbeid is voltooid, en hij achter het gordijn verdwijnt om de muziek tot klinken te brengen. Dan lopen we achter de uitvaartleiders aan naar voren en nemen plaats in de harde houten bankjes. Het eerste muziekstuk weerklinkt, piano, best mooi.

Dan wrikt Verhagen zijn massieve lijf uit de bank en strompelt naar voren, hij sleept een beetje met zijn ene been. Ik ben Hans Verhagen, zegt hij. Met de hem kenmerkende intonatie, tussen haast en nadrukkelijkheid in, zegt hij zijn verzen. Ze kregen de titel DOOD OF LEVEN mee. Het derde vers, voor de vrouw te water geraakt geschreven:

Wie heeft niet gedroomd ooit een mysterie te heten,
het onverklaarbare wezen
waarover dichters zich het hoofd breken?
Niet begrensd door een naam of, als een hond verrekend
tot nummer op lederen halsband,
maar een totaler wezen?

Zo iemand ben je geworden, nu je ter aarde wordt besteld,
geheimzinnige vrouw van onbekende afkomst,
daardoor eerder alomtegenwoordig dan tekortgedaan
en als zodanig net iets minder anoniem geworden.
Wie is nog geïnteresseerd in je naam?

Ik heb zelf last gehad van een poëtisch ideaal als kwaal
om van alle menselijke smetten vrij te zijn, door
vele wateren gewassen zoals zij,
onbekende vrouw van omstreeks 35 jaar
opgevist uit het IJ.

Die vieze plas ontlokt me toch al geen lyriek-
men vermoedt een wanhoopsdaad;
altijd hetzelfde lied,
en de politie zwijgt als het graf
meer kan er in deze rotstad nooit vanaf
en minder poëtisch kan het ook al niet.

Je zult wel altijd een geheim blijven en dat is niet helemaal niks,
zoals men eerst heimelijk dacht.
Het maakt je niet ongenaakbaarder voor mij.
Jij mag dan al dood zijn,
de laatste mijlpaal van je leven overschreden
maar in wat ik ‘mijn leven’ noem heerst de dood, en met reden:
de meeste hoofdpersonen zijn al verdwenen
en nog één zucht, één beweging, één gedachte,
dan ben ik net als jij
(wat scheelt het helemaal zegt de sportverslaggever)
en wij zijn allebei vrij.

© Hans Verhagen.

Het tweede muziekstuk klinkt op. De dichter is lang aan het woord geweest.
Ook de muziek neemt haar tijd. Als het derde muziekstuk aanvangt, komen de uitvaartleiders naar voren met in hun kielzog de dragers. We staan rechtop. Jan, de grote goeiige, legt zijn hand liefkozend op de kist. Degenkamp komt haastig achter het gordijn vandaan, en neemt de kop van de stoet: hij weet immers waar de kuil gegraven is.

Daar gaan we, de blikkerende morgen in. Hier en daar ligt nog sneeuw op schaduwplekken. Als we op de plaats van bestemming zijn gearriveerd houden we halt voor het plaatsen van de kist. Zwijgend staan we bijeen. De uitvaartleider knikt, daar gaat ze. Ik bestudeer het gehavende gelaat van de dichter, in het felle zonlicht lijkt hij wel gepoederd, over ruwe uitgesleten plekken heen, het geverfde, uitgegroeide haar in pieken rond het hoofd, een grijs kostuum met een rood shirt eronder, een rood accent dat keurig terugkeert in zijn schoenen. Bepaald een verschijning. Als de kist op de bodem is aangeland, wandelen we terug naar de koffiekamer, Van Bokhoven voorop. Het schepje zand blijft onaangeroerd achter. De man van het rampenhotel sloeg en kruisje.

Van Bokhoven stevent op de woning van Degenkamp af, hij roept hem terug, beter zo gelopen. In de koffiekamer vinden we mevrouw Degenkamp, die ook al vindt dat het erg lang geleden is, dat ik er was. ‘Zo, bent u daar weer?’, vraagt ze. ‘Dat is lang geleden. Ik dacht al, dat u ermee opgehouden was.’ Maar nee. We vonden de muziek mooi. Degenkamp haalt de cd, wijst aan, leest voor: Tsjaikovski, Chopin, Debussy. Chanson Triste, Claire de Lune, Marche Funèbre, niet noodzakelijkerwijs in de juiste volgorde. We krijgen koffie, ieder kopjes twee.

donderdag 2 maart 2006

 

STADSDEEL WESTERPARK BENOEMT DE EERSTE OFFICIËLE STADSDEELDICHTER VAN AMSTERDAM/ Namen van de kortlijst bekend!

Tijdens de uitslagenavond van de gemeenteraadsverkiezingen op dinsdag 7 maart verkiest stadsdeel Westerpark om 20.30 uur de eerste officiële stadsdeeldichter van Amsterdam.

LANGLIJST. Op 28 februari 2006 werden de namen van zes kandidaten voor het stadsdeeldichterschap vrijgegeven.

KORTLIJST : Wim Brands, Hans Kloos en Diana Ozon.
Op 2 maart stelde de deskundige commissie een kortlijst van drie kandidaten op.
Deze commissie bestaat uit Erica Schoen (O.B.A., organisator Literatuur in de Nassaukerk), Jaap van Stralen (Island Bookstore) en Gina van den Berg (organisator poëticale evenementen).

Op 7 maart, tijdens de uitslagenavond van de gemeenteraadsverkiezingen in het stadsdeelkantoor van Westerpark, worden om 20.30 uur de drie kandidaten van de kortlijst voorgesteld: Wim Brands, Hans Kloos en Diana Ozon. Zij ontvouwen hun plannen voor het stadsdeeldichterschap en houden een korte voordracht, waarna de commissie haar keuze van de Eerste Officiële Stadsdeeldichter bekend zal maken. De presentator van deze feestelijke avond is, uiteraard, stadsdichter Adriaan Jaeggi. De feestelijkheid is om 20.50 uur alweer afgelopen: daarna neemt het rumoer van zenuwachtige politici die trachten de achtergrondmuziek te overstemmen de raadszaal over.

De stadsdeelvoorzitter van Westerpark, Anne Marie Hoogland, zal de Eerste Officiële Stadsdeeldichter Ter Wereld bij de installatie van de nieuwe stadsdeelraad, op donderdag 16 maart, de versierselen opspelden.



Noot voor de redactie:

Locatie
Stadsdeelkantoor Westerpark, Raadszaal, Haarlemmerweg 8-10, Westergasfabriekterrein

Datum
Dinsdag 7 maart om 20.30 uur

Informatie
- Suzanne van de Wiel, communicatieadviseur stadsdeel Westerpark
telefoon: 020 5810420, e-mail: s.vandewiel-A-westerpark.amsterdam.nl
- F. Starik, initiatiefnemer, telefoon 020-4750765 e-mail: info@starik.nl

 
Eenzame uitvaart nummer 53

mevrouw Agatha Elizabeth Esther Waterman
Nieuwe Ooster Begraafplaats, donderdag 2 maart, 9.30 uur.
Dichter van dienst: Adriaan Jaeggi.

Mevrouw Waterman werd geboren op 22-2-1924. Ze woonde vanaf 1975 in Diemen.
Geen familie meer in leven. Ze trouwde in 1956 en scheidde 4 jaar later. Het huwelijk bleef kinderloos. Mevrouw Waterman overleed op haar verjaardag 22-2-2006 in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis.

Ze laat een testament na waarin ze aangeeft gecremeerd te willen worden. Haar gehele (bescheiden) vermogen laat ze na aan de Stichting Joods Nationaal Fonds. De sleutel van haar woning berust thans bij notaris Spier, die de afhandeling van de nalatenschap zal verzorgen.
Meer informatie valt niet te verkrijgen. De Dienst heeft de woning niet bezocht.

Sneeuw viel, een pakje. De begraafplaats is gehuld in een schitterend witte vacht. Dichter van dienst Adriaan Jaeggi maakte tevoren een wandeling over de begraafplaats. Hij nam sporen waar, sporen in de sneeuw.
Namens de dienst is Ton van Bokhoven er, en een tijdelijke meneer, die eigenlijk van het rampenhotel is. De uitvaartleidster noodt ons binnen. Deze keer de hoofdingang, niet de kleine zaal terzijde. ‘Als er geen familie meer komt, dan kunnen we de kist gaan sluiten,’ zegt ze, en verdwijnt om de kist te sluiten. Dan drommen we de aula binnen, nemen in twee paren plaats op de vier stoelen terzijde het gangpad, en wachten de orgelmuziek af.

Het orgel klinkt. De uitvaartleidster treedt naar voren, neemt plaats achter het spreekgestoelte en kondigt aan dat we hier bijeenzijn om mevrouw Waterman te gedenken, en noemt al haar voornamen op. Dan nodigt ze de heer Jaeggi uit om te spreken. Jaeggi gaat terzijde van de kist staan, wrijft zijn hand over zijn buik, kucht, haalt zijn neus op, streelt het papier waarop zijn gedicht genoteerd staat, en leest dan.



Tweeëntwintig februari
I.m. Agatha Elizabeth Esther Waterman
22-2-1924 - 22-2-2006

Het wordt tweeëntwintig februari, en
dan blijkt dat is bepaald, nu
tweeëntachtig jaar geleden
door Jahweh, stamcel, DNA
dat je vandaag zou sterven –
tweeëntwintig februari.

Een samenloop, een toeval dat je
gelukkig noemen kunnen zou –
want na verloop van tijd bestaan wij
nog enkel maar uit data,
geboorte, huwelijk, dood,

maar dit ironisch toeval geeft
je vorm: de vrouw die stierf op
haar verjaardag, die iedereen
overleefde. Het moet genoeg
zijn, want: dichter komen wij niet,
nooit, misschien wel niemand ooit

zelfs niet de man die je voor vier jaar had,
en die misschien je noemde:
Aagje, Liesje, Sterre.


© Adriaan Jaeggi


Het gedicht wordt over de lengte in tweeën gevouwen. Hij legt het gedicht op de kist, mooi recht, als een lint aan het bloemstuk, dat in overwegend witte tinten is uitgevoerd. Dan zitten we weer. De organist speelt verder. Het zal de dichter toch niet teveel geworden zijn? Gedurig klinkt zijn neus. Het klinkt alsof we een weenvrouwtje hebben gehuurd teneinde de eenzame dode te betreuren. Bij het derde muziekstuk vraagt de uitvaartleidster ons te gaan staan.

De organist is inmiddels goed op stoom gekomen. We moeten heel lang staan. Van buitenaf worden ondertussen de zijdeuren geopend, om de toegang tot de koffiekamer te markeren.
Als de organist is uitgeorgeld, vraagt de uitvaartleidster ons haar te volgen naar de koffiekamer. De kist blijft eenzaam achter in de aula, aangelicht door halogeenspotjes, als een zorgvuldig uitgelicht museumstuk. ‘Mag ik u een zakdoekje aanbieden?’vraag ik de dichter, maar nee dat hoeft niet, hij heeft van zijn ouders ooit geleerd dat het beter is om je neus op te halen inderplaats van alsmaar snuiten.

We krijgen een kopje koffie, ieder één. De dichter vraagt om thee.
Hij vraagt de uitvaartleidster of er ook herten wonen, op de begraafplaats. Hij meende hertensporen te detecteren, bij zijn wandeling, eerder die ochtend. ‘Misschien een vosje’, oppert de uitvaartleidster. ‘Vosjes hebben geen hoeven mevrouw’, meent Starik. Het gesprek ontwikkelt zich rap in de richting der drietenigheid, het overwinteren der parkieten.
Het is duidelijk tijd geworden om afscheid te nemen. Het register wordt getekend. Jaeggi ondertekent met: Adriaan Jaeggi, stadsdichter van Amsterdam. Dit brengt mij op een idee. We wandelen in de richting van mijn modderige fiets. Er schijnt een zon, die mild te noemen is, al trekt de smeltende sneeuw rap in de voetzolen op. ‘Valt het bijwonen van deze uitvaart onder de taakomschrijving van het stadsdichterschap?’informeer ik voorzichtig. Ja, dat valt het. Mooi, dan spaar ik één opdrachtbriefje uit. Er zijn nog twee of drie opdrachtbriefjes van het Amsterdams Fonds voor de Kunst te gaan. Volgende week wordt de overeenkomst tussen de Dienst en de inmiddels officieel opgerichte Stichting getekend. Volgende week ook vindt eenzame uitvaart nummer 54 plaats. Dichter van dienst zal Hans Verhagen zijn.
Volgende week. Zolang er tijd van leven is.


View My Stats Free counter and web stats