woensdag 27 september 2006
VRIENDEN!
Op zaterdag 28 oktober zal het gebeuren dat F. Starik een Poëzieprijs in ontvangst mag nemen, en wel de Plantage Poëzieprijs 2006, bestaande uit een kunstwerk, een lidmaatschap van de Vrienden van de Hortus alsmede een jaar lang lidmaatschap van de Vrienden van de Plantage, en misschien ook een boekenbon, waarmede die Starik in één klap een hoop vrienden verwerft, ware het niet, dat hij gedurende de prijsuitreiking zal schitteren in afwezigheid (zie: het rode woord AGENDA op de thuispagina van deze site) en zijn Nieuwe Vrienden zal moeten toespreken vanaf een beelddrager.
De gelauwerde hoopt rond 18 uur te bestemder plekke te arriveren teneinde met de achterblijvers aan de bar het glas te heffen op deze vreugdevolle gebeurtenis en zijn prijzen in ontvangst te nemen. Starik won de Plantage Poëzieprijs met zijn gedicht –Groot in Japan-.
Jaarlijkse prijsvraag, voor de eerste maal uitgeschreven in 1992 door de Vereniging Vrienden van de Plantage te Amsterdam met het doel de Plantage cultureel onder de aandacht te brengen en literair talent te stimuleren. De prijs bestaat uit een boekenbon van wisselende waarde, een kunstwerk van een in de Plantagebuurt wonende /werkende kunstenaar en het lidmaatschap van de Hortus en de Vereniging Vrienden van de Plantage. Eerdere winnaars o.a. Jozua Douglas, Atze van Wieren, Lenze L Bouwers, Patty Scholten. De jury van Prijs bestond dit jaar uit Jan Baeke, Jos van Hest en Ko van Geemert.
zaterdag 28 oktober, 14-17 uur, Desmet Studio’s, Plantage Middenlaan, Amsterdam
.
Op zaterdag 28 oktober zal het gebeuren dat F. Starik een Poëzieprijs in ontvangst mag nemen, en wel de Plantage Poëzieprijs 2006, bestaande uit een kunstwerk, een lidmaatschap van de Vrienden van de Hortus alsmede een jaar lang lidmaatschap van de Vrienden van de Plantage, en misschien ook een boekenbon, waarmede die Starik in één klap een hoop vrienden verwerft, ware het niet, dat hij gedurende de prijsuitreiking zal schitteren in afwezigheid (zie: het rode woord AGENDA op de thuispagina van deze site) en zijn Nieuwe Vrienden zal moeten toespreken vanaf een beelddrager.
De gelauwerde hoopt rond 18 uur te bestemder plekke te arriveren teneinde met de achterblijvers aan de bar het glas te heffen op deze vreugdevolle gebeurtenis en zijn prijzen in ontvangst te nemen. Starik won de Plantage Poëzieprijs met zijn gedicht –Groot in Japan-.
Jaarlijkse prijsvraag, voor de eerste maal uitgeschreven in 1992 door de Vereniging Vrienden van de Plantage te Amsterdam met het doel de Plantage cultureel onder de aandacht te brengen en literair talent te stimuleren. De prijs bestaat uit een boekenbon van wisselende waarde, een kunstwerk van een in de Plantagebuurt wonende /werkende kunstenaar en het lidmaatschap van de Hortus en de Vereniging Vrienden van de Plantage. Eerdere winnaars o.a. Jozua Douglas, Atze van Wieren, Lenze L Bouwers, Patty Scholten. De jury van Prijs bestond dit jaar uit Jan Baeke, Jos van Hest en Ko van Geemert.
zaterdag 28 oktober, 14-17 uur, Desmet Studio’s, Plantage Middenlaan, Amsterdam
.
dinsdag 26 september 2006
I.M. Jeroen Mettes
Literatuurwetenschapper. Een ijverige student. Begaafd. En jong. Als hij over literatuur schreef, schreef hij over wat hij las. Als hij een dichter analyseerde, analyseerde hij wat die dichter schreef. Niet zozeer wat hij daar zelf van dacht. Poëzienotities zonder ego. Nieuwsgierig naar de ander, nooit begon zijn zin met ik. Binnenvetter. Koekiemonster. Gekweld door depressies. Dat hoefde de wereld niet te weten. Nu weet de wereld het toch. Een laatste, witte pagina. Vandaag gaat hij in vlammen op. Gedenk hem in uw gebeden.
Upon the silt of death I swam
And as I wept my joy began
Just like a man. A man I am.
Stevie Smith, A man I am
.
Literatuurwetenschapper. Een ijverige student. Begaafd. En jong. Als hij over literatuur schreef, schreef hij over wat hij las. Als hij een dichter analyseerde, analyseerde hij wat die dichter schreef. Niet zozeer wat hij daar zelf van dacht. Poëzienotities zonder ego. Nieuwsgierig naar de ander, nooit begon zijn zin met ik. Binnenvetter. Koekiemonster. Gekweld door depressies. Dat hoefde de wereld niet te weten. Nu weet de wereld het toch. Een laatste, witte pagina. Vandaag gaat hij in vlammen op. Gedenk hem in uw gebeden.
Upon the silt of death I swam
And as I wept my joy began
Just like a man. A man I am.
Stevie Smith, A man I am
.
donderdag 21 september 2006
EENZAME UITVAART NUMMER 68
Geer Gaastra -10-september-1923 Amsterdam † 8-september 2006, 17 uur, OLVG
donderdag 21 september, Nieuwe Ooster begraafplaats, 10.30 uur
dichter van dienst: Ilse Starkenburg
Het ambtsbericht meldt, in het gebruikelijke, wat hakkelig jargon: “De heer Gaastra was woonachtig in Amsterdam-Oost. Hij was weduwnaar sinds 1976, geen kinderen. Hij had een zuster, die is ook overleden. De heer Gaastra had een uitvaartpolis bij Yarden, loopt niet meer wegens wanbetaling. In zijn polis geeft hij aan gecremeerd te willen worden.
Buren maakten zich zorgen nadat hij al enige tijd niet meer was gesignaleerd. Zij schakelden GG&GD in, advies en vangnet. Henk Pienter gaat mee, springt over de schutting aan de achterzijde van de woning, treft de man in zwaar verwaarloosde toestand op bed. Ambulance gebeld, hij wordt overgebracht naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, alwaar hij op 8 september om 17 uur overlijdt.”
Er is huiszoeking gedaan, er hangt een behoorlijke stank in de woning, zegt Van Bokhoven van de Dienst, als ik hem om meer informatie bel. Hij heeft foto's gemaakt. Heel bijzondere foto’s, zegt hij, ik zal ze meenemen naar de uitvaart. ‘Wat is er dan op die foto’s te zien?’ vraag ik. ‘Rommel. Ik denk dat hij sinds zijn vrouw is overleden niet meer heeft schoongemaakt.’ Hij toont zich in het bijzonder gegrepen door de staat van de matras. ‘Dat iemand daarop kan liggen.’
In het ziekenhuis wordt een contactpersoon opgegeven, mevrouw Marja De Koning. Zij is in Turkije op vakantie van 12 tot en met 19 september. Er zou een buurvrouw van enkele straten verderop zijn die hem af en toe eten bracht: wie en waar is onbekend.
Mevrouw De Koning heeft telefonisch vanaf haar vakantieadres contact met de Dienst gehad, zij zal naar de uitvaart komen. De dienst wil toch een dichter inschakelen, anders is ze daar zo alleen, legt Van Bokhoven uit. Hij heeft het aan de chef gevraagd. Die vond dat er toch een dichter moet komen.
Ik leg de kwestie aan Ilse Starkenburg voor. Zij heeft geen er geen bezwaar tegen. Van Bokhoven vraagt om een beleefd gedicht, zeg ik, een vriendelijk gedicht, dat de buurvrouw zal begrijpen. De volgende morgen gaat Starkenburg op het kantoor van de Dienst de foto’s bekijken. ‘Misschien kun jij iets laten doorschemeren,’ vraag ik hoopvol, ‘of het misschien mogelijk is die andere buurvrouw op te sporen. Hoe moeilijk kan dat helemaal wezen? Briefje op de deur, zoiets.’ Ze belooft haar best te doen. De volgende morgen meldt Starkenburg: ‘Vanochtend ben ik de foto's gaan bekijken.’ Nu begrijpt ze de opwinding: de man beschikte over een gigantische voorraad pornografie. Een wandvullende videocollectie. Schrijft verder: ‘Misschien heb ik er wat aan...Van Bokhoven was erg bang dat ik ze zou gebruiken om iets negatiefs in het gedicht te laten doorklinken maar daar zal natuurlijk geen sprake van zijn. Verder wilde hij, Van B, liever niet een briefje op de deur, omdat hij bij teveel drukte de dichter niet kan verantwoorden. Ik heb het maar zo gelaten, misschien doet de buurvrouw het wel. Afgesproken is dat ik muziek meeneem.’
Donderdagochtend, de herfst zal schitterend zijn. Van Bokhoven staat al te wachten, ik zie Starkenburg de verkeerde kant uit wandelen, een mevrouw zit op een bankje. De mevrouw van het bankje komt aarzelend onze kant oplopen. Of ze hier goed is. Een struise, echte Amsterdamse, ongeveer zoals men op televisie een echte Amsterdammer afbeeldt, een species, die men zelden nog in het wild tegenkomt. Zij is er een, van de beste soort. Gebruind, maar niet van de zonnebank, met goud omhangen. Het hart op de tong, op een heel vanzelfsprekende manier tolerant.
Dan heeft ook Starkenburg gezien, waar ze heen moet. We verplaatsen ons van de ingang van de grote aula naar de kleine. Van Bokhoven doet zijn best buurvrouw op haar gemak te stellen, maar ze is al op haar gemak. Nee, ze is nooit bij hem binnen geweest. Ze maakten een praatje, of ze liep een stukje mee, met de hond. Het gesprek wordt geanimeerd als zijn collectie als terloops ter sprake komt. O ja, dat wist ze wel. Buurman had alleen vitrages, geen overgordijnen. En dan zag je elke avond door de vitrages heen waar hij naar keek. ‘Buurman,’ had ze wel eens gezegd, ‘koop eens gordijnen, of keer je televisie andersom, er wonen ook kinderen in de straat, hoor.’
En het moet gezegd, dat deed hij, zijn toestel omkeren. ‘Ach,’ zegt ze, ‘ik weet niet of ik dit moet vertellen hoor, maar ik denk dat het wel mag, je moet weten dat hij vroeger een seksshop heeft gehad. Pienter, je weet wel, die over de schutting was gesprongen om te kijken of Gaastra nog leefde, nou die Pienter dus, die was er wel eens geweest. Dan lag zijn vrouw zo’n beetje op de bank daar, met een grote hond ernaast, ik dacht een bouvier. Geer had er later nog zo een, maar die is weggehaald, die heeft een spuitje gehad ofzo. Die was helemaal niet goed meer, dat beest.’
Buurvrouw vertelt over het ziekenhuis. ‘Woensdag was hij met de ambulance weggehaald, donderdag ben ik langs geweest in het ziekenhuis.’ In de weken dat buurvrouw hem niet zag had hij een enorme baard gegroeid. In die paar weken. ‘De baard doet het nog best,’ had ze gezegd. Een grapje moet er vanaf kunnen.
‘Dokter zei nog, dat het die nacht kritiek was geweest, maar hij zag er heel goed uit, ze hadden hem gemeten, bloed, suiker, alles was goed. Dus ik zeg: jij bent lekker opgeknapt. Zegt hij: Marja, ik wil niet meer. Toen ben ik nog gaan vragen of er euthanasie mogelijk was, maar dat deden ze daar niet. En vrijdag hadden ze zijn baard een heel stuk afgeschoren, toen was ik er om twee uur. Heb ik nog gevraagd: Geer, is er nog iets, wat ik moet doen, iets wat je wil zeggen? Maar hij wou niks zeggen. Het was goed zo. Hij maakte zelf ook nog een grapje. Ik heb zijn hand vastgehouden, dat moest van de zuster, want ze gingen zijn bloed opmeten, ontspant u maar, zei de zuster, maar hij hield zijn arm verkrampt. En toen heb ik zijn hand dus vastgehouden.’ Marja hapt naar adem.
‘En wat ik dus zo gek vind, twee uur later bellen ze me op. Dat hij dus dood was. Ik zeg: dat kan niet, ik ben er net nog geweest. Hoe kan dat nou, zo opeens? Ik weer naar die dokter. Ik zeg dokter hoe kan dat nou? Maar die dokter zegt: ja, dat kan zomaar gebeuren. Zomaar! En alles was goed. Zijn suiker, zijn bloed, ik zeg, jullie hebben alles opgemeten! Vinden jullie dat nou niet vreemd?’wendt ze zich tot haar kleine gezelschap.
‘Ja, dat is wel heel bijzonder,’zegt Van Bokhoven voorzichtig. Ik beaam, vanuit mijn specifieke expertise, dat zoiets zomaar kan gebeuren. De dokter heeft gelijk. Ilse knikt, zo zal het precies zijn gegaan.
`Wat nou zo leuk was, toen ik die vrijdag dus voor de tweede keer in het ziekenhuis kwam, dat die man, die bij hem op de kamer lag, mij beneden al stond op te wachten, mevrouw, zegt hij, uw vader…’ Marja lacht. ‘Hij dacht ik zijn dochter was!’
Plots weer helemaal opgeknapt vertelt ze verder; ‘het was een portret hoor. Ik kan dat nu rustig vertellen. Hij was een travestiet, hoe noem je dat, hij deed dus vrouwenkleren aan.’ ‘Ah,’ reageert Starkenburg: ‘ik vroeg me al af waar die tijgerjas vandaan kwam. Op de foto’s heb ik die jas gezien, ik dacht misschien had hij die bewaard, als aandenken aan zijn vrouw ?’ We lachen. ‘En dildo’s,’ vult Van Bokhoven aan, ‘lades vol . Echt enorm veel dildo’s. Misschien had hij die uit zijn winkel bewaard.’ Marja vertelt dat er dikwijls een vrachtwagen van de Wehkamp kwam voorrijden. Dan werd er van alles uitgeladen. Van Bokhoven weet, dat er een schuld van drieduizend euro bij het postorderbedrijf werd opgebouwd. ‘Maar weet je wat nou zo gek is? Hij kocht, naast die video’s, voornamelijk hondenvoer. Gigantisch veel hondenvoer.’
‘Nou’, zegt Marja, ‘’s Nachts deed hij dus een grote blonde pruik op en die jas aan en dan kwam hij pas de volgende ochtend weer thuis, en dan had hij nog een aardig centje verdiend ook.’ ‘En dat op zijn leeftijd?’ vraag ik ongelovig. ‘O ja hoor, zo vaak. Alleen die laatste vier weken dus niet meer. Toen dacht ik: er moet iets aan de hand zijn. En toen heb ik Pienter dus gebeld, die ken ik wel, en die werkt bij de GG&GD, nou, en toen kwamen ze meteen, dat moet gezegd hoor, ze waren er meteen.’
De uitvaartleider wenkt ons binnen te komen. Marja vraagt of de kist nog open kan. Ze wil hem nog even zien. Dat kan. De uitvaartleider verontschuldigt zich, en verdwijnt de aula in. Even later is hij terug. We worden uitgenodigd. Met Marja voorop stappen we de kleine aula binnen. Ze gaat naast hem staan, schouwt liefdevol in de kist teneer, Van Bokhoven volgt, aarzelend, ik posteer me naast hem. Gaastra heeft wel wat van Van Gogh. Dezelfde baard. Scherp geneden gezicht, geprononceerde neus.
‘Een knappe man’, stel ik vast. ‘Ja hè,’ zegt Marja, warm, dankbaar voor het compliment. Ilse Starkenburg wacht achter het rijtje stoelen in de aula tot we uitgekeken zijn. ‘Ik heb nog nooit een lijk gezien, ik durfde niet te kijken,’ zegt ze later, ‘ja, een dooie muis, dat wel.’ We mogen even in de koffiekamer wachten, als de kist weer wordt gesloten. ‘Wat lag hij er prachtig bij hè. Knap hoor, van zo’n ziekenhuis. Want hoe lang is het nou geleden? Weken al. Ik ben nog op vakantie geweest, naar Alanya, ik was er in mei ook al, maar toen was ik in augustus jarig, en toen zei mijn man: dan ga je toch gewoon nog een keer? Weet je, jij denkt misschien dat ik heel gezond ben, maar dat ben ik niet hoor’ richt ze het woord tot mij: ‘ik ben heel ziek geweest. Reuma, twee hartaanvallen, hersenbloeding, alles. En heb ik ook nog EPS.’
‘EPS?’vraag ik. Die ziekte ken ik niet. Misschien heb ik de lettercombinatie ook niet goed onthouden, dat de ziekte helemaal niet bestaat. Iets met samentrekkingen in het bloed. Van Bokhoven krabt door de mouw van zijn lichtblauwe colbertje aan zijn arm.
‘Uitslag,’zegt hij. ‘Maar ik weet niet of het daarvan komt’. Van Bokhoven bezocht de woning. Sindsdien heeft hij jeuk aan zijn arm Er zitten allemaal bultjes op. Dan mogen we weer naar binnen, gelukkig voordat Ilse of ik van onze kwalen verslag hebben kunnen uitbrengen.
.
Starkenburg deelt haar gedicht aan de aanwezigen uit. We beginnen dus met de muziek, en dan komt het gedicht, en dan is er nog muziek. Twee muziekstukken, telt Van Bokhoven alles op. Bij het binnentreden weerklinkt Robert Schumann, een fragment uit Nachtstücke op de piano vertolkt door Sviatoslav Richter. Prachtig. Dan staat ze op, gaat in de cirkelvormige ruimte staan waar de kist staat opgebaard en leest haar gedicht voor.
Ze staat naar de dode toe gekeerd, richt zich tot het hoofdeinde van de kist. Door de cirkelvormige ruimte wordt haar zachte stem extra helder weerkaatst, alsof er, heel in de verte, iemand hetzelfde vers opzegt, met precies dezelfde intonatie, gelaten, haast geslagen.
bijna niet meer
er is een stem
in een bed
van een man
maar de stem
is te zacht geworden
het bed past haar niet meer
noch de jas met het tijgermotief
de jas herinnert aan een grap en
het bed aan kussen en
het is de man die herinnert
zich
herinnert en een breedbeeld
bevestigt de herinnering
in vormen en kleuren
heide, wat was zij mooi
paarsnaakt.oh, wat snel
ging het voorbij allemaal
er is de stem
in het bed
kom in mij, kom in mij
dan zal het niet meer zijn
alsof je mij alleen
maar verzint.
© Ilse Starkenburg
Ze loopt met voorzichtige pasjes terug naar haar stoel, de handen gespreid alsof ze eigenlijk voor balletdanseres studeert, neemt plaats, opnieuw vult een parelende piano, heel zacht, de ruimte. Dezelfde Sviatoslav Richter, dezelfde componist, nu met een Blumenstück. Zeven minuut zoveel. De uitvaartleider vindt het op een gegeven moment ook lang worden, komt naar voren, gebiedt ons met een handgebaar recht te gaan staan, we staan. De uitvaartleider keert naar de kist en maakt een diepe buiging. Dan wachten we, staande, tot de muziek een einde heeft genomen. Het heeft de componist veel moeite gekost er een eind aan te breien, telkens volgt er nog een wegstervend afscheidsakkoord, en nog maar een.
Dan is het voorbij. Marja drukt een handkus op de kist. ‘Dag schat,’ zegt ze, ‘dag schat.’ Dan loopt ze gedecideerd de aula uit.
De wachtruimte is opnieuw ingericht. Op de plek waar altijd de drie houtsneden ‘Horen’, ‘Zien’ en ‘Zwijgen’ netjes ingelijst aan de wand hingen, is er nu een wandkleed opgehangen, gemaakt van vuilwitte, holle buisjes, het midden houdend tussen stof en plastic. Je zou er een stijf opgerold briefje in kunnen stoppen. Je zou er een stuk uitgekauwd kauwgum in weg kunnen doen. Op een andere wand heeft men twee in pasteltinten uitgevoerde kleurvlakken op de wand aangebracht. Ook de meubeltjes zijn vervangen. Twee ovalen tafels, één met een uitsparing waar de ander in past, zijn deels in elkaar geschoven, in vanzelfsprekend aandoende vereniging, waar één tafel voor ons vieren ruim genoeg was.
Fris ontworpen meubeltjes met een kunstmatige houtstructuur, afgewisseld door identieke exemplaren die in grappige patronen zijn geschilderd. De bezoeker voor de keus plaatsend er maar niet op te letten en gewoon de dichtstbijzijnde stoel te pakken, zelfs al betrof het een afwijkend exemplaar, of heel moeilijk een gewone stoel bij te schuiven, die van ver moet komen, zo’n stoel met houtstructuur, waarvan er de meeste zijn. Ik besluit me er niks van aan te trekken. Ik ga zitten op de dichtstbijzijnde stoel, ook al is die kakelbont geverfd. Toch ergert het me, dat ik op een gekke stoel moet zitten. Maar wil ook geen aandacht trekken met onnodig geschuif. Wat het meest is, is gewoon. Ik ga er maar van uit, dat iedereen alles gewoon vindt. Niemand merkt het, echt niet. Toch is het alle drie andere gasten gelukt op een gewone stoel plaats te nemen, aan de ineengeschoven tafels. Zo zitten we nog even bij elkaar. Op onze stoel. Aan onze rijk gedekte tafel.
Een ingewikkeld, fragiel bouwwerk van draad en piepkleine lampjes doet dienst als moderne vorm van een kroonluchter, gewoon, een kroonluchter, wie komt er nog om. Op tafel niet alleen koffie en thee, maar ook een assortiment flesjes frisdank, met een opener erbij. Van Bokhoven doet de thee, ik verzorg de koffie.
Marja vindt het een mooi gedicht. Het past echt bij hem, vindt ze. Ik ben opgelucht dat ze tevreden is. Ik kreeg het gedicht een dag tevoren al opgestuurd en bemerkte wel enige aarzeling bij het mooi paarsnaakte van de heide, het kom in mij, kom in mij, maar Ilse wist dat het zo goed was: ‘dat is mijn pornografische voorstelling’, had ze gezegd. Ik dacht dat ik het wel begreep, de omkering, het zich toezingen naar. Marja geeft ons allemaal een hand, om te bedanken. ‘Het was heel mooi’, zegt ze nog eens.
‘Had Geer eigenlijk een hond’, vraagt Ilse, haar verlegenheid met het compliment omzettend in een vraag. ‘Ja hoor,’ weet Marja, ‘Kleine Willy. Leuk hondje. Grootgebracht door de Wehkamp.’
‘Wat is er dan met die hond gebeurd?’
‘Die is ook opgehaald, door de dierenambulance.’
Van Bokhoven kondigt aan dat hij op vakantie gaat. Naar de Canarische eilanden. ‘Playa del Ingles’, weet Marja. Daar is ze ook wel eens geweest. Maar nu gaat ze meestal naar Turkije. We wensen elkaar een fijne vakantie. Heerlijk, vinden we dat. Dat zonnetje.
Dan mogen we de juichende septembermorgen in. We schudden nogmaals handen. Starkenburg is, net als ik, op de fiets gekomen. Ik mag wel vooruit, vindt ze, want zij fietst heel langzaam, legt ze uit. ‘En ik vind het moeilijk om te fietsen en te praten, tegelijkertijd.’
Ik heb geen haast. In traag tempo fietsen we de bewoonde wereld in.
De Kruislaan uit, linksaf de Middenweg op, die grotendeels openligt, dus lopen we verder, fiets aan de hand. Zo kunnen we praten en lopen tegelijk. Hoe het zou zijn om een huisdier te hebben. Ik wil wel een kat. Starkenburg bekent dikwijls te hebben nagedacht over het houden van een hond. ‘Nou’, zeg ik, ‘daar doet zich een buitenkansje voor. Kleine Willy.’
‘Ach, kleine Willy,’
mijmert Ilse, ‘ach. Wat zouden ze daarmee doen, met zo’n hond?’
‘Hij zal wel naar het asiel zijn gebracht, ‘opper ik.
‘Dat is trouwens vlakbij, daar rechts ergens, de Polderweg. We kunnen wel even gaan kijken. Ik zou die kleine Willy wel eens willen zien. Misschien is hij daar nog. Dan heb jij een hond.’
Bij twee dames op een bankje informeer ik of zij toevallig weten of zoiets als het Dierenasiel Polderweg nog bestaat. Zeker en jawel, dat is daar, wijzen de dames in de richting van het Muiderpoortstation. In de gewezen richting fietsen we een lang wandelpad af.
Na enig zoeken arriveren we inderdaad op het Muiderpoortstation. ‘Daar is gisteren nog iemand vermoord, een Marokkaan,’ weet Ilse, ‘dat was vanmorgen op het nieuws, er was een relletje, ze dachten dat hij door een Surinamer was neergestoken.’ Zoiets had ik ook gehoord. Over een relletje in Amsterdam, maar mij vertelden ze er niet bij waarom er een relletje was, alleen dat het om een groep Marokkanen versus een groep Surinamers ging, dat relletje, ergens in Amsterdam.
‘We kunnen wel even op de kaart kijken,’ oppert Ilse, ‘ik heb een kaart meegenomen.’ We stappen af. Maar de kaart is onvindbaar. ‘Zeker van de fiets gestolen,’ denkt ze.
‘Heb je eigenlijk je cd’s wel mee terug genomen?’
Oef. Terug?
‘Ik bel ze wel,’ besluit de dichter van dienst.
Het zou zomaar kunnen dat er in het uitvaartcentrum een kaart van Amsterdam is gevonden. Een stratenplan. ‘Ik weet het zeker,’ beweer ik, ‘ik heb het vaak vanuit de trein zien liggen. Rechts van het spoor. Voorbij Muiderpoort. Als we rechts van het spoor blijven fietsen komen we er vanzelf. Kan niet missen.’ We rijden langs een bouwterrein.
Er staat een bord dat doodlopende weg betekent. Ilse stopt bij een mevrouw die haar hond uitlaat. Ik zie om de hoek van de straat een bord dat zegt: Dierenasiel Bereikbaar. Met een pijl. Linksaf. We zijn inderdaad al behoorlijk ver van het spoor geraakt. In de verte ruikt men de verontrustende geur van dierlijke ontlasting, van ongerichte energie.
Dan vinden we het asiel.
We melden ons bij de receptie met onze vraag naar kleine Willy. Een streng ogende mevrouw, die is opgemaakt alsof ze des nachts satanische rituelen uitvoert, zwartgestifte lippen, onheilspellend groenblauwe ogen, weet geen van Willy. Ik leg uit dat we zojuist van een uitvaart vandaan komen, waar sprake was van een hondje, dat kleine Willy heet en door de dierenambulance waarschijnlijk rond 7 september hier is afgeleverd.
Het hondje woonde immers in Oost. Dan is hij al bijna thuis. Vandaar dat we dachten dat het hondje misschien hier….Ik noem de straat. Ik geef haar de naam van de voormalige eigenaar. Ze neemt een map uit de kast en begint te bladeren. Eerst kan ze niks vinden. Dan vindt ze, één dag eerder dan de bedoeling is, het hondje toch. In de map.
Resoluut slaat ze de map weer dicht. ‘Ik mag niks zeggen’, verklaart ze dan. ‘Het hondje is door justitie in beslag genomen. U mag het hondje niet zien. Ik mag u verder niets meedelen. Ik weet ook niet wanneer het wordt vrijgegeven. Ik kan verder niets voor u doen.’
‘Maar kunt u mij dan misschien bellen?’ informeert Ilse voorzichtig, ‘als het hondje vrijgegeven wordt?’ ‘Nee, dat mag ik niet,’ verstrakt de satanische baliemedewerkster. Ze is nu helemaal in haar nieuwe gewichtige rol van ordehandhaver geschoten. Ik wed dat ze er des nachts een zweep bij gebruikt, bij die rituelen van haar.
‘We kunnen hier niemand een voorkeursbehandeling geven. Er zijn zoveel mensen die iets willen.’ Peinzend staart ze naar ze buiten, waar niemand iets van haar wil. Dan richt ze haar blik terug in de benauwde balieruimte, en barst plotseling in mijn richting los: ‘Ik ken u wel hoor, ik heb wel eens iets over u gelezen. Ik heb uw gezicht wel vaker gezien. U bent toch van die dichters, dat weet ik wel, dat heb ik op televisie gezien.’
Even ben ik bang dat zulks tot arrestatie gaat leiden, martelingen in haar kelder, zweepslagen, geblaf van bloeddorstige honden. Voorzichtig leg ik de link tussen de uitvaart en de dichters. Ze lijkt te ontdooien, richt zich dan tot Ilse, ‘goh,’ zegt ze, ‘hoor jij er ook bij? Ik wist niet dat er een vrouw bij hoorde. Dat wist ik niet.’
Dan is het tijd om door te drukken. We drukken door. Of misschien het nummer van het asiel opgeschreven kan, dat er op een later tijdstip nog eens naar het welzijn van kleine Willy geïnformeerd kan worden? En of ze ook een naam heeft, waar je dan naar kunt vragen? Aanmoedigend rommelt Ilse in haar tas, om een pen en een papier te zoeken.
Dan komt er een formulier van onder de balie vandaan, met heel veel telefoonnummers erop, ze kruist er één aan, schrijft haar naam erbij, en zegt, met een besmuikt lachje: ‘ik mag dit eigenlijk niet doen, maar ik zal je bellen,’ en schuift dan het papiertje resoluut naar Ilse toe. ‘Dankjewel, dankjewel,’ complimenteren we haar eendrachtig, bijna te uitbundig met de plots opgelaaide toeschietelijkheid.
Dan vragen we nederig om toestemming om de tentoonstelling van verkoophonden te bezoeken. Dat mag. ‘Maar het is niet leuk,’ zegt ze, ‘het is helemaal niet leuk. Dat je niet denkt dat het leuk is. Je krijgt er echt een rotgevoel van.’
Ze heeft gelijk. We maken een ronde langs de verkoopbare honden. De ene pitbullachtige variant na de andere blaft luid en vals van achter de tralies, met een gemene blik van wacht maar tot ik weer vrij ben. Jou krijg ik nog wel. Anderen leggen het eropaan zo zielig mogelijk te kijken, hoofd schuin, kwispelend, ben jij het, mijn bevrijder?
Voor de vorm gaan we ook nog katten kijken. Ze zijn allemaal heel groot. Ze brengen klagelijke geluiden voort. Minder luid dan de honden die op vollere sterkte blaffen, maar even indringend, opdringerig, vragend. Veel groter dan de bescheiden poes, die ik voor mezelf in gedachten heb. Iemand die niets vraagt, alleen maar geniet, van alles geniet, iemand die uit zichzelf gelukkig is en die ik dan dagelijks zie. Genieten, slapend. Maar zo’n kat zie ik niet. En bovendien, ze doen wel aardig hier, maar ik vertrouw ze niet. Eenmaal thuisgekomen ontpopt het zich tot een tiran. Dat gaat naast de bak schijten. Dat ontwikkelt een voorliefde tot het urineren over de stapels papieren, die zich op wonderbaarlijke wijze in mijn woning vermenigvuldigen. Misschien houd ik meer van papier.
Bij de Dappermarkt neem ik afscheid van Ilse Starkenburg. Ik heb zin om in de zon te lopen. ‘Van hier af is gemakkelijk,’ zegt ze, ‘je volgt gewoon lijn drie. Die stopt bijna voor mijn deur. Dat herken ik wel.’ Ik loop in de zon. Ik koop een bos gladiolen, felrood, niet duur, doe maar twee bossen. Thuisgekomen knijp ik de bovenste bloemen eruit. Dan bloeien ze langer. En gaan ze verder naar boven ook helemaal open. Dat weet ik zeker.
© F. Starik, donderdag 21 september 2006
.
Geer Gaastra -10-september-1923 Amsterdam † 8-september 2006, 17 uur, OLVG
donderdag 21 september, Nieuwe Ooster begraafplaats, 10.30 uur
dichter van dienst: Ilse Starkenburg
Het ambtsbericht meldt, in het gebruikelijke, wat hakkelig jargon: “De heer Gaastra was woonachtig in Amsterdam-Oost. Hij was weduwnaar sinds 1976, geen kinderen. Hij had een zuster, die is ook overleden. De heer Gaastra had een uitvaartpolis bij Yarden, loopt niet meer wegens wanbetaling. In zijn polis geeft hij aan gecremeerd te willen worden.
Buren maakten zich zorgen nadat hij al enige tijd niet meer was gesignaleerd. Zij schakelden GG&GD in, advies en vangnet. Henk Pienter gaat mee, springt over de schutting aan de achterzijde van de woning, treft de man in zwaar verwaarloosde toestand op bed. Ambulance gebeld, hij wordt overgebracht naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, alwaar hij op 8 september om 17 uur overlijdt.”
Er is huiszoeking gedaan, er hangt een behoorlijke stank in de woning, zegt Van Bokhoven van de Dienst, als ik hem om meer informatie bel. Hij heeft foto's gemaakt. Heel bijzondere foto’s, zegt hij, ik zal ze meenemen naar de uitvaart. ‘Wat is er dan op die foto’s te zien?’ vraag ik. ‘Rommel. Ik denk dat hij sinds zijn vrouw is overleden niet meer heeft schoongemaakt.’ Hij toont zich in het bijzonder gegrepen door de staat van de matras. ‘Dat iemand daarop kan liggen.’
In het ziekenhuis wordt een contactpersoon opgegeven, mevrouw Marja De Koning. Zij is in Turkije op vakantie van 12 tot en met 19 september. Er zou een buurvrouw van enkele straten verderop zijn die hem af en toe eten bracht: wie en waar is onbekend.
Mevrouw De Koning heeft telefonisch vanaf haar vakantieadres contact met de Dienst gehad, zij zal naar de uitvaart komen. De dienst wil toch een dichter inschakelen, anders is ze daar zo alleen, legt Van Bokhoven uit. Hij heeft het aan de chef gevraagd. Die vond dat er toch een dichter moet komen.
Ik leg de kwestie aan Ilse Starkenburg voor. Zij heeft geen er geen bezwaar tegen. Van Bokhoven vraagt om een beleefd gedicht, zeg ik, een vriendelijk gedicht, dat de buurvrouw zal begrijpen. De volgende morgen gaat Starkenburg op het kantoor van de Dienst de foto’s bekijken. ‘Misschien kun jij iets laten doorschemeren,’ vraag ik hoopvol, ‘of het misschien mogelijk is die andere buurvrouw op te sporen. Hoe moeilijk kan dat helemaal wezen? Briefje op de deur, zoiets.’ Ze belooft haar best te doen. De volgende morgen meldt Starkenburg: ‘Vanochtend ben ik de foto's gaan bekijken.’ Nu begrijpt ze de opwinding: de man beschikte over een gigantische voorraad pornografie. Een wandvullende videocollectie. Schrijft verder: ‘Misschien heb ik er wat aan...Van Bokhoven was erg bang dat ik ze zou gebruiken om iets negatiefs in het gedicht te laten doorklinken maar daar zal natuurlijk geen sprake van zijn. Verder wilde hij, Van B, liever niet een briefje op de deur, omdat hij bij teveel drukte de dichter niet kan verantwoorden. Ik heb het maar zo gelaten, misschien doet de buurvrouw het wel. Afgesproken is dat ik muziek meeneem.’
Donderdagochtend, de herfst zal schitterend zijn. Van Bokhoven staat al te wachten, ik zie Starkenburg de verkeerde kant uit wandelen, een mevrouw zit op een bankje. De mevrouw van het bankje komt aarzelend onze kant oplopen. Of ze hier goed is. Een struise, echte Amsterdamse, ongeveer zoals men op televisie een echte Amsterdammer afbeeldt, een species, die men zelden nog in het wild tegenkomt. Zij is er een, van de beste soort. Gebruind, maar niet van de zonnebank, met goud omhangen. Het hart op de tong, op een heel vanzelfsprekende manier tolerant.
Dan heeft ook Starkenburg gezien, waar ze heen moet. We verplaatsen ons van de ingang van de grote aula naar de kleine. Van Bokhoven doet zijn best buurvrouw op haar gemak te stellen, maar ze is al op haar gemak. Nee, ze is nooit bij hem binnen geweest. Ze maakten een praatje, of ze liep een stukje mee, met de hond. Het gesprek wordt geanimeerd als zijn collectie als terloops ter sprake komt. O ja, dat wist ze wel. Buurman had alleen vitrages, geen overgordijnen. En dan zag je elke avond door de vitrages heen waar hij naar keek. ‘Buurman,’ had ze wel eens gezegd, ‘koop eens gordijnen, of keer je televisie andersom, er wonen ook kinderen in de straat, hoor.’
En het moet gezegd, dat deed hij, zijn toestel omkeren. ‘Ach,’ zegt ze, ‘ik weet niet of ik dit moet vertellen hoor, maar ik denk dat het wel mag, je moet weten dat hij vroeger een seksshop heeft gehad. Pienter, je weet wel, die over de schutting was gesprongen om te kijken of Gaastra nog leefde, nou die Pienter dus, die was er wel eens geweest. Dan lag zijn vrouw zo’n beetje op de bank daar, met een grote hond ernaast, ik dacht een bouvier. Geer had er later nog zo een, maar die is weggehaald, die heeft een spuitje gehad ofzo. Die was helemaal niet goed meer, dat beest.’
Buurvrouw vertelt over het ziekenhuis. ‘Woensdag was hij met de ambulance weggehaald, donderdag ben ik langs geweest in het ziekenhuis.’ In de weken dat buurvrouw hem niet zag had hij een enorme baard gegroeid. In die paar weken. ‘De baard doet het nog best,’ had ze gezegd. Een grapje moet er vanaf kunnen.
‘Dokter zei nog, dat het die nacht kritiek was geweest, maar hij zag er heel goed uit, ze hadden hem gemeten, bloed, suiker, alles was goed. Dus ik zeg: jij bent lekker opgeknapt. Zegt hij: Marja, ik wil niet meer. Toen ben ik nog gaan vragen of er euthanasie mogelijk was, maar dat deden ze daar niet. En vrijdag hadden ze zijn baard een heel stuk afgeschoren, toen was ik er om twee uur. Heb ik nog gevraagd: Geer, is er nog iets, wat ik moet doen, iets wat je wil zeggen? Maar hij wou niks zeggen. Het was goed zo. Hij maakte zelf ook nog een grapje. Ik heb zijn hand vastgehouden, dat moest van de zuster, want ze gingen zijn bloed opmeten, ontspant u maar, zei de zuster, maar hij hield zijn arm verkrampt. En toen heb ik zijn hand dus vastgehouden.’ Marja hapt naar adem.
‘En wat ik dus zo gek vind, twee uur later bellen ze me op. Dat hij dus dood was. Ik zeg: dat kan niet, ik ben er net nog geweest. Hoe kan dat nou, zo opeens? Ik weer naar die dokter. Ik zeg dokter hoe kan dat nou? Maar die dokter zegt: ja, dat kan zomaar gebeuren. Zomaar! En alles was goed. Zijn suiker, zijn bloed, ik zeg, jullie hebben alles opgemeten! Vinden jullie dat nou niet vreemd?’wendt ze zich tot haar kleine gezelschap.
‘Ja, dat is wel heel bijzonder,’zegt Van Bokhoven voorzichtig. Ik beaam, vanuit mijn specifieke expertise, dat zoiets zomaar kan gebeuren. De dokter heeft gelijk. Ilse knikt, zo zal het precies zijn gegaan.
`Wat nou zo leuk was, toen ik die vrijdag dus voor de tweede keer in het ziekenhuis kwam, dat die man, die bij hem op de kamer lag, mij beneden al stond op te wachten, mevrouw, zegt hij, uw vader…’ Marja lacht. ‘Hij dacht ik zijn dochter was!’
Plots weer helemaal opgeknapt vertelt ze verder; ‘het was een portret hoor. Ik kan dat nu rustig vertellen. Hij was een travestiet, hoe noem je dat, hij deed dus vrouwenkleren aan.’ ‘Ah,’ reageert Starkenburg: ‘ik vroeg me al af waar die tijgerjas vandaan kwam. Op de foto’s heb ik die jas gezien, ik dacht misschien had hij die bewaard, als aandenken aan zijn vrouw ?’ We lachen. ‘En dildo’s,’ vult Van Bokhoven aan, ‘lades vol . Echt enorm veel dildo’s. Misschien had hij die uit zijn winkel bewaard.’ Marja vertelt dat er dikwijls een vrachtwagen van de Wehkamp kwam voorrijden. Dan werd er van alles uitgeladen. Van Bokhoven weet, dat er een schuld van drieduizend euro bij het postorderbedrijf werd opgebouwd. ‘Maar weet je wat nou zo gek is? Hij kocht, naast die video’s, voornamelijk hondenvoer. Gigantisch veel hondenvoer.’
‘Nou’, zegt Marja, ‘’s Nachts deed hij dus een grote blonde pruik op en die jas aan en dan kwam hij pas de volgende ochtend weer thuis, en dan had hij nog een aardig centje verdiend ook.’ ‘En dat op zijn leeftijd?’ vraag ik ongelovig. ‘O ja hoor, zo vaak. Alleen die laatste vier weken dus niet meer. Toen dacht ik: er moet iets aan de hand zijn. En toen heb ik Pienter dus gebeld, die ken ik wel, en die werkt bij de GG&GD, nou, en toen kwamen ze meteen, dat moet gezegd hoor, ze waren er meteen.’
De uitvaartleider wenkt ons binnen te komen. Marja vraagt of de kist nog open kan. Ze wil hem nog even zien. Dat kan. De uitvaartleider verontschuldigt zich, en verdwijnt de aula in. Even later is hij terug. We worden uitgenodigd. Met Marja voorop stappen we de kleine aula binnen. Ze gaat naast hem staan, schouwt liefdevol in de kist teneer, Van Bokhoven volgt, aarzelend, ik posteer me naast hem. Gaastra heeft wel wat van Van Gogh. Dezelfde baard. Scherp geneden gezicht, geprononceerde neus.
‘Een knappe man’, stel ik vast. ‘Ja hè,’ zegt Marja, warm, dankbaar voor het compliment. Ilse Starkenburg wacht achter het rijtje stoelen in de aula tot we uitgekeken zijn. ‘Ik heb nog nooit een lijk gezien, ik durfde niet te kijken,’ zegt ze later, ‘ja, een dooie muis, dat wel.’ We mogen even in de koffiekamer wachten, als de kist weer wordt gesloten. ‘Wat lag hij er prachtig bij hè. Knap hoor, van zo’n ziekenhuis. Want hoe lang is het nou geleden? Weken al. Ik ben nog op vakantie geweest, naar Alanya, ik was er in mei ook al, maar toen was ik in augustus jarig, en toen zei mijn man: dan ga je toch gewoon nog een keer? Weet je, jij denkt misschien dat ik heel gezond ben, maar dat ben ik niet hoor’ richt ze het woord tot mij: ‘ik ben heel ziek geweest. Reuma, twee hartaanvallen, hersenbloeding, alles. En heb ik ook nog EPS.’
‘EPS?’vraag ik. Die ziekte ken ik niet. Misschien heb ik de lettercombinatie ook niet goed onthouden, dat de ziekte helemaal niet bestaat. Iets met samentrekkingen in het bloed. Van Bokhoven krabt door de mouw van zijn lichtblauwe colbertje aan zijn arm.
‘Uitslag,’zegt hij. ‘Maar ik weet niet of het daarvan komt’. Van Bokhoven bezocht de woning. Sindsdien heeft hij jeuk aan zijn arm Er zitten allemaal bultjes op. Dan mogen we weer naar binnen, gelukkig voordat Ilse of ik van onze kwalen verslag hebben kunnen uitbrengen.
.
Starkenburg deelt haar gedicht aan de aanwezigen uit. We beginnen dus met de muziek, en dan komt het gedicht, en dan is er nog muziek. Twee muziekstukken, telt Van Bokhoven alles op. Bij het binnentreden weerklinkt Robert Schumann, een fragment uit Nachtstücke op de piano vertolkt door Sviatoslav Richter. Prachtig. Dan staat ze op, gaat in de cirkelvormige ruimte staan waar de kist staat opgebaard en leest haar gedicht voor.
Ze staat naar de dode toe gekeerd, richt zich tot het hoofdeinde van de kist. Door de cirkelvormige ruimte wordt haar zachte stem extra helder weerkaatst, alsof er, heel in de verte, iemand hetzelfde vers opzegt, met precies dezelfde intonatie, gelaten, haast geslagen.
bijna niet meer
er is een stem
in een bed
van een man
maar de stem
is te zacht geworden
het bed past haar niet meer
noch de jas met het tijgermotief
de jas herinnert aan een grap en
het bed aan kussen en
het is de man die herinnert
zich
herinnert en een breedbeeld
bevestigt de herinnering
in vormen en kleuren
heide, wat was zij mooi
paarsnaakt.oh, wat snel
ging het voorbij allemaal
er is de stem
in het bed
kom in mij, kom in mij
dan zal het niet meer zijn
alsof je mij alleen
maar verzint.
© Ilse Starkenburg
Ze loopt met voorzichtige pasjes terug naar haar stoel, de handen gespreid alsof ze eigenlijk voor balletdanseres studeert, neemt plaats, opnieuw vult een parelende piano, heel zacht, de ruimte. Dezelfde Sviatoslav Richter, dezelfde componist, nu met een Blumenstück. Zeven minuut zoveel. De uitvaartleider vindt het op een gegeven moment ook lang worden, komt naar voren, gebiedt ons met een handgebaar recht te gaan staan, we staan. De uitvaartleider keert naar de kist en maakt een diepe buiging. Dan wachten we, staande, tot de muziek een einde heeft genomen. Het heeft de componist veel moeite gekost er een eind aan te breien, telkens volgt er nog een wegstervend afscheidsakkoord, en nog maar een.
Dan is het voorbij. Marja drukt een handkus op de kist. ‘Dag schat,’ zegt ze, ‘dag schat.’ Dan loopt ze gedecideerd de aula uit.
De wachtruimte is opnieuw ingericht. Op de plek waar altijd de drie houtsneden ‘Horen’, ‘Zien’ en ‘Zwijgen’ netjes ingelijst aan de wand hingen, is er nu een wandkleed opgehangen, gemaakt van vuilwitte, holle buisjes, het midden houdend tussen stof en plastic. Je zou er een stijf opgerold briefje in kunnen stoppen. Je zou er een stuk uitgekauwd kauwgum in weg kunnen doen. Op een andere wand heeft men twee in pasteltinten uitgevoerde kleurvlakken op de wand aangebracht. Ook de meubeltjes zijn vervangen. Twee ovalen tafels, één met een uitsparing waar de ander in past, zijn deels in elkaar geschoven, in vanzelfsprekend aandoende vereniging, waar één tafel voor ons vieren ruim genoeg was.
Fris ontworpen meubeltjes met een kunstmatige houtstructuur, afgewisseld door identieke exemplaren die in grappige patronen zijn geschilderd. De bezoeker voor de keus plaatsend er maar niet op te letten en gewoon de dichtstbijzijnde stoel te pakken, zelfs al betrof het een afwijkend exemplaar, of heel moeilijk een gewone stoel bij te schuiven, die van ver moet komen, zo’n stoel met houtstructuur, waarvan er de meeste zijn. Ik besluit me er niks van aan te trekken. Ik ga zitten op de dichtstbijzijnde stoel, ook al is die kakelbont geverfd. Toch ergert het me, dat ik op een gekke stoel moet zitten. Maar wil ook geen aandacht trekken met onnodig geschuif. Wat het meest is, is gewoon. Ik ga er maar van uit, dat iedereen alles gewoon vindt. Niemand merkt het, echt niet. Toch is het alle drie andere gasten gelukt op een gewone stoel plaats te nemen, aan de ineengeschoven tafels. Zo zitten we nog even bij elkaar. Op onze stoel. Aan onze rijk gedekte tafel.
Een ingewikkeld, fragiel bouwwerk van draad en piepkleine lampjes doet dienst als moderne vorm van een kroonluchter, gewoon, een kroonluchter, wie komt er nog om. Op tafel niet alleen koffie en thee, maar ook een assortiment flesjes frisdank, met een opener erbij. Van Bokhoven doet de thee, ik verzorg de koffie.
Marja vindt het een mooi gedicht. Het past echt bij hem, vindt ze. Ik ben opgelucht dat ze tevreden is. Ik kreeg het gedicht een dag tevoren al opgestuurd en bemerkte wel enige aarzeling bij het mooi paarsnaakte van de heide, het kom in mij, kom in mij, maar Ilse wist dat het zo goed was: ‘dat is mijn pornografische voorstelling’, had ze gezegd. Ik dacht dat ik het wel begreep, de omkering, het zich toezingen naar. Marja geeft ons allemaal een hand, om te bedanken. ‘Het was heel mooi’, zegt ze nog eens.
‘Had Geer eigenlijk een hond’, vraagt Ilse, haar verlegenheid met het compliment omzettend in een vraag. ‘Ja hoor,’ weet Marja, ‘Kleine Willy. Leuk hondje. Grootgebracht door de Wehkamp.’
‘Wat is er dan met die hond gebeurd?’
‘Die is ook opgehaald, door de dierenambulance.’
Van Bokhoven kondigt aan dat hij op vakantie gaat. Naar de Canarische eilanden. ‘Playa del Ingles’, weet Marja. Daar is ze ook wel eens geweest. Maar nu gaat ze meestal naar Turkije. We wensen elkaar een fijne vakantie. Heerlijk, vinden we dat. Dat zonnetje.
Dan mogen we de juichende septembermorgen in. We schudden nogmaals handen. Starkenburg is, net als ik, op de fiets gekomen. Ik mag wel vooruit, vindt ze, want zij fietst heel langzaam, legt ze uit. ‘En ik vind het moeilijk om te fietsen en te praten, tegelijkertijd.’
Ik heb geen haast. In traag tempo fietsen we de bewoonde wereld in.
De Kruislaan uit, linksaf de Middenweg op, die grotendeels openligt, dus lopen we verder, fiets aan de hand. Zo kunnen we praten en lopen tegelijk. Hoe het zou zijn om een huisdier te hebben. Ik wil wel een kat. Starkenburg bekent dikwijls te hebben nagedacht over het houden van een hond. ‘Nou’, zeg ik, ‘daar doet zich een buitenkansje voor. Kleine Willy.’
‘Ach, kleine Willy,’
mijmert Ilse, ‘ach. Wat zouden ze daarmee doen, met zo’n hond?’
‘Hij zal wel naar het asiel zijn gebracht, ‘opper ik.
‘Dat is trouwens vlakbij, daar rechts ergens, de Polderweg. We kunnen wel even gaan kijken. Ik zou die kleine Willy wel eens willen zien. Misschien is hij daar nog. Dan heb jij een hond.’
Bij twee dames op een bankje informeer ik of zij toevallig weten of zoiets als het Dierenasiel Polderweg nog bestaat. Zeker en jawel, dat is daar, wijzen de dames in de richting van het Muiderpoortstation. In de gewezen richting fietsen we een lang wandelpad af.
Na enig zoeken arriveren we inderdaad op het Muiderpoortstation. ‘Daar is gisteren nog iemand vermoord, een Marokkaan,’ weet Ilse, ‘dat was vanmorgen op het nieuws, er was een relletje, ze dachten dat hij door een Surinamer was neergestoken.’ Zoiets had ik ook gehoord. Over een relletje in Amsterdam, maar mij vertelden ze er niet bij waarom er een relletje was, alleen dat het om een groep Marokkanen versus een groep Surinamers ging, dat relletje, ergens in Amsterdam.
‘We kunnen wel even op de kaart kijken,’ oppert Ilse, ‘ik heb een kaart meegenomen.’ We stappen af. Maar de kaart is onvindbaar. ‘Zeker van de fiets gestolen,’ denkt ze.
‘Heb je eigenlijk je cd’s wel mee terug genomen?’
Oef. Terug?
‘Ik bel ze wel,’ besluit de dichter van dienst.
Het zou zomaar kunnen dat er in het uitvaartcentrum een kaart van Amsterdam is gevonden. Een stratenplan. ‘Ik weet het zeker,’ beweer ik, ‘ik heb het vaak vanuit de trein zien liggen. Rechts van het spoor. Voorbij Muiderpoort. Als we rechts van het spoor blijven fietsen komen we er vanzelf. Kan niet missen.’ We rijden langs een bouwterrein.
Er staat een bord dat doodlopende weg betekent. Ilse stopt bij een mevrouw die haar hond uitlaat. Ik zie om de hoek van de straat een bord dat zegt: Dierenasiel Bereikbaar. Met een pijl. Linksaf. We zijn inderdaad al behoorlijk ver van het spoor geraakt. In de verte ruikt men de verontrustende geur van dierlijke ontlasting, van ongerichte energie.
Dan vinden we het asiel.
We melden ons bij de receptie met onze vraag naar kleine Willy. Een streng ogende mevrouw, die is opgemaakt alsof ze des nachts satanische rituelen uitvoert, zwartgestifte lippen, onheilspellend groenblauwe ogen, weet geen van Willy. Ik leg uit dat we zojuist van een uitvaart vandaan komen, waar sprake was van een hondje, dat kleine Willy heet en door de dierenambulance waarschijnlijk rond 7 september hier is afgeleverd.
Het hondje woonde immers in Oost. Dan is hij al bijna thuis. Vandaar dat we dachten dat het hondje misschien hier….Ik noem de straat. Ik geef haar de naam van de voormalige eigenaar. Ze neemt een map uit de kast en begint te bladeren. Eerst kan ze niks vinden. Dan vindt ze, één dag eerder dan de bedoeling is, het hondje toch. In de map.
Resoluut slaat ze de map weer dicht. ‘Ik mag niks zeggen’, verklaart ze dan. ‘Het hondje is door justitie in beslag genomen. U mag het hondje niet zien. Ik mag u verder niets meedelen. Ik weet ook niet wanneer het wordt vrijgegeven. Ik kan verder niets voor u doen.’
‘Maar kunt u mij dan misschien bellen?’ informeert Ilse voorzichtig, ‘als het hondje vrijgegeven wordt?’ ‘Nee, dat mag ik niet,’ verstrakt de satanische baliemedewerkster. Ze is nu helemaal in haar nieuwe gewichtige rol van ordehandhaver geschoten. Ik wed dat ze er des nachts een zweep bij gebruikt, bij die rituelen van haar.
‘We kunnen hier niemand een voorkeursbehandeling geven. Er zijn zoveel mensen die iets willen.’ Peinzend staart ze naar ze buiten, waar niemand iets van haar wil. Dan richt ze haar blik terug in de benauwde balieruimte, en barst plotseling in mijn richting los: ‘Ik ken u wel hoor, ik heb wel eens iets over u gelezen. Ik heb uw gezicht wel vaker gezien. U bent toch van die dichters, dat weet ik wel, dat heb ik op televisie gezien.’
Even ben ik bang dat zulks tot arrestatie gaat leiden, martelingen in haar kelder, zweepslagen, geblaf van bloeddorstige honden. Voorzichtig leg ik de link tussen de uitvaart en de dichters. Ze lijkt te ontdooien, richt zich dan tot Ilse, ‘goh,’ zegt ze, ‘hoor jij er ook bij? Ik wist niet dat er een vrouw bij hoorde. Dat wist ik niet.’
Dan is het tijd om door te drukken. We drukken door. Of misschien het nummer van het asiel opgeschreven kan, dat er op een later tijdstip nog eens naar het welzijn van kleine Willy geïnformeerd kan worden? En of ze ook een naam heeft, waar je dan naar kunt vragen? Aanmoedigend rommelt Ilse in haar tas, om een pen en een papier te zoeken.
Dan komt er een formulier van onder de balie vandaan, met heel veel telefoonnummers erop, ze kruist er één aan, schrijft haar naam erbij, en zegt, met een besmuikt lachje: ‘ik mag dit eigenlijk niet doen, maar ik zal je bellen,’ en schuift dan het papiertje resoluut naar Ilse toe. ‘Dankjewel, dankjewel,’ complimenteren we haar eendrachtig, bijna te uitbundig met de plots opgelaaide toeschietelijkheid.
Dan vragen we nederig om toestemming om de tentoonstelling van verkoophonden te bezoeken. Dat mag. ‘Maar het is niet leuk,’ zegt ze, ‘het is helemaal niet leuk. Dat je niet denkt dat het leuk is. Je krijgt er echt een rotgevoel van.’
Ze heeft gelijk. We maken een ronde langs de verkoopbare honden. De ene pitbullachtige variant na de andere blaft luid en vals van achter de tralies, met een gemene blik van wacht maar tot ik weer vrij ben. Jou krijg ik nog wel. Anderen leggen het eropaan zo zielig mogelijk te kijken, hoofd schuin, kwispelend, ben jij het, mijn bevrijder?
Voor de vorm gaan we ook nog katten kijken. Ze zijn allemaal heel groot. Ze brengen klagelijke geluiden voort. Minder luid dan de honden die op vollere sterkte blaffen, maar even indringend, opdringerig, vragend. Veel groter dan de bescheiden poes, die ik voor mezelf in gedachten heb. Iemand die niets vraagt, alleen maar geniet, van alles geniet, iemand die uit zichzelf gelukkig is en die ik dan dagelijks zie. Genieten, slapend. Maar zo’n kat zie ik niet. En bovendien, ze doen wel aardig hier, maar ik vertrouw ze niet. Eenmaal thuisgekomen ontpopt het zich tot een tiran. Dat gaat naast de bak schijten. Dat ontwikkelt een voorliefde tot het urineren over de stapels papieren, die zich op wonderbaarlijke wijze in mijn woning vermenigvuldigen. Misschien houd ik meer van papier.
Bij de Dappermarkt neem ik afscheid van Ilse Starkenburg. Ik heb zin om in de zon te lopen. ‘Van hier af is gemakkelijk,’ zegt ze, ‘je volgt gewoon lijn drie. Die stopt bijna voor mijn deur. Dat herken ik wel.’ Ik loop in de zon. Ik koop een bos gladiolen, felrood, niet duur, doe maar twee bossen. Thuisgekomen knijp ik de bovenste bloemen eruit. Dan bloeien ze langer. En gaan ze verder naar boven ook helemaal open. Dat weet ik zeker.
© F. Starik, donderdag 21 september 2006
.
woensdag 20 september 2006
SPETTEREN!
Het vooralsnog enige lid van de Vereniging der Vomitisten stelt voor een Prijs in te stellen voor de meest vomiterende bundel of uitlating door een dichter gedaan. Het doel is tweeledig: allereerst zal het instellen van een Prijs de Vereniging zelve krachtig opstoten in de haastige vaart der volkeren, en daarbij zijn de verwachtingen aangaande het beleven van enig kinderlijk kotsplezier hooggespannen.
De prijs zal bestaan uit, inderdaad....dat de winnaar van de Prijs de voltallige jury mag onderkotsen, waarna de jury langdurig voor de winnaar applaudisseert.
Onmiddellijk na de Prijsuitreiking vertrekt de jury naar elders, om zich grondig te reinigen en schone kleren aan te doen. De jury zal bestaan uit Huub Beurskens en Kees Fens.
De prijs roept speciaal hiervoor een afvoerputje in het leven: www.keesfens.nl
De prijsuitreiking zal plaatsvinden in de Grote Zaal van de Stadsschouwburg in Amsterdam, op –naar keuze- de verjaardag van de winnaar (taart) of tijdens de jaarwisseling (champagne). De –na vertrek van de jury- lege zaal staat de winnaar de rest van de avond vrijelijk ter beschikking om zijn volledige oeuvre te declameren. Geklapt wordt er dan al lang niet meer.
Het secretariaat van de vereniging roept gedoodverfde kandidaten op zich aan te melden voor dit spetterende feest!
.
Het vooralsnog enige lid van de Vereniging der Vomitisten stelt voor een Prijs in te stellen voor de meest vomiterende bundel of uitlating door een dichter gedaan. Het doel is tweeledig: allereerst zal het instellen van een Prijs de Vereniging zelve krachtig opstoten in de haastige vaart der volkeren, en daarbij zijn de verwachtingen aangaande het beleven van enig kinderlijk kotsplezier hooggespannen.
De prijs zal bestaan uit, inderdaad....dat de winnaar van de Prijs de voltallige jury mag onderkotsen, waarna de jury langdurig voor de winnaar applaudisseert.
Onmiddellijk na de Prijsuitreiking vertrekt de jury naar elders, om zich grondig te reinigen en schone kleren aan te doen. De jury zal bestaan uit Huub Beurskens en Kees Fens.
De prijs roept speciaal hiervoor een afvoerputje in het leven: www.keesfens.nl
De prijsuitreiking zal plaatsvinden in de Grote Zaal van de Stadsschouwburg in Amsterdam, op –naar keuze- de verjaardag van de winnaar (taart) of tijdens de jaarwisseling (champagne). De –na vertrek van de jury- lege zaal staat de winnaar de rest van de avond vrijelijk ter beschikking om zijn volledige oeuvre te declameren. Geklapt wordt er dan al lang niet meer.
Het secretariaat van de vereniging roept gedoodverfde kandidaten op zich aan te melden voor dit spetterende feest!
.
dinsdag 19 september 2006
HET LIDMAATSCHAP DER VOMITISTEN.
Het is officieel nu hoor, de vereniging der vomitisten.
Er is namelijk een lid. Beeldend kunstenaar Mirko Krabbé meldde zich door middel van onderstaand schrijven:
“Eindelijk, dacht ik, indachtig het 'vomitorium' ingericht in mijn ouderlijke woning ter ere van mijn 19de verjaardag. Het geheel voorzien van stroboscopisch licht, pauwenveren (om zoals het gebruik wil mee in de keel te kietelen en zo de fysieke belevenis te laten samengaan met de diepste gedachten) en een badkuip.
Het bleek een populaire plaats en het aantal beoogde pogingen tot zelfmoord lag hoger dan ik gemiddeld op feestjes gewend was. Het enige balkon dat als 'Tarpeïsche rots' zou kunnen dienen bleek niet hoog genoeg, naar eer en geweten gemeld door de zoon van een kunstenaarsechtpaar die naderhand is veroordeeld wegens een poging tot moord op een klasgenoot, die toen al geen klasgenoot meer was, en deze klasgenoot op zijn beurt het oog van David E. heeft uitgestoken en nu wegens verkrachting van zijn vrouw een lange straf uitzit.
Deze laatste, een niet erkende kleinzoon van de beroemde schilder Wim S. - de magisch realist - had, wegens het blauwe oog dat ik hem had geslagen in de eerste klas, een enorm respect voor mij en bood zich aan als bewaker van dit festijn, gehuld in een slavenbroekje en een twijg, waar Sandra D., mijn kersverse ex, gehuld in decente lakens met veiligheidsspelden kippenpoten heeft afgekloven en de radijzen, die in plaats van druiven aan het plafond bungelden, met grote gretigheid tot zich nam, om zich daarna terug te trekken in de kleedkamer met mijn beste vriend, die kort daarop naar Rome zou vertrekken en daar nu twee Italiaanse kinderen op de wereld heeft gezet en sinds korte tijd gescheiden van zijn vrouw leeft in een leuk dorp waar in het paleis alle, werkelijk alle Pausportretten hangen.
Zalen vol wrede mannen. Maar om terug te komen op mijn vomitorium - en deze nieuwe stroming, VOMITISME - er lag aan het eind van de avond een plas bloed opgerispt door een andere ex schoolkameraad die nog herstellende was van een overdosis aspirine, tot zich genomen in wanhoop over zijn dominante en castrerende moeder en nu een dikke veelgevraagde reclame schrijver is geworden en dikke maatjes is met Patty Brard.
Kortom: er is een toekomst voor ons allen.”
Aldus Mirko Krabbé. Mijn eerste schaap.
Bekeerlingen kunnen zich –uitsluitend elektronisch, geen leuke enveloppen met inhoud in de postbus achterlaten- aanmelden met een gemotiveerd verzoek tot ballotage.
Wie weet bent u het tweede lid.
<>
Het is officieel nu hoor, de vereniging der vomitisten.
Er is namelijk een lid. Beeldend kunstenaar Mirko Krabbé meldde zich door middel van onderstaand schrijven:
“Eindelijk, dacht ik, indachtig het 'vomitorium' ingericht in mijn ouderlijke woning ter ere van mijn 19de verjaardag. Het geheel voorzien van stroboscopisch licht, pauwenveren (om zoals het gebruik wil mee in de keel te kietelen en zo de fysieke belevenis te laten samengaan met de diepste gedachten) en een badkuip.
Het bleek een populaire plaats en het aantal beoogde pogingen tot zelfmoord lag hoger dan ik gemiddeld op feestjes gewend was. Het enige balkon dat als 'Tarpeïsche rots' zou kunnen dienen bleek niet hoog genoeg, naar eer en geweten gemeld door de zoon van een kunstenaarsechtpaar die naderhand is veroordeeld wegens een poging tot moord op een klasgenoot, die toen al geen klasgenoot meer was, en deze klasgenoot op zijn beurt het oog van David E. heeft uitgestoken en nu wegens verkrachting van zijn vrouw een lange straf uitzit.
Deze laatste, een niet erkende kleinzoon van de beroemde schilder Wim S. - de magisch realist - had, wegens het blauwe oog dat ik hem had geslagen in de eerste klas, een enorm respect voor mij en bood zich aan als bewaker van dit festijn, gehuld in een slavenbroekje en een twijg, waar Sandra D., mijn kersverse ex, gehuld in decente lakens met veiligheidsspelden kippenpoten heeft afgekloven en de radijzen, die in plaats van druiven aan het plafond bungelden, met grote gretigheid tot zich nam, om zich daarna terug te trekken in de kleedkamer met mijn beste vriend, die kort daarop naar Rome zou vertrekken en daar nu twee Italiaanse kinderen op de wereld heeft gezet en sinds korte tijd gescheiden van zijn vrouw leeft in een leuk dorp waar in het paleis alle, werkelijk alle Pausportretten hangen.
Zalen vol wrede mannen. Maar om terug te komen op mijn vomitorium - en deze nieuwe stroming, VOMITISME - er lag aan het eind van de avond een plas bloed opgerispt door een andere ex schoolkameraad die nog herstellende was van een overdosis aspirine, tot zich genomen in wanhoop over zijn dominante en castrerende moeder en nu een dikke veelgevraagde reclame schrijver is geworden en dikke maatjes is met Patty Brard.
Kortom: er is een toekomst voor ons allen.”
Aldus Mirko Krabbé. Mijn eerste schaap.
Bekeerlingen kunnen zich –uitsluitend elektronisch, geen leuke enveloppen met inhoud in de postbus achterlaten- aanmelden met een gemotiveerd verzoek tot ballotage.
Wie weet bent u het tweede lid.
<>
TWIJFELGEVALLEN.
Dinsdag. Omdat er een ander klusje tussendoor kwam vandaag weer geen roman geschreven, nu ja, misschien vanavond dan. Wel de gedachten over de nieuwe stroming ‘het Vomitisme’ een dag naar voren gehaald. Het onderstaand gedicht mag als exemplarisch voor het genre gelden, er is zelfs letterlijk sprake van zich ontlastenden, zij het slechts met kleine scheutjes.
Tot vandaag stond 'Zwemmetje gaan doen' in de bundel.
Het is een leuk gedicht: als ik het voorlees, moeten de mensen lachen.
Krijg ik applaus, dan gaan de mensen klappen.
De oprechte vomitist verwacht niet anders.
Het is niet moeilijk te begrijpen.
Het gedicht zit goed in elkaar, met die ene, te lange, meanderende zin
omringd door volstrekt duidelijke mededelingen.
Erg veel lagen zie ik er niet in. Het zwembad is vies, jawel.
Het wordt maar net van de cynische observatie gered
door de schuldbekentenis op het einde.
Verbeter de wereld, begin met jezelf of zoiets.
Entertainment is het wel.
Mag dat?
Zwemmetje gaan doen
Mijn zoon en ik. Woensdagmiddag.
Sportfondsenbad. Wat er glinstert
stinkt ons tegemoet -dapper duiken
wij de kleverige vloeistof in
vegen losgeschoten inlegkruizen
stukjes stront van tussen de bil geweekt
met koninklijke gebaren van ons af
ploegen door kalknagels duizend
kinderplassen en bejaardenincontinentie
de duikplank van het diepe af versnellen
langs pleisters over bloed die voor straf
niet blijven plakken. Wij gaan
ons straks wel wassen. We laten ons
heel langzaam dieper zakken
driftig met de beentjes
wapperend, met kleine scheutjes
ons ontlastend.
.
Dinsdag. Omdat er een ander klusje tussendoor kwam vandaag weer geen roman geschreven, nu ja, misschien vanavond dan. Wel de gedachten over de nieuwe stroming ‘het Vomitisme’ een dag naar voren gehaald. Het onderstaand gedicht mag als exemplarisch voor het genre gelden, er is zelfs letterlijk sprake van zich ontlastenden, zij het slechts met kleine scheutjes.
Tot vandaag stond 'Zwemmetje gaan doen' in de bundel.
Het is een leuk gedicht: als ik het voorlees, moeten de mensen lachen.
Krijg ik applaus, dan gaan de mensen klappen.
De oprechte vomitist verwacht niet anders.
Het is niet moeilijk te begrijpen.
Het gedicht zit goed in elkaar, met die ene, te lange, meanderende zin
omringd door volstrekt duidelijke mededelingen.
Erg veel lagen zie ik er niet in. Het zwembad is vies, jawel.
Het wordt maar net van de cynische observatie gered
door de schuldbekentenis op het einde.
Verbeter de wereld, begin met jezelf of zoiets.
Entertainment is het wel.
Mag dat?
Zwemmetje gaan doen
Mijn zoon en ik. Woensdagmiddag.
Sportfondsenbad. Wat er glinstert
stinkt ons tegemoet -dapper duiken
wij de kleverige vloeistof in
vegen losgeschoten inlegkruizen
stukjes stront van tussen de bil geweekt
met koninklijke gebaren van ons af
ploegen door kalknagels duizend
kinderplassen en bejaardenincontinentie
de duikplank van het diepe af versnellen
langs pleisters over bloed die voor straf
niet blijven plakken. Wij gaan
ons straks wel wassen. We laten ons
heel langzaam dieper zakken
driftig met de beentjes
wapperend, met kleine scheutjes
ons ontlastend.
.
maandag 18 september 2006
Jongelui,
dit is voorlopig alweer de laatste maandagse aflevering van het spannende feuilleton - Gedichten Die De Nieuwe Bundel Niet Zullen Halen-. Morgen heb ik geen tijd, dan schrijf ik een roman. En woensdag ga ik bedenken of ik werkelijk tot de nieuwe, door Huub Beurskens in het leven geroepen, stroming van het vomitisme wil behoren. Het vomititsme beoogt voornamelijk halfverteerde gevoelsdiarree over de mensheid uit te kotsen en verwacht daar nog applaus voor ook. Dat van die gevoelsdiarree had ik anders willen zeggen. Gevoelsarmoede is misschien een beter woord, of juist: overstroming.
Ik sprak met Jaap Boots jongstleden vrijdag (VPRO’s cantina, concertzender) onder andere over mijn positie in –het literaire veld-. Boots schatte mij in ‘de betere middenklasse’.
Hij stelde vast dat mijn relatieve ‘roem’ mijn reputatie overstijgt. De frictie zit misschien of gedeeltelijk in het verlangen om ‘kunst voor het volk’ te willen maken. Populariseren wat voor kenners en avantgardisten gesneden koek mag wezen. Het volk verheffen, jawel. Niet omdat ik daarboven al verheven ben, maar omdat ik dit verlang: mij boven mezelf uit te tillen. In de wereld zijn, niet ertegenover staan.
Donderdag zal ik eenzame uitvaart nummer 68 bezoeken. Dichter van dienst: Ilse Starkenburg. En vrijdag is het vrijdag. De naam zegt het eigenlijk al.
Goed, dat brengt ons bij het alweer het laatste gedicht waarvan jullie mogen weten dat het mislukt genoeg is om de bundel niet te halen. Het is zo’n gedicht dat nooit helemaal goed zal worden. Je kunt alleen de schrale anekdote opdienen, zeg maar de botten van de kip, in de hoop dat de mensen denken: het zal wel iets dieps betekenen.
Je kunt dezelfde weg ook andersom bewandelen: de anekdotische laag er zover afschrapen dat het iets geheimzinnigs krijgt, dat je de situatie niet helemaal doorgrondt, en dat is de schuld van de dichter. Het is dus geen gedicht, het lijkt alleen maar een gedicht, een iets te zorgvuldige constructie. Wat hebben wij eraan?
.
Het jaar van de haas die de jacht niet overleefde.
Het jaar van mijlen onder zee, het jaar dat wij vierden
omdat het zo hoorde, even oud en nieuw.
Het jaar dat oude broer de klok raadpleegde en het moderne
kookboek waarin de haas rood mag worden opgediend
het jaar dat mama leerde vijftien minuten voldoende
na alle jaren dacht tenminste drie kwartier.
Eenduidige recepten, wie komt er om. Aanbraden,
afblussen, wachten op het piepje van de magnetron.
Champagne, twee zakjes. Reken de gaartijd per kilowattuur om.
Leg zeven laatste loodjes op de rand van uw bord.
Het jaar authentiek te besluiten met fabriekskogeltjes wild.
Het jaar dat ik de hazen zag rennen.
.
dit is voorlopig alweer de laatste maandagse aflevering van het spannende feuilleton - Gedichten Die De Nieuwe Bundel Niet Zullen Halen-. Morgen heb ik geen tijd, dan schrijf ik een roman. En woensdag ga ik bedenken of ik werkelijk tot de nieuwe, door Huub Beurskens in het leven geroepen, stroming van het vomitisme wil behoren. Het vomititsme beoogt voornamelijk halfverteerde gevoelsdiarree over de mensheid uit te kotsen en verwacht daar nog applaus voor ook. Dat van die gevoelsdiarree had ik anders willen zeggen. Gevoelsarmoede is misschien een beter woord, of juist: overstroming.
Ik sprak met Jaap Boots jongstleden vrijdag (VPRO’s cantina, concertzender) onder andere over mijn positie in –het literaire veld-. Boots schatte mij in ‘de betere middenklasse’.
Hij stelde vast dat mijn relatieve ‘roem’ mijn reputatie overstijgt. De frictie zit misschien of gedeeltelijk in het verlangen om ‘kunst voor het volk’ te willen maken. Populariseren wat voor kenners en avantgardisten gesneden koek mag wezen. Het volk verheffen, jawel. Niet omdat ik daarboven al verheven ben, maar omdat ik dit verlang: mij boven mezelf uit te tillen. In de wereld zijn, niet ertegenover staan.
Donderdag zal ik eenzame uitvaart nummer 68 bezoeken. Dichter van dienst: Ilse Starkenburg. En vrijdag is het vrijdag. De naam zegt het eigenlijk al.
Goed, dat brengt ons bij het alweer het laatste gedicht waarvan jullie mogen weten dat het mislukt genoeg is om de bundel niet te halen. Het is zo’n gedicht dat nooit helemaal goed zal worden. Je kunt alleen de schrale anekdote opdienen, zeg maar de botten van de kip, in de hoop dat de mensen denken: het zal wel iets dieps betekenen.
Je kunt dezelfde weg ook andersom bewandelen: de anekdotische laag er zover afschrapen dat het iets geheimzinnigs krijgt, dat je de situatie niet helemaal doorgrondt, en dat is de schuld van de dichter. Het is dus geen gedicht, het lijkt alleen maar een gedicht, een iets te zorgvuldige constructie. Wat hebben wij eraan?
.
Het jaar van de haas die de jacht niet overleefde.
Het jaar van mijlen onder zee, het jaar dat wij vierden
omdat het zo hoorde, even oud en nieuw.
Het jaar dat oude broer de klok raadpleegde en het moderne
kookboek waarin de haas rood mag worden opgediend
het jaar dat mama leerde vijftien minuten voldoende
na alle jaren dacht tenminste drie kwartier.
Eenduidige recepten, wie komt er om. Aanbraden,
afblussen, wachten op het piepje van de magnetron.
Champagne, twee zakjes. Reken de gaartijd per kilowattuur om.
Leg zeven laatste loodjes op de rand van uw bord.
Het jaar authentiek te besluiten met fabriekskogeltjes wild.
Het jaar dat ik de hazen zag rennen.
.
zondag 17 september 2006
Alleman
Buurman belt: ik sta nu naakt op mijn balkon
en morgen wordt mijn huis gesloopt en ik wou
dat ik zeggen kon ik heb hier geleefd, nee
niet geleefd maar gekeken naar wat anderen deden, buurman
jij was goed toneel. Morgen weg, het balkon om ’s nachts
de buren te verwittigen dat morgen elders, men
zal wel een andere woning huren waarvan de huur
omhoog zal gaan, best veel. Ieder jaar weer.
Zoveel procent. Dag vent, dag buren.
.
Buurman belt: ik sta nu naakt op mijn balkon
en morgen wordt mijn huis gesloopt en ik wou
dat ik zeggen kon ik heb hier geleefd, nee
niet geleefd maar gekeken naar wat anderen deden, buurman
jij was goed toneel. Morgen weg, het balkon om ’s nachts
de buren te verwittigen dat morgen elders, men
zal wel een andere woning huren waarvan de huur
omhoog zal gaan, best veel. Ieder jaar weer.
Zoveel procent. Dag vent, dag buren.
.
vrijdag 15 september 2006
Vandaag moest ik twee uur lang op de radio vertellen waarom ik dat doe. Wat? Dat.
(Zie agenda: KINK FM, wordt zondagavond uitgezonden)
Morgen zal ik dat weer proberen te zeggen.
(ZIE AGENDA Radio 6, Concertzender). En ik moet zelf de muziek uitzoeken.
Muziek. Hoor je nog eens wat. Een vraag die in langduriger interviews telkens naar voren komt en die ik niet kan beantwoorden: dus je gelooft ergens in. Wij moeten de doden omhoog denken. Er is sprake van een tastbare Petrus en een Hemelpoort: ik weet het niet. Het is een argument.
Ik geloof niets en ook dat niet
en in dezelfde beweging geloof ik alles.
Dus. Een gedicht dat voor een eenzame uitvaart werd geschreven en de bundel niet gaat halen. Misschien ben ik van plan de dood maar zo veel mogelijk te vermijden daar,
er is nog zoveel meer.
De Natuurlijke Dood
I.M. Valentina Maria Theresa Elisabeth Veenendaal,
geboren 22 september 1929, † 18 april 2006, AMC, Amsterdam
Je kunt nog zoveel namen dragen,
de naam van de dag dat we de liefde vieren,
sterk, gezond en invloedrijk: Valentina.
De naam van de moeder van Christus,
Maria, bitterheid, afkomstig van mare, zee
van mogelijkheden. Je kunt nog zoveel
namen dragen. Theresa, naar Rubens, rijk
en vruchtbaar, warmte, zomer, oogst.
Hof van Eden. Elisabeth, streng, stijf
als een Engelse koningin. Al die namen
krijg je mee, zoals tallozen ze voor je droegen.
Nu is er niemand om jou te vernoemen.
Vreemden zullen zo heten, anderen
zullen hun intrek in jouw aanleunwoning nemen.
Al die mooie namen worden doorgestreept.
.
(Zie agenda: KINK FM, wordt zondagavond uitgezonden)
Morgen zal ik dat weer proberen te zeggen.
(ZIE AGENDA Radio 6, Concertzender). En ik moet zelf de muziek uitzoeken.
Muziek. Hoor je nog eens wat. Een vraag die in langduriger interviews telkens naar voren komt en die ik niet kan beantwoorden: dus je gelooft ergens in. Wij moeten de doden omhoog denken. Er is sprake van een tastbare Petrus en een Hemelpoort: ik weet het niet. Het is een argument.
Ik geloof niets en ook dat niet
en in dezelfde beweging geloof ik alles.
Dus. Een gedicht dat voor een eenzame uitvaart werd geschreven en de bundel niet gaat halen. Misschien ben ik van plan de dood maar zo veel mogelijk te vermijden daar,
er is nog zoveel meer.
De Natuurlijke Dood
I.M. Valentina Maria Theresa Elisabeth Veenendaal,
geboren 22 september 1929, † 18 april 2006, AMC, Amsterdam
Je kunt nog zoveel namen dragen,
de naam van de dag dat we de liefde vieren,
sterk, gezond en invloedrijk: Valentina.
De naam van de moeder van Christus,
Maria, bitterheid, afkomstig van mare, zee
van mogelijkheden. Je kunt nog zoveel
namen dragen. Theresa, naar Rubens, rijk
en vruchtbaar, warmte, zomer, oogst.
Hof van Eden. Elisabeth, streng, stijf
als een Engelse koningin. Al die namen
krijg je mee, zoals tallozen ze voor je droegen.
Nu is er niemand om jou te vernoemen.
Vreemden zullen zo heten, anderen
zullen hun intrek in jouw aanleunwoning nemen.
Al die mooie namen worden doorgestreept.
.
dinsdag 12 september 2006
Okapi
Toen God de wereld schiep en alle rare dieren
vergat Hij de okapi niet. Bedacht een goedkoper
soort giraf. Of de okapi zich schaamde voor zijn uiterlijk
of gewoon verlegen was
hij hield zich eeuw na eeuw verborgen.
Diep in het woud. Honderd jaar geleden
werd de eerste okapi door een mens gezien,
gevangen, in een dierentuin gezet.
Ook deze morgen wacht hij, lusteloos
en koud, in een hoek van zijn verblijf
op zijn enige bezoeker, die om hem lacht.
’s Nachts
ligt hij in zijn harde bed
en weent, met heel zijn lijf.
.
Toen God de wereld schiep en alle rare dieren
vergat Hij de okapi niet. Bedacht een goedkoper
soort giraf. Of de okapi zich schaamde voor zijn uiterlijk
of gewoon verlegen was
hij hield zich eeuw na eeuw verborgen.
Diep in het woud. Honderd jaar geleden
werd de eerste okapi door een mens gezien,
gevangen, in een dierentuin gezet.
Ook deze morgen wacht hij, lusteloos
en koud, in een hoek van zijn verblijf
op zijn enige bezoeker, die om hem lacht.
’s Nachts
ligt hij in zijn harde bed
en weent, met heel zijn lijf.
.
maandag 11 september 2006
Starik werkt aan zijn nieuwe bundel SONGLOED.
Hij nam zich voor om de komende tijd dagelijks een gedicht te publiceren, dat de bundel niet gaat halen. Dat is rot voor die gedichten. Daarom mogen ze hier.
DIRK
Half zes. De kantoormens dient gefoerageerd.
De drukte van de dag nog lang niet afgereageerd.
De kar wordt haastig volgesmeten. Macaroni, rijst.
Groente, zakje sla. Yoghurt voor het ontbijt.
Moment van aarzeling bij koek en chocola.
Bij twijfel wordt naar huis gebeld weet jij al wat
je straks wilt eten? Waar ben je nu en ja en deze
supermarkt waar niemand winkelt met een lijst.
Men kijkt en denkt wat lust en jij nog iets?
Men graast een kaas in plakjes, plastic pakje,
crackers, blikje vis, een doos met ijs.
Flesje wijn erbij? Santo Emilio of Songloed?
De rij. Bijna uitgeteld, waar kassa
kassa slaat. Portemonnee. Geen geld. Pas.
Pinnen maar. Vijftig extra. Drukt op ja.
De tas zegt DIRK. DIRK roept de tas.
.
Hij nam zich voor om de komende tijd dagelijks een gedicht te publiceren, dat de bundel niet gaat halen. Dat is rot voor die gedichten. Daarom mogen ze hier.
DIRK
Half zes. De kantoormens dient gefoerageerd.
De drukte van de dag nog lang niet afgereageerd.
De kar wordt haastig volgesmeten. Macaroni, rijst.
Groente, zakje sla. Yoghurt voor het ontbijt.
Moment van aarzeling bij koek en chocola.
Bij twijfel wordt naar huis gebeld weet jij al wat
je straks wilt eten? Waar ben je nu en ja en deze
supermarkt waar niemand winkelt met een lijst.
Men kijkt en denkt wat lust en jij nog iets?
Men graast een kaas in plakjes, plastic pakje,
crackers, blikje vis, een doos met ijs.
Flesje wijn erbij? Santo Emilio of Songloed?
De rij. Bijna uitgeteld, waar kassa
kassa slaat. Portemonnee. Geen geld. Pas.
Pinnen maar. Vijftig extra. Drukt op ja.
De tas zegt DIRK. DIRK roept de tas.
.
dinsdag 5 september 2006
eenzame uitvaart nummer 67
dinsdag 5 september, 9 uur, begraafplaats St. Barbara
N.N.
Dichter van dienst: F. Starik.
Man, door de politie bevonden op een onderhuuradres in Osdorp, aan het A.W. Grootehof, op 27 juli 2006.
De dienst vertelt mij dit: hij is ruim een maand bij de politie in onderzoek geweest, dit onderzoek heeft niets opgeleverd. Geen leeftijd, geen nationaliteit. In eerste instantie krijg ik de naam van de rechercheur die de zaak onderzocht, een minuut later belt de heer Machmut van de Dienst mij terug om te zeggen dat ik de politie niet mag bellen voor meer informatie. 'Dat brengt mij een beetje in een lastig parket'. Er zijn immers geen gegevens bekend. En voorzover ze bekend zijn, worden ze niet vrijgegeven. In de loop van de ochtend googel ik deze details bij elkaar:
AMSTERDAM - Telegraaf 28.07.06
De dode man die de politie donderdagochtend aantrof in een woning aan het A.W. Grootehof in Amsterdam-Osdorp, blijkt door geweld om het leven te zijn gekomen. Sectie door het Nederlands Forensisch Instituut heeft dat uitgewezen, maakte de politie in Amsterdam vrijdag bekend. De identiteit is „nog niet voor 100 procent vastgesteld”, aldus een woordvoerder. Agenten stelden een onderzoek in nadat iemand bij de woning geen gehoor kreeg. Het lichaam heeft enige tijd in het huis gelegen. De politie wil in het kader van het onderzoek niet zeggen hoe lang dat was. De politie trof in de woning direct een verdachte situatie aan. Aanvankelijk konden rechercheurs niet zien of het stoffelijk overschot een man of een vrouw betrof. Verder recherche-onderzoek moet uitwijzen waaraan de man is overleden.
Van een weblog deze cryptische mededeling: ‘in de krant stond dat hij aan handen en voeten gebonden was met ty-rips en een plastic zak over het hoofd had. Dus over de conclusie dat hij dat niet zelf gedaan had hebben de geniale dienders een week gepiekerd. Vooral dat beton storten van onder vandaan is lastig.’ Ik heb geen idee wat daarmee bedoeld wordt: beton storten van onder vandaan. Lastig lijkt het zeker.
Het overschot is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Daar verstrekt men geen informatie. Uitvaartcentrum Zuid, waarnaar het lijk is overgebracht, en die hem heeft gekist, vertelt dat de ontbinding al te ver gevorderd is om wat dan ook aan het overschot te zien. Vermoedelijk een mens.
Dinsdag. Het regent bijna onmerkbaar, zo zacht. De heer Nijman, onze uitvaartleider, heeft een opmerkelijk zonnig humeur in zijn grijze pak. Hij vindt mijn pak ook keurig, maar klaagt over het ontbreken van de das. ‘Een das, nee, dat lukt me niet, en bovendien, ik heb er geen.’
Dat is niet helemaal waar. Ik denk aan de enige das in mijn bezit, een erfstuk van mij liefste oom, er staat een Jacobsladder op afgebeeld, op zich heel toepasselijk, maar het is een ironisch geval, een stripding, een gadget, niet erg geschikt om op een begrafenis te dragen.
Nijman bewondert inmiddels de kronkelhazelaar, met zijn armoedig gekreukelde bladeren, waarvan Degenkamp vorige week zo uitbundig de lof zong, hoe goed die was gegroeid, in deze natte nazomer, waar alles wat op mijn balkon staat zo ongeveer is verzopen. Nijman bekent dat hij eens, des winters, een bos kale takken van de kronkelhazelaar had willen snijden, om thuis decoratief in een vaas te zetten. Dat is mooi hoor, vindt hij. Maar Degenkamp was boos geworden: dat gaf geen pas.
Ali Machmut van de Dienst komt aanfietsen, de lijkwagen arriveert, en twee mannen in spijkerbroek, die ons kleine gezelschap van enige afstand observeren, slenteren langzaam naderbij. ‘Dat zal de politie wezen,’ meent Machmut, ‘aan hun gezichtsuitdrukking te zien.’ Hij heeft helemaal gelijk. Twee veertigers, de een met grijs borstelhaar, de ander bijna kaal, beiden met een snor. Ze stellen zich voor. Daane, die naam ken ik, van het bericht van Machmuth. ‘U had de zaak in behandeling?’ informeer ik. Hij heeft iets smartelijks, qua gelaatsuitdrukking. Hij knikt. ‘En u weet nog steeds zijn identiteit niet.’ Hij schudt. ‘Leeftijd?’ Nu doet hij iets tussen schudden en knikken in. De andere rechercheur, wiens naam ik op het moment dat hij wordt uitgesproken ook weer vergeet, weet te melden dat het -waarschijnlijk- een zwarte man betreft, ergens tussen de dertig en veertig jaar oud. Waarschijnlijk.
Hij spreekt van een crimineel milieu, en dat -in zijn omgeving- niemand met de politie heeft willen praten, om dan ook zelf in zwijgzaamheid te vervallen. Wel wil hij graag het grafnummer weten. Degenkamp haalt zijn papieren erbij. De rechercheurs kennen het dossiernummer allebei uit hun hoofd. Hij schrijft het nummer op. Nu zijn de gegevens aan elkaar gekoppeld. Deze man kan teruggevonden worden. Ooit.
We gaan naar binnen. Ik heb geen muziek meegenomen. Kon niets vinden wat me op deze man van toepassing leek. Degenkamp kiest voor de Peer Gynt Suite. Hij heeft de muziek zo zacht gezet, dat ik tot driemaal toe al opveer, omdat ik niets meer hoor, en dan klinken uit de verte de violen weer. Dan komt Nijman naar voren. Spreekt een woord van dank, dat wij aanwezigen aanwezig zijn, hier, zij het beroepsmatig. Misschien had deze man een vrouw, en kinderen, oppert hij. ‘Dan hoop ik dat zijn identiteit wordt gevonden.’ Hij kijkt de rechercheurs haast vermanend aan, lijkt in peinzen te verzinken, herneemt zich, en geeft de dichter het woord. Die leest, langzaam, nadrukkelijk, met ingehouden emotie, zijn woorden één voor één voor. Kijkt, al lezend, beurtelings naar de kist en in de zaal, van zijn papieren opziend, met zijn blik zijn woorden volgend.
Een mens
We zullen je geen naam meer geven.
Geen geslacht. De laatste uren slaan
we over. Het laatste gezicht dat jij ooit zag.
We beloven dat het ooit veel beter was.
Je liep in een zwart licht. Iemand
sloeg je ogen dicht.
Pas in het donker werd je teruggevonden,
opgeraapt, beklopt, betast, hield
iemand nog je handen vast.
De rechercheur, de vlugge vingers
van het forensisch lab, de formulieren
van de dienst. Men sjort de resten in een zak.
Er hangt een kaartje aan, een kaartje
met een nummer, een kaartje zonder naam:
die moet je aan jezelf teruggeven.
Iemand sluit maar vlug de kist: vermoedelijk
een mens, wat rest. De zwarte lamp
die jouw weg moest verlichten doofde.
Nemen we afscheid, naamloze.
Geen Dieudonné, geen Mohammed, geen
John, maar goede reis man, en wandel in de zon.
© F. Starik, voor een naamloze dode, dinsdag 5 september 2006
Buigt voor de dode. Neemt weer plaats. Stopt het gedicht terug in de zak van zijn colbert. Iets van Saint Saëns klinkt schuchter op. We horen, achter ons, de deur van de aula opengaan. Het is weer dinsdag. De eerste dinsdag van de maand. Dan wordt er om tien uur een algemene dienst gehouden, waar men mag komen treuren om geliefde doden. Er klinkt het geritsel van een plastic tas.
Ik kijk achterom. Een bejaarde vrouw heeft, ergens in het midden, in de banken plaatsgenomen. Ze ritselt lustig voort. Ik kijk niet meer. Dan hoor ik iemand door de aula lopen, naar voren, en even later schuift ze mijn blikveld weer binnen, werpt duidelijk hoorbaar een munt in het centenbakje bij de kaarsen, neemt een kaars en steekt een kaarsje op.
Ze slaat geen acht op de overige aanwezigen, noch ziet ze om naar de kist. Ze is duidelijk voor zichzelf gekomen, niet voor ons. Niet voor deze dode.
Neemt weer plaats. De arbeid met de plastic tas wordt weder opgenomen.
De rechercheur met de smartelijke gelaatsuitdrukking kijkt nu nadrukkelijk achterom: laat zijn droeve blik uitgebreid op de vrouw rusten, daar heeft ze helemaal geen last van, ze trekt zich er niets van aan. Wij moeten onze eigen boontjes maar doppen. Onder het derde muziekstuk van de lichtklassieke soort komen de dragers naar voren. We staan, zien toe hoe de dragers de kist naar buiten rollen, langs mevrouw, die rustig is blijven zitten. We wandelen er achteraan.
Onderweg wordt niet gesproken. Bij het graf nemen wij onze stilte in acht, de kist zakt, dat was dat. Thuis wacht mijn zoon, zijn eerste schooldag. De middelbare school. Hij gaat zijn boeken halen. Hij zal een rooster krijgen uitgedeeld. Ze zullen laten zien hoe je je boeken kaft. Hij zal zijn boeken kaften. Hij verheugt zich erop. Er gaat een nieuwe wereld voor hem open.
.
dinsdag 5 september, 9 uur, begraafplaats St. Barbara
N.N.
Dichter van dienst: F. Starik.
Man, door de politie bevonden op een onderhuuradres in Osdorp, aan het A.W. Grootehof, op 27 juli 2006.
De dienst vertelt mij dit: hij is ruim een maand bij de politie in onderzoek geweest, dit onderzoek heeft niets opgeleverd. Geen leeftijd, geen nationaliteit. In eerste instantie krijg ik de naam van de rechercheur die de zaak onderzocht, een minuut later belt de heer Machmut van de Dienst mij terug om te zeggen dat ik de politie niet mag bellen voor meer informatie. 'Dat brengt mij een beetje in een lastig parket'. Er zijn immers geen gegevens bekend. En voorzover ze bekend zijn, worden ze niet vrijgegeven. In de loop van de ochtend googel ik deze details bij elkaar:
AMSTERDAM - Telegraaf 28.07.06
De dode man die de politie donderdagochtend aantrof in een woning aan het A.W. Grootehof in Amsterdam-Osdorp, blijkt door geweld om het leven te zijn gekomen. Sectie door het Nederlands Forensisch Instituut heeft dat uitgewezen, maakte de politie in Amsterdam vrijdag bekend. De identiteit is „nog niet voor 100 procent vastgesteld”, aldus een woordvoerder. Agenten stelden een onderzoek in nadat iemand bij de woning geen gehoor kreeg. Het lichaam heeft enige tijd in het huis gelegen. De politie wil in het kader van het onderzoek niet zeggen hoe lang dat was. De politie trof in de woning direct een verdachte situatie aan. Aanvankelijk konden rechercheurs niet zien of het stoffelijk overschot een man of een vrouw betrof. Verder recherche-onderzoek moet uitwijzen waaraan de man is overleden.
Van een weblog deze cryptische mededeling: ‘in de krant stond dat hij aan handen en voeten gebonden was met ty-rips en een plastic zak over het hoofd had. Dus over de conclusie dat hij dat niet zelf gedaan had hebben de geniale dienders een week gepiekerd. Vooral dat beton storten van onder vandaan is lastig.’ Ik heb geen idee wat daarmee bedoeld wordt: beton storten van onder vandaan. Lastig lijkt het zeker.
Het overschot is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Daar verstrekt men geen informatie. Uitvaartcentrum Zuid, waarnaar het lijk is overgebracht, en die hem heeft gekist, vertelt dat de ontbinding al te ver gevorderd is om wat dan ook aan het overschot te zien. Vermoedelijk een mens.
Dinsdag. Het regent bijna onmerkbaar, zo zacht. De heer Nijman, onze uitvaartleider, heeft een opmerkelijk zonnig humeur in zijn grijze pak. Hij vindt mijn pak ook keurig, maar klaagt over het ontbreken van de das. ‘Een das, nee, dat lukt me niet, en bovendien, ik heb er geen.’
Dat is niet helemaal waar. Ik denk aan de enige das in mijn bezit, een erfstuk van mij liefste oom, er staat een Jacobsladder op afgebeeld, op zich heel toepasselijk, maar het is een ironisch geval, een stripding, een gadget, niet erg geschikt om op een begrafenis te dragen.
Nijman bewondert inmiddels de kronkelhazelaar, met zijn armoedig gekreukelde bladeren, waarvan Degenkamp vorige week zo uitbundig de lof zong, hoe goed die was gegroeid, in deze natte nazomer, waar alles wat op mijn balkon staat zo ongeveer is verzopen. Nijman bekent dat hij eens, des winters, een bos kale takken van de kronkelhazelaar had willen snijden, om thuis decoratief in een vaas te zetten. Dat is mooi hoor, vindt hij. Maar Degenkamp was boos geworden: dat gaf geen pas.
Ali Machmut van de Dienst komt aanfietsen, de lijkwagen arriveert, en twee mannen in spijkerbroek, die ons kleine gezelschap van enige afstand observeren, slenteren langzaam naderbij. ‘Dat zal de politie wezen,’ meent Machmut, ‘aan hun gezichtsuitdrukking te zien.’ Hij heeft helemaal gelijk. Twee veertigers, de een met grijs borstelhaar, de ander bijna kaal, beiden met een snor. Ze stellen zich voor. Daane, die naam ken ik, van het bericht van Machmuth. ‘U had de zaak in behandeling?’ informeer ik. Hij heeft iets smartelijks, qua gelaatsuitdrukking. Hij knikt. ‘En u weet nog steeds zijn identiteit niet.’ Hij schudt. ‘Leeftijd?’ Nu doet hij iets tussen schudden en knikken in. De andere rechercheur, wiens naam ik op het moment dat hij wordt uitgesproken ook weer vergeet, weet te melden dat het -waarschijnlijk- een zwarte man betreft, ergens tussen de dertig en veertig jaar oud. Waarschijnlijk.
Hij spreekt van een crimineel milieu, en dat -in zijn omgeving- niemand met de politie heeft willen praten, om dan ook zelf in zwijgzaamheid te vervallen. Wel wil hij graag het grafnummer weten. Degenkamp haalt zijn papieren erbij. De rechercheurs kennen het dossiernummer allebei uit hun hoofd. Hij schrijft het nummer op. Nu zijn de gegevens aan elkaar gekoppeld. Deze man kan teruggevonden worden. Ooit.
We gaan naar binnen. Ik heb geen muziek meegenomen. Kon niets vinden wat me op deze man van toepassing leek. Degenkamp kiest voor de Peer Gynt Suite. Hij heeft de muziek zo zacht gezet, dat ik tot driemaal toe al opveer, omdat ik niets meer hoor, en dan klinken uit de verte de violen weer. Dan komt Nijman naar voren. Spreekt een woord van dank, dat wij aanwezigen aanwezig zijn, hier, zij het beroepsmatig. Misschien had deze man een vrouw, en kinderen, oppert hij. ‘Dan hoop ik dat zijn identiteit wordt gevonden.’ Hij kijkt de rechercheurs haast vermanend aan, lijkt in peinzen te verzinken, herneemt zich, en geeft de dichter het woord. Die leest, langzaam, nadrukkelijk, met ingehouden emotie, zijn woorden één voor één voor. Kijkt, al lezend, beurtelings naar de kist en in de zaal, van zijn papieren opziend, met zijn blik zijn woorden volgend.
Een mens
We zullen je geen naam meer geven.
Geen geslacht. De laatste uren slaan
we over. Het laatste gezicht dat jij ooit zag.
We beloven dat het ooit veel beter was.
Je liep in een zwart licht. Iemand
sloeg je ogen dicht.
Pas in het donker werd je teruggevonden,
opgeraapt, beklopt, betast, hield
iemand nog je handen vast.
De rechercheur, de vlugge vingers
van het forensisch lab, de formulieren
van de dienst. Men sjort de resten in een zak.
Er hangt een kaartje aan, een kaartje
met een nummer, een kaartje zonder naam:
die moet je aan jezelf teruggeven.
Iemand sluit maar vlug de kist: vermoedelijk
een mens, wat rest. De zwarte lamp
die jouw weg moest verlichten doofde.
Nemen we afscheid, naamloze.
Geen Dieudonné, geen Mohammed, geen
John, maar goede reis man, en wandel in de zon.
© F. Starik, voor een naamloze dode, dinsdag 5 september 2006
Buigt voor de dode. Neemt weer plaats. Stopt het gedicht terug in de zak van zijn colbert. Iets van Saint Saëns klinkt schuchter op. We horen, achter ons, de deur van de aula opengaan. Het is weer dinsdag. De eerste dinsdag van de maand. Dan wordt er om tien uur een algemene dienst gehouden, waar men mag komen treuren om geliefde doden. Er klinkt het geritsel van een plastic tas.
Ik kijk achterom. Een bejaarde vrouw heeft, ergens in het midden, in de banken plaatsgenomen. Ze ritselt lustig voort. Ik kijk niet meer. Dan hoor ik iemand door de aula lopen, naar voren, en even later schuift ze mijn blikveld weer binnen, werpt duidelijk hoorbaar een munt in het centenbakje bij de kaarsen, neemt een kaars en steekt een kaarsje op.
Ze slaat geen acht op de overige aanwezigen, noch ziet ze om naar de kist. Ze is duidelijk voor zichzelf gekomen, niet voor ons. Niet voor deze dode.
Neemt weer plaats. De arbeid met de plastic tas wordt weder opgenomen.
De rechercheur met de smartelijke gelaatsuitdrukking kijkt nu nadrukkelijk achterom: laat zijn droeve blik uitgebreid op de vrouw rusten, daar heeft ze helemaal geen last van, ze trekt zich er niets van aan. Wij moeten onze eigen boontjes maar doppen. Onder het derde muziekstuk van de lichtklassieke soort komen de dragers naar voren. We staan, zien toe hoe de dragers de kist naar buiten rollen, langs mevrouw, die rustig is blijven zitten. We wandelen er achteraan.
Onderweg wordt niet gesproken. Bij het graf nemen wij onze stilte in acht, de kist zakt, dat was dat. Thuis wacht mijn zoon, zijn eerste schooldag. De middelbare school. Hij gaat zijn boeken halen. Hij zal een rooster krijgen uitgedeeld. Ze zullen laten zien hoe je je boeken kaft. Hij zal zijn boeken kaften. Hij verheugt zich erop. Er gaat een nieuwe wereld voor hem open.
.