woensdag 20 december 2006
EEN GEDICHT DAT DE RADIO NIET EENS ZAL HALEN (12)
De onvolprezen Adeline van Lier, presentator van de Nacht van het Goede Leven, heeft twee weken vakantie, en hervat haar wekelijkse uitzending pas weer Na De Feestdagen, in de nacht van 7 op 8 januari van het nieuwe jaar. Omdat ik nooit vrij heb, en mijn trouwe lezer niet mag teleurstellen, bereiken we daarmee de bodem van de bodem: een gedicht dat niet alleen de bundel niet zal halen, maar zelfs haar nachtelijke radio-uitzending zal moeten missen.
Een schitterend ongeluk
Vrijdag kwam de kerstboom, netjes in een pot geplant.
Daar was mama met het engelenhaar, de ballen, net
als ieder jaar mocht papa weer de kerstlampjes ontwarren.
Wij voltooiden het geheel met snoep en koek, medailles,
alle speelgoed met een gat erin of met een haak eraan.
Namen de kerststal in gebruik: kleine broer plaatste naast Jozef
en Maria, de ezel en het kribbetje een hond, een tijger. En Sinterklaas.
Grote broer reed auto’s af en aan, de stal werd een garage, waar
voor de eerste hulp de herdertjes bij nachte stonden. Achter de stal
een fel-oranje megawup, als een reusachtig ondergaande zonne.
.
De onvolprezen Adeline van Lier, presentator van de Nacht van het Goede Leven, heeft twee weken vakantie, en hervat haar wekelijkse uitzending pas weer Na De Feestdagen, in de nacht van 7 op 8 januari van het nieuwe jaar. Omdat ik nooit vrij heb, en mijn trouwe lezer niet mag teleurstellen, bereiken we daarmee de bodem van de bodem: een gedicht dat niet alleen de bundel niet zal halen, maar zelfs haar nachtelijke radio-uitzending zal moeten missen.
Een schitterend ongeluk
Vrijdag kwam de kerstboom, netjes in een pot geplant.
Daar was mama met het engelenhaar, de ballen, net
als ieder jaar mocht papa weer de kerstlampjes ontwarren.
Wij voltooiden het geheel met snoep en koek, medailles,
alle speelgoed met een gat erin of met een haak eraan.
Namen de kerststal in gebruik: kleine broer plaatste naast Jozef
en Maria, de ezel en het kribbetje een hond, een tijger. En Sinterklaas.
Grote broer reed auto’s af en aan, de stal werd een garage, waar
voor de eerste hulp de herdertjes bij nachte stonden. Achter de stal
een fel-oranje megawup, als een reusachtig ondergaande zonne.
.
dinsdag 12 december 2006
GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET ZULLEN HALEN (11)
Na het onverhoopte succes van de In Memoriam-gedichten voor Prins Claus, waarvan er een aantal werden opgenomen in de bundel De Grote Vakantie (In de Knipscheer, 2004, mondjesmaat leverbaar) en die werden gebloemleesd in het herdenkingsbundeltje I.M. Prins Claus (Passage, 2004) en waarvan er één in het NRC werd afgedrukt en bovendien nog dikwijls werd geciteerd in column en in menig boze ingezonden brief, daarna dus, verzocht het radioprogramma ‘Met het oog op morgen’ mij om een gedicht bij de lang aangekondigde dood van Prins Bernhard te schrijven en ook voor te dragen in dat luiosterrrijk programma. Uit het gedicht blijkt dat de prins zelf om euthanasie verzocht. Hij had geen zin meer om te vechten. Vechten. Waarom, ik weet het niet meer.
Waarschijnlijk werd Prins Claus (*) in al zijn kwetsbaarheid zoveel dieper liefgehad.
Claus maakte ontroering los, zijn misplaatstheid in de wereld sprak ons misschien meer aan dan de afstandelijke, wereldse, jaloersmakende stijl van Bernhard, de zakenman, de profiteur, de zaadsproeiende, schietende, arrogante aristocraat, die het Volk, dat hij mocht dienen, in diepste wezen veracht. Dat krijg je terug. Het volk is niet gek, maar wel ontvankelijk voor vermaak, het eigen afkeurend gesis, het volk gruwt altijd terug.
De dood van Bernhard maakte weinig tongen los, het was dan ook al maanden nieuws geweest dat hij stervende was, nog maar eens geopereerd werd voor dit of dat, in levensgevaar verkeerde, op wonderbaarlijke wijze weer opkrabbelde, een vieze baard liet staan, min of meer openhartige interviews gaf, hij had er alles al uitgehaald.
Misschien viel zijn dood te kort na de moord op Theo van Gogh, of het verscheiden van André Hazes, we hadden er juist even geen zin meer in, in al die beroemde doden.
Ik weet dat niet meer precies, wie er toen allemaal doodgingen. Toen, zeg ik, ik weet niet eens meer wanneer hij nu eigenlijk stierf, en alle radio & televisie het verplichte nummer draaiden van Nationale aandacht en rouw en condoleanceregister.
De nauw verholen trots datti het misschien met Evita Peron had gedaan. Waar buitenechtelijke dochters verscholen zaten, opdoken. Je moet er ook niet aan denken om het je leven lang met Juliana te moeten doen, het moeten doen, met Juliana.
Uit het gedicht valt dat allemaal niet op te maken, al die actualiteit.
Uit het gedicht blijkt hooguit dat het winter geweest moet zijn, het herinnert aan twee liedjes van Jaques Brel, waar hij in het ene lied de menschen aanspoort om toch vooral in de lente te sterven, wanneer de bloemen goedkoop zijn, en in het andere beweert dat het moeilijk is te sterven in de lente, weet je…
Zo’n gelegenheidsgedicht, wat koopt men er voor? Een brood bij de bakker, de volgende ochtend, een complimentje van de sigarenman, als hij het toevallig op de radio heeft gehoord. Men scharrelt wat ongelijksoortige elementen bij elkaar, zoals in dit gedicht de bemerking dat men heel vroeger dacht dat er des nachts een groot doek over de hemel werd geschoven, waardoor het licht uit kleine gaatjes haar aanwezigheid verried, wat mooi gedacht is, maar niet door mij, of pas veel later: ‘Het is allemaal geleend’, zou Alex Roeka dan zingen, ‘het is allemaal geleend. Maar toch is het mooi. Mooi en vreemd.’
Maar het is allemaal niet mooi en vreemd genoeg. Ik kan u nog naar de beroemde Shakespeare-claus verwijzen, die op subtiele wijze in het vers verscholen zit, en die oorspronkelijk ongeveer zo geklonken moet hebben: ‘All the world’s a stage, but I’m a jukebox.’ Zoiets.
Het is allemaal net niet precies genoeg.
DOEK
Als het leven een film is,
waarin wij mogen kiezen
in de zaal te blijven zitten
of te schitteren op het grote witte doek
dan was u de ster die flonkert
aan een versleten hemel, u in het licht
en wij in het donker van het aards gewemel
flamboyant en zonbeschenen.
Onmiddellijk na de prijsuitreiking
vertrok u van het schouwtoneel
maar u vertrok te vroeg. Bad timing.
Had even gewacht.
De goedkope lente gekozen
om het oude licht te doven. Maar nee.
Tot het laatste toe de regie willen voeren.
Op eigen verzoek. Valt het ding.
(*) Prins Claus heeft tenminste twee zonen. Constantijn en Maurits, heten ze, geloof ik. Ik zag ze laatst op het Journaal, en op diverse foto’s in de dagbladen. Ze zijn nauwelijks van elkander te onderscheiden, dragen beiden een montuurloze bril en een pukkel tussen neus en bovenlip, maar dan spiegelverkeerd. Bij de ene prins zit de puist rechts van de neus (voor de kijker links) en bij de andere prins bevindt zich een soortgelijk gezwel aan de linkerkant van het gezicht, tussen neus en lippen, voor de kijker links, voor de bezitter rechts, dus aan de andere kant van de neus dan de andere prins. Waarschijnlijk betekent dat niets.
Ik zal tot slot eerlijk met U delen dat ik - toen ik besloten had dit gedicht niet in de bundel op te nemen, om in navolging van Prins Bernhard door Adeline van Lier de laatste eer bewezen te zien in haar nachtelijke radio-uitzending van aanstaande zondag - het einde van het gedicht veranderd heb. ‘Valt het doek’, liet ik John Jansen van Galen tenslotte zeggen, of misschien heb ik het wel zelf voorgelezen, twee jaar geleden, daar in die studio in Hilversum. Valt het ding, zeg ik nu. Altijd gezocht naar een fijn rijmwoord op die slechte tijding.
Dag Claus, dag Bernhard, dag onecht kind, dag Prins met de pukkel links, dag Prins met de pukkel rechts, dag Adeline, dag luisteraar, dag zondag, dag maandag…
*
Na het onverhoopte succes van de In Memoriam-gedichten voor Prins Claus, waarvan er een aantal werden opgenomen in de bundel De Grote Vakantie (In de Knipscheer, 2004, mondjesmaat leverbaar) en die werden gebloemleesd in het herdenkingsbundeltje I.M. Prins Claus (Passage, 2004) en waarvan er één in het NRC werd afgedrukt en bovendien nog dikwijls werd geciteerd in column en in menig boze ingezonden brief, daarna dus, verzocht het radioprogramma ‘Met het oog op morgen’ mij om een gedicht bij de lang aangekondigde dood van Prins Bernhard te schrijven en ook voor te dragen in dat luiosterrrijk programma. Uit het gedicht blijkt dat de prins zelf om euthanasie verzocht. Hij had geen zin meer om te vechten. Vechten. Waarom, ik weet het niet meer.
Waarschijnlijk werd Prins Claus (*) in al zijn kwetsbaarheid zoveel dieper liefgehad.
Claus maakte ontroering los, zijn misplaatstheid in de wereld sprak ons misschien meer aan dan de afstandelijke, wereldse, jaloersmakende stijl van Bernhard, de zakenman, de profiteur, de zaadsproeiende, schietende, arrogante aristocraat, die het Volk, dat hij mocht dienen, in diepste wezen veracht. Dat krijg je terug. Het volk is niet gek, maar wel ontvankelijk voor vermaak, het eigen afkeurend gesis, het volk gruwt altijd terug.
De dood van Bernhard maakte weinig tongen los, het was dan ook al maanden nieuws geweest dat hij stervende was, nog maar eens geopereerd werd voor dit of dat, in levensgevaar verkeerde, op wonderbaarlijke wijze weer opkrabbelde, een vieze baard liet staan, min of meer openhartige interviews gaf, hij had er alles al uitgehaald.
Misschien viel zijn dood te kort na de moord op Theo van Gogh, of het verscheiden van André Hazes, we hadden er juist even geen zin meer in, in al die beroemde doden.
Ik weet dat niet meer precies, wie er toen allemaal doodgingen. Toen, zeg ik, ik weet niet eens meer wanneer hij nu eigenlijk stierf, en alle radio & televisie het verplichte nummer draaiden van Nationale aandacht en rouw en condoleanceregister.
De nauw verholen trots datti het misschien met Evita Peron had gedaan. Waar buitenechtelijke dochters verscholen zaten, opdoken. Je moet er ook niet aan denken om het je leven lang met Juliana te moeten doen, het moeten doen, met Juliana.
Uit het gedicht valt dat allemaal niet op te maken, al die actualiteit.
Uit het gedicht blijkt hooguit dat het winter geweest moet zijn, het herinnert aan twee liedjes van Jaques Brel, waar hij in het ene lied de menschen aanspoort om toch vooral in de lente te sterven, wanneer de bloemen goedkoop zijn, en in het andere beweert dat het moeilijk is te sterven in de lente, weet je…
Zo’n gelegenheidsgedicht, wat koopt men er voor? Een brood bij de bakker, de volgende ochtend, een complimentje van de sigarenman, als hij het toevallig op de radio heeft gehoord. Men scharrelt wat ongelijksoortige elementen bij elkaar, zoals in dit gedicht de bemerking dat men heel vroeger dacht dat er des nachts een groot doek over de hemel werd geschoven, waardoor het licht uit kleine gaatjes haar aanwezigheid verried, wat mooi gedacht is, maar niet door mij, of pas veel later: ‘Het is allemaal geleend’, zou Alex Roeka dan zingen, ‘het is allemaal geleend. Maar toch is het mooi. Mooi en vreemd.’
Maar het is allemaal niet mooi en vreemd genoeg. Ik kan u nog naar de beroemde Shakespeare-claus verwijzen, die op subtiele wijze in het vers verscholen zit, en die oorspronkelijk ongeveer zo geklonken moet hebben: ‘All the world’s a stage, but I’m a jukebox.’ Zoiets.
Het is allemaal net niet precies genoeg.
DOEK
Als het leven een film is,
waarin wij mogen kiezen
in de zaal te blijven zitten
of te schitteren op het grote witte doek
dan was u de ster die flonkert
aan een versleten hemel, u in het licht
en wij in het donker van het aards gewemel
flamboyant en zonbeschenen.
Onmiddellijk na de prijsuitreiking
vertrok u van het schouwtoneel
maar u vertrok te vroeg. Bad timing.
Had even gewacht.
De goedkope lente gekozen
om het oude licht te doven. Maar nee.
Tot het laatste toe de regie willen voeren.
Op eigen verzoek. Valt het ding.
(*) Prins Claus heeft tenminste twee zonen. Constantijn en Maurits, heten ze, geloof ik. Ik zag ze laatst op het Journaal, en op diverse foto’s in de dagbladen. Ze zijn nauwelijks van elkander te onderscheiden, dragen beiden een montuurloze bril en een pukkel tussen neus en bovenlip, maar dan spiegelverkeerd. Bij de ene prins zit de puist rechts van de neus (voor de kijker links) en bij de andere prins bevindt zich een soortgelijk gezwel aan de linkerkant van het gezicht, tussen neus en lippen, voor de kijker links, voor de bezitter rechts, dus aan de andere kant van de neus dan de andere prins. Waarschijnlijk betekent dat niets.
Ik zal tot slot eerlijk met U delen dat ik - toen ik besloten had dit gedicht niet in de bundel op te nemen, om in navolging van Prins Bernhard door Adeline van Lier de laatste eer bewezen te zien in haar nachtelijke radio-uitzending van aanstaande zondag - het einde van het gedicht veranderd heb. ‘Valt het doek’, liet ik John Jansen van Galen tenslotte zeggen, of misschien heb ik het wel zelf voorgelezen, twee jaar geleden, daar in die studio in Hilversum. Valt het ding, zeg ik nu. Altijd gezocht naar een fijn rijmwoord op die slechte tijding.
Dag Claus, dag Bernhard, dag onecht kind, dag Prins met de pukkel links, dag Prins met de pukkel rechts, dag Adeline, dag luisteraar, dag zondag, dag maandag…
*
woensdag 6 december 2006
DON’T YOU HARRY ME NOW!
Geleende paniek. Duizendkunstenaar Harry Hoogstraten belt mij vanavond met de mededeling dat hij alweer verdwijnen moet. Ik ken de man een eeuwigheid, hij is een Hollandse variant op Allen Ginsberg, Jack Kerouac, Jackson Pollock, Gary Snyder, Philip Whalen, dat spul, die tijd: hard rock ’n roll.
Krantenlezers kennen het verschijnsel Jacobus Kloppenberg. Welnu, dat is Harry, maar dan beter. In zijn tijd was hij gekend als dichter, de laatste tien of twintig jaar is hij een soort van beeldend kunstenaar, het soort dat enorm veel troep verzamelt en dat vervolgens sorteert, opstapelt, rangschikt, afbreekt, betekenis geeft. Dat geeft een hoop troep.
Nu moet hij verdwijnen van de hoek van de Kabelweg/Dynamostraat in Amsterdam, Sloterdijk, waar hij een enorm gebouw van de voormalige Autovroon in gebruik genomen heeft, een oude Volkswagengarage, dat staat er ook op, met grote letters: VW.
Hij deelt de ruimte met een paar antikraakwachten. En hij moet 15 december weg zijn.
Vanavond belt hij, min of meer in paniek, of ik nog een zeecontainer voor hem weet, ik weet geen zeecontainer.
In het jaar onzes heren 2000, zo lang geleden is het alweer, moest hij verdwijnen uit een fabriekshal boven kringloopwinkel de Tweede Ronde, aan de Haarlemmerweg, er zou een dure film worden opgenomen, iets met Greenpeace, het Milieu, een film die failliet ging zodra de ruimte voor de film gereed was gekomen. Maar voordat hij verdwijnen moest, maakten we een folder, was er een opening, kwam hij op teevee, bij Jack Spijkerman, Malle Pietje, er was een opening, even leek het ergens op, het leek nergens op.
‘Harry Hoogstraten (1941) dichter-performer en beeldend kunstenaar, woonde tussen 1959 en 1974 ondermeer in Japan, de Verenigde Staten van Amerika en Ierland. Hij debuteerde als dichter met From The Field (1967) en werd opgenomen in tal van internationale bloemlezing. Sinds 1974 is hij terug in Nederland en maakte onder andere naam als mede-organisator van de befaamde One World Poetry Festivals. Hij werkt onophoudelijk aan totaalinstallaties in lege fabriekshallen. Assemblages van gevonden materialen, gerangschikt, geordend, veranderd, opgenomen in de enorme ruimte die hij uit zichzelf al om zich heen draagt.’
Zoiets schreef ik, de vorige keer dat hij ergens weg moest. Het is weer zover. En het kan niemand wat schelen. Mij ook niet. Ik ga nog even kijken, de komende week, dat kijken is een ervaring. Echt waar. Een scheef leven.
Goed. Vanavond belt hij, na een lange afwezigheid, in kennelijke paniek. Hij moet weer ergens weg. Ik roep mijn schaarse lezer op zijn lege fabriekshal, zijn ongebruikte zeecontainer onverwijld ter beschikking te stellen aan Harry Hoogstraten. Alle details bij mij verkrijgbaar.
En, schaarse bezoeker, gaat u vooral nog even op bezoek op dat geheimzinnige adres op de hoek van de Kabelweg en de Dynamostraat, u vindt het wel, als u bereid bent een kwartiertje tussen snelwegen en onder viaducten door te fietsen, u vindt het wel.
*
Geleende paniek. Duizendkunstenaar Harry Hoogstraten belt mij vanavond met de mededeling dat hij alweer verdwijnen moet. Ik ken de man een eeuwigheid, hij is een Hollandse variant op Allen Ginsberg, Jack Kerouac, Jackson Pollock, Gary Snyder, Philip Whalen, dat spul, die tijd: hard rock ’n roll.
Krantenlezers kennen het verschijnsel Jacobus Kloppenberg. Welnu, dat is Harry, maar dan beter. In zijn tijd was hij gekend als dichter, de laatste tien of twintig jaar is hij een soort van beeldend kunstenaar, het soort dat enorm veel troep verzamelt en dat vervolgens sorteert, opstapelt, rangschikt, afbreekt, betekenis geeft. Dat geeft een hoop troep.
Nu moet hij verdwijnen van de hoek van de Kabelweg/Dynamostraat in Amsterdam, Sloterdijk, waar hij een enorm gebouw van de voormalige Autovroon in gebruik genomen heeft, een oude Volkswagengarage, dat staat er ook op, met grote letters: VW.
Hij deelt de ruimte met een paar antikraakwachten. En hij moet 15 december weg zijn.
Vanavond belt hij, min of meer in paniek, of ik nog een zeecontainer voor hem weet, ik weet geen zeecontainer.
In het jaar onzes heren 2000, zo lang geleden is het alweer, moest hij verdwijnen uit een fabriekshal boven kringloopwinkel de Tweede Ronde, aan de Haarlemmerweg, er zou een dure film worden opgenomen, iets met Greenpeace, het Milieu, een film die failliet ging zodra de ruimte voor de film gereed was gekomen. Maar voordat hij verdwijnen moest, maakten we een folder, was er een opening, kwam hij op teevee, bij Jack Spijkerman, Malle Pietje, er was een opening, even leek het ergens op, het leek nergens op.
‘Harry Hoogstraten (1941) dichter-performer en beeldend kunstenaar, woonde tussen 1959 en 1974 ondermeer in Japan, de Verenigde Staten van Amerika en Ierland. Hij debuteerde als dichter met From The Field (1967) en werd opgenomen in tal van internationale bloemlezing. Sinds 1974 is hij terug in Nederland en maakte onder andere naam als mede-organisator van de befaamde One World Poetry Festivals. Hij werkt onophoudelijk aan totaalinstallaties in lege fabriekshallen. Assemblages van gevonden materialen, gerangschikt, geordend, veranderd, opgenomen in de enorme ruimte die hij uit zichzelf al om zich heen draagt.’
Zoiets schreef ik, de vorige keer dat hij ergens weg moest. Het is weer zover. En het kan niemand wat schelen. Mij ook niet. Ik ga nog even kijken, de komende week, dat kijken is een ervaring. Echt waar. Een scheef leven.
Goed. Vanavond belt hij, na een lange afwezigheid, in kennelijke paniek. Hij moet weer ergens weg. Ik roep mijn schaarse lezer op zijn lege fabriekshal, zijn ongebruikte zeecontainer onverwijld ter beschikking te stellen aan Harry Hoogstraten. Alle details bij mij verkrijgbaar.
En, schaarse bezoeker, gaat u vooral nog even op bezoek op dat geheimzinnige adres op de hoek van de Kabelweg en de Dynamostraat, u vindt het wel, als u bereid bent een kwartiertje tussen snelwegen en onder viaducten door te fietsen, u vindt het wel.
*
GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET ZULLEN HALEN (10)
Iedere zondagnacht brengt Adeline van Lier een GEDICHT DAT DE BUNDEL NIET ZAL HALEN in haar 'Nacht van het Goede Leven' op KRO-radio 1, rond de klok van 05.00 uur, op waardige wijze weg. Je zou kunnen zeggen dat die gedichten in de doofpot verdwijnen. Een doofpot bestaat echt, zoals het gedicht al uitlegt. Het ding voorkomt brand in de vuilnisbak.
Wat wil dit gedicht? Eerst wil het zeggen: verteer uw maaltijd volledig voordat u hem weer uitschijt. Dus: schrijf nooit over onvoldragen gevoelens. Dan beweert het dat die zogenaamde gevoelens, die wij als origineel en eigen beschouwen en waaraan wij geneigd zijn iets oprechts, iets waardevols toe te kennen, eenvoudig te manipuleren zijn. Wie er een rommeltje van maakt, verdient het niet meteen vereeuwigd te worden. Rotzooi is geen prestatie. Gevoelens zijn maar vuilnis van uw dagelijkse leven, de as, die in de doofpot achterblijft.
Tenslotte verliest het gedicht zich in een zootje opzettelijk verkeerd weergegeven of geïnterpreteerde dichtregels, spreekwoorden en gezegden, dat behaagziek rijmelt en te gemakkelijk oproept uw vuilnis buiten de deur te zetten, de doofpot discreet te ledigen, te ontsnappen. Stop. Wat afwas.
Doofpot
Deze doofpot, waarin u uw verdriet wilt stoppen,
dit koperen keteltje waar men uitgegloeide kooltjes
bewaart. Uw huishouden van Jan Steen bijvoorbeeld
werd nooit door Jan Steen geschilderd.
Modder, van de bodem van een rivier gezogen.
Alle woorden komen voort uit wat we zien of zagen.
As. Het is er te vol. Het was. Muziek veroorzaakt uw gevoel.
Overal is ruimte en ruimte is hol.
Ik bedoel: paard moet niet wagen.
Leven is terrein verliezen langs gebaande paden.
Alle dagen feest. Dus: alle zeilen bijzetten.
Leven van de wind. Ruim sop kiezen.
Er is niets nieuws onder de zon
en altijd het geval geweest.
*
Iedere zondagnacht brengt Adeline van Lier een GEDICHT DAT DE BUNDEL NIET ZAL HALEN in haar 'Nacht van het Goede Leven' op KRO-radio 1, rond de klok van 05.00 uur, op waardige wijze weg. Je zou kunnen zeggen dat die gedichten in de doofpot verdwijnen. Een doofpot bestaat echt, zoals het gedicht al uitlegt. Het ding voorkomt brand in de vuilnisbak.
Wat wil dit gedicht? Eerst wil het zeggen: verteer uw maaltijd volledig voordat u hem weer uitschijt. Dus: schrijf nooit over onvoldragen gevoelens. Dan beweert het dat die zogenaamde gevoelens, die wij als origineel en eigen beschouwen en waaraan wij geneigd zijn iets oprechts, iets waardevols toe te kennen, eenvoudig te manipuleren zijn. Wie er een rommeltje van maakt, verdient het niet meteen vereeuwigd te worden. Rotzooi is geen prestatie. Gevoelens zijn maar vuilnis van uw dagelijkse leven, de as, die in de doofpot achterblijft.
Tenslotte verliest het gedicht zich in een zootje opzettelijk verkeerd weergegeven of geïnterpreteerde dichtregels, spreekwoorden en gezegden, dat behaagziek rijmelt en te gemakkelijk oproept uw vuilnis buiten de deur te zetten, de doofpot discreet te ledigen, te ontsnappen. Stop. Wat afwas.
Doofpot
Deze doofpot, waarin u uw verdriet wilt stoppen,
dit koperen keteltje waar men uitgegloeide kooltjes
bewaart. Uw huishouden van Jan Steen bijvoorbeeld
werd nooit door Jan Steen geschilderd.
Modder, van de bodem van een rivier gezogen.
Alle woorden komen voort uit wat we zien of zagen.
As. Het is er te vol. Het was. Muziek veroorzaakt uw gevoel.
Overal is ruimte en ruimte is hol.
Ik bedoel: paard moet niet wagen.
Leven is terrein verliezen langs gebaande paden.
Alle dagen feest. Dus: alle zeilen bijzetten.
Leven van de wind. Ruim sop kiezen.
Er is niets nieuws onder de zon
en altijd het geval geweest.
*