woensdag 24 januari 2007

 
Omdat de presentator van de Nacht van het Goede Leven ziek is, alwaar wekelijks een Gedicht Dat De Bundel Niet Zal Halen wordt uitgezonden, is er deze week geen gedicht dat de bundel niet zal halen. Dat is jammer voor de bundel, want het was een Verschrikkelijk Slecht Gedicht, dat ik verkoos te worden uitgezonden. Dus de luisteraar heeft geluk. Volgende week beter!



+

dinsdag 23 januari 2007

 
ZET UW SPELER EVEN STIL…

Op www.rijksmuseum.nl/dood is vanaf heden (of eigenlijk al vanaf eergisteren, maar daar heeft u nu niets meer aan) de pod-cast te downloaden waarmee het kwartaalthema De dood in het Rijksmuseum valt te bezoeken, ingesproken door de stem van F. Starik.

Op vrijdag 2 maart om 19 uur is het zeer de moeite waard een bezoek te brengen aan het Rijks, onverschillig of u de pod-cast op uw MP3speler danwel I-pod heeft gezet: dan en daar wordt de bundel Een eerlijk zeemansgraf gepresenteerd, met gedichten van negen dichters en een ollekebolleke van Drs. P. Zie voor details de agenda op deze site. Avonden zijn er die over hen komen vol angst verlangde veroveraars…



+

zaterdag 20 januari 2007

 
SCÈNES UIT HET LEVEN VAN EEN SCHNABBELAAR

Het was me het weekje wel. Of eigenlijk al weken. Ja mensen, zou je welhaast willen zeggen. Jaah. Een avond thuis, mijn koninkrijk voor een rustige avond, een rustige avond thuis.
Vanavond, vrijdagavond werd een twijfelachtig hoogtepunt van de feestelijkheden bereikt: uw Starik werd verondersteld een horde politieagenten toe te spreken, ter gelegenheid van het feit dat de naam van de dienst waaronder men ressorteert, veranderde van DVKP in DCIV, voorwaar, nogal een verbetering. Tevoren was mij een briefing deelachtig geworden, waarin melding werd gemaakt van steekwoorden als Nodale oriëntatie, Informatie gestuurd, Knooppunten mens en goederen en Transformatie. Jaah mensen. En daar een feestrede van bakken.

De naamsverandering moest plaatsvinden in een troosteloos partycentrum, volgens de bijgeleverde routebeschrijving vlakbij station Sloterdijk, nu ja, vlakbij, misschien als je met de auto komt. De Rhôneweg, een fraai staaltje moderne architectuur. Blokkendooskantoren dienen ook ontworpen. Voor de zekerheid het stratenboek in de tas gestoken, na zich thuis langdurig over het warrig stratenpatroon te hebben gebogen, er was wel een vaag idee ontstaan in welke richting er gezocht diende te worden.

Nu ben ik niet ontzettend goed in de weg vinden. Eer is mij het talent gegeven om ook in eigen stad te verdwalen. Laatst legde mijn lief mij uit hoe ik tien minuten kan bezuinigen door langs een andere route van mijn woning naar het station te lopen, wat ik gemiddeld twee, drie keer per week doe, naar het station lopen of fietsen. Ik heb haar reisadvies nog niet durven opvolgen. Ik ben er nu een keer aan gewend om zo te gaan, en niet anders, dat gaat vanzelf, en altijd goed. Don’t push your luck.

Een half uur te laat arriveerde ik dan toch, voor de gelegenheid feestelijk verlicht, te bestemder plekke. Je gaat niet de dienst verkeerspolitie toespreken zonder lampjes aan de fiets. De dag tevoren had ik me de weelde van die nieuwe HEMA-lampjes veroorloofd, die hele kleine met een elastiekje, waar uit een knoopcel-batterij onverwacht fel licht schijnt, hip.
Mooier dan de old-fashioned lampknollen die werkeloos aan de riem van mijn tas de eerste drie minuten van mijn reis een uitgeput schijnseltje uit de leeggelopen batterijen toveren.

Te laat realiseerde ik me dat de voltallige verkeerspolitie in het partycentrum was bijeengedreven, zodat er van enige controle geen sprake zou wezen. Als er één avond is dat men straffeloos zonder licht kan fietsen, dan was het vandaag. Ik had me weer te druk gemaakt. Wel bedacht ik bij wijze van introductie een aardig grapje: om te beginnen zal ik mij even aan u voorstellen, qua nodale oriëntatie, al heb ik met velen van u al eerder persoonlijk kennisgemaakt, met mijn gebrekkige fietsverlichting.

Maar eerst moest ik hoesten in de microfoon, om te laten merken dat het officiële gedeelte van de avond was begonnen, met mij, ik moest kennis maken met de korpschef, die inderdaad een snor droeg zoals je die eigenlijk alleen op televisie ziet. Een snor die je moet kammen.

Laat ik dit over mijn feestrede opmerken: ik gevoelde mij een man die grappig gevonden wil worden. Ik wil helemaal niet grappig gevonden worden. Toch had ik mijn toespraak op de lach geschreven, LTS-zwakstroom. Nu ja, de korpschef, die toch de baas is, en die ik moest inleiden, kreeg de dienders ook niet stil. Pas toen hij op de rode knop ging duwen die een verschrikkelijk mechanisme in werking zette dat de letters DVKP voor DCIV verving, de lusteloze toeschouwers onder een wolk confetti bedolf, en geheel onbedoeld een kroonluchter met donderend geraas naar beneden schoot, viel men even sprakeloos.

Een half uur na afloop van de korpschef mocht ik van mijzelf naar huis: ik had veel handen geschud, met iemand op het toilet van gedachten gewisseld – ‘waar ben jij gedetacheerd?’,
drie bier gedronken, kennisgemaakt met de chef vergunningen, alsmede met de dames achter de bar en die van de organisatie van het evenement, en met deze maximaal toegestane hoeveelheid alcohol in mijn bloed vond ik mijn weg vlot terug, ik mocht geheel onverlicht naar huis, of nee, ik wilde eerst nog langs de heropening van W139, het kunstenaarsinitiatief, dat prachtig werd opgeknapt en waar alsnog de verkeerslimiet aan alcoholische versnaperingen in de vorm van warm bier, zonder dat ik daar iets voor hoefde doen, ruimschoots zou worden overschreden, waar ik niets verder hoefde dan aanwezig te wezen, te laten zien dat ik nog leef. Er staat een rij van een kilometer voor de deur. Zeven mensen verderop spot ik een kennis. Hij wacht al een uur, zegt hij. En hij staat pas zeven mensen verderop. Ik houd het voor gezien.

Zingend fiets ik door de regen terug naar huis. Eindelijk thuis. Geen boete.



+

woensdag 17 januari 2007

 
EENZAME UITVAART NUMMER 70
woensdag 17 januari 2007, 10 uur, begraafplaats St. Barbara
I.M. Dave Korn
Dichter van dienst: Ilse Starkenburg.


Vrijdagmiddag gaat de telefoon. Ali Mahmuth. Ik sta, met mijn jas al aan, op het punt de deur achter mij te sluiten om het weekeind in Den Haag door te brengen. Ik moet spreken over ‘de laatste reis’, Alfred Schaffer zal het gesprek leiden, Anneke Brassinga en Neeltje Maria Min zullen vertellen over hun ervaringen met de Poule des Doods. Haastig krabbel ik op de achterkant van een envelop de schaarse gegevens die van de overledene bekend zijn. Dave Korn, geboren 5 maart 1958 in Durban, Zuid-Afrika, gevonden in zijn woning in Amsterdam-West op 2 januari, Engelse nationaliteit, geen familie getraceerd. Er heeft nog geen huiszoeking plaatsgevonden. Ik vraag naar de mogelijke doodsoorzaak: een natuurlijke, weet Ali, anders was hij niet door de politie vrijgegeven. Of hij werk had. Weet niet. Volgende week zal er wel huiszoeking worden gedaan, denkt hij. Weet niet. Meer krijg ik er niet uit. Ik moet gaan, prop de envelop in mijn tas, noteer een paar nummers van mogelijke dichters van dienst die ik dan onderweg zal bellen, en reis af.

Ilse Starkenburg neemt op. Geregeld. Opgelucht klets ik die avond over de eenzame uitvaart. Brassinga vertelt over haar verbazing dat de dichters uit de Poule in principe vier uitvaarten ‘toegewezen’ krijgen, zij beschouwde haar toezegging deel te nemen destijds als een commitment for life. ‘Dan veranderen we dat’, vind ik. Fijn. Maakt alles veel gemakkelijker. Zij merkt verder op dat zij een gedicht voor een eenzame uitvaart zuiver als een gelegenheidswerk beschouwt, dat ze nooit in een bundel zal opnemen, en waar ze evenmin achteraf iets aan zou veranderen. Ook niet als ze in de tekst achteraf nog dingen tegenkomt, die ze liever anders had geformuleerd. Het ding bestaat zuiver in het moment, vindt zij. Ik denk daar, geloof ik, anders over. Maar ik weet niet of geloven denken is, of andersom, denken geloven. Tijdens het diner merkt Neeltje Maria Min op, starend naar de tafelversiering, bestaande uit een roos en een takje in een vierkant glazen bakje water, dat alles wat mooi is, nog niet lekker hoeft te wezen. Brassinga tilt de versiering op en ruikt er voorzichtig aan. Min heeft gelijk, vindt ze. Zoals niet alles wat lekker is, mooi hoeft te zijn, doet Neel er nog een schepje bovenop, prikkend in de grijze smurrie die als Marokkaanse rijsttafel werd aangeprezen.

Enfin. Maandag, terug op mijn post, kan ik Ilse eindelijk de nummers geven van de Dienst, opdat zij zich verder kan informeren over haar dode. Maandagavond vind ik al een eerste versie van haar gedicht in mijn postvak. Dinsdag volgt een tweede versie, en woensdagochtend vroeg een Engelse vertaling, van Willem Groenewegen. Briljant idee, vind ik. Iemand die het Engels als zijn moerstaal sprak, zal zijn laatste woorden graag ook in zijn moerstaal meekrijgen. Woensdagochtend. Als ik om kwart voor tien kom aanfietsen, klingelt het klokje al: de auto staat voor. De kist wordt uitgeladen. Ali Mahmut van de Dienst staat terzijde van de aula niet naar het schouwspel te kijken. We schudden handen, ik vraag hem wat er meer bekend is geworden. Niet veel, weet Ali. De huiszoeking had niet plaatsgevonden. De woning was dichtgetimmerd. Dan moet meneer Plenter van de GGD in actie komen. De brandweer heeft de deur geforceerd, en als de brandweer een deur opent kun je deur weggooien. Dus was er een plaat voor geschroefd. Dan heb je iemand met gereedschap nodig. ‘En wij gaan die deur dus mooi niet betalen’, verklaart Mahmut strijdlustig, ‘daar is de Dienst niet voor.’

De dragers zijn klaar met de kist, groepen samen in de koffiekamer. De grote goeiige drager Jan vertelt dat hij vorige week nog een kist heeft gehad met een man van tweehonderd kilo erin. Er moest een heftruck aan te pas komen om hem in het graf te hijsen. Zwaar was dat. Zijn handen schetsen een kist ter grootte van een bungalow. Maar deze kist is gelukkig van normaal formaat, stelt hij de andere dragers gerust. Dan arriveert Ilse, komt met haar kleine, kordate pasjes op ons gezelschap aflopen. Ze is naar de straat geweest waar Dave heeft gewoond, de Van Kinsbergenstraat, in de Baarsjes, geen vrolijke straat. Ze heeft een buurvrouw gesproken. Buurvrouw omschreef Dave als een stille, teruggetrokken man, met wie ze in de zestien jaar dat hij er woonde misschien drie, vier keer een piepklein woordje wisselde. Hij was veel op reis, daarom had ze hem ook niet gemist, de afgelopen maanden. Ergens in oktober had hij voor de laatste keer zijn computer aangezet.

Buurvrouw dacht dat Dave bij de PTT had gewerkt, hij ging altijd op dezelfde tijd van huis en kwam ook op een vaste tijd weer thuis. Daarvan was uit de papieren die Mahmut van de GGD had gekregen niets gebleken, hij had alleen een girorekening met een schuld erop gevonden. Hij zal nog eens kijken of er niet nog een rekening is, ergens anders. Het is tien uur. Ilse heeft muziek meegenomen. Degenkamp verdwijnt naar achteren om de muziek aan te zetten. Billy Holiday zingt hartverscheurend over stormachtig weder, op deze mooie lenteochtend halverwege januari. De kringelwilg staat vet in de knop. ‘Veel te vroeg’, zei mevrouw Degenkamp, toen ze langs kwam lopen om koffie te gaan zetten. We zetten ons neer. Als Stormy Weather is uitgeklonken stapt Ilse naar voren, leesbril aan een koordje, gaat naast de kist staan met haar rug naar haar publiekje gekleerd, gericht op waar wij het hoofdeinde van de kist vermoeden en leest, met zachter stemme, naar haar gedicht eerst in het Nederlands, dan in het Engels voor.



sensing


no one knows him

perhaps it was winter
and even his street
lay hidden

perhaps they did not
fancy each other
or not even that

perhaps the Boer
war had been
too complicated

perhaps the mis-
fit was at heart
quite sociable

perhaps he, just
as my aunt form the Achterhoek
but in a Yorkshire accent

would have said
about ‘the solitary funereal initiative’:
‘get thee-sen on, lass, from me grave’

someone knows you


Dutch poem ‘tasten’ by Ilse Starkenburg
translation by Willem Groenewegen

(tasten // niemand kent hem / misschien was het winter / en had zelfs zijn straat / zich verstopt / misschien vonden ze elkaar / geen lekker ding / of helemaal niet // misschien was de Boere- / oorlog te / ingewikkeld geweest / misschien was de zonder- / ling, in de buik juist / wel heel gezellig geweest / misschien zou hij net / als mijn tante uit de / Achterhoek / maar dan in een Engels dialect // over ‘het eenzame uitvaarten initiatief’ /
hebben gezegd: / ‘bie mie heuft ze neet an ’t graf te komn’ // iemand kent jou)

Als Ilse even gedecideerd weer is gaan zitten, vullen parelende, heldere klanken de ruimte: Ilse koos voor Bach, uit de Goldberg-Variationen, met Glenn Gould op piano, de Variatio 24, 25 en 26. Een hele zit. Maar een fraaie zit. Dan wordt de kist naar buiten gereden, een bleke zon verlicht ons pad. Onderweg worden we prettige feestdagen toegewenst door een versiering op een graf, alsof degene die daar zijn laatste rustplaats vond de tijd vergat, nog altijd aan het feestvieren is, daar beneden. De kist wordt geplaatst, de uitvaartleidster vergeet ons op gepaste afstand te zetten, wij vergeten halt te houden waar de berg zand naast de kuil in zicht is gekomen, dus slaan we het placeren van de kist van nabijer dan gebruikelijk gade. Het gedicht wordt, op verzoek van mevrouw Starkenburg, door de heer Degenkamp met een hoopje zand op de kist gelegd. De uitvaartleidster denkt dat Starkenburg nog een gedicht wil zeggen. ‘Nee, ik wil niets meer zeggen’ verklaart zij haastig, wat geschrokken. Dan zakken we, één steek diep.

We werpen een schepje zand. Mahmut maakt een buiging. Ik knik. Als we teruglopen vraag ik aan Degenkamp om een verklaring van het raadsel dat elke keer weer even opduikt als de kist gezakt is: hoe krijg je de kabeltjes waaraan de kist zakt weer onder die kist vandaan?

‘Leeuwenklauwen’, verklaart Degenkamp, en vouwt zijn handen ter illustratie ineen, in een stevige greep, en wringt ze dan weer los. Onder hoofd- en voeteneind wordt de kuil iets minder diep uitgegraven. De kabels liggen dan losjes onder het midden van de kist. Even schudden, en de leeuwenklauw schiet los. ‘Daarom moet de kist getild worden, bij het plaatsen, en niet geschoven. Dan heb je kans dat ze losschieten. Dat zeg ik altijd: tillen, niet schuiven. Ik zeg ook altijd aan de dragers: voeten optillen als je loopt. Het doet me altijd pijn als je ziet hoe ze met hun lompe voeten door het grafgroen stampen. Als ze hun voeten wat beter optilden raakte het groen niet zo in de war.’ Ik lach. Hierdoor aangemoedigd vertelt Degenkamp verder: ‘want ze tillen niet graag hoor. Ik merk dat meteen, als er eentje niet meetilt, want ik moet de balkjes er onder vandaan trekken, tillen zeg ik dan, tillen, en dan zeggen ze ik til heus wel hoor en dan zeg ik nee jij tilt niet want mijn balk zit klem. Tegen Jan zeg ik altijd: jij moet eens wat afvallen. Zo kun je helemaal niet tillen, met die buik ervoor.’

De aula is bereikt. Bij de ingang staat Jan, met zijn buik, neemt zijn hoed af, buigt, en schrijdt dan sloffend naar zijn auto, waar hij zich zo waardig mogelijk in de benauwde ruimte dubbelvouwt. Of ze maken de auto’s te klein, of ze maken de mannen te groot voor het spul waarin men rijdt. We drinken een koffie. Mahmut wil thee. Als het niet te lastig is. Als het wel te lastig is, neemt hij wel niets. Maar mevrouw Degenkamp vindt het helemaal niet lastig. Zij zet een kopje thee voor hem.






(c) voor het gedicht: Ilse Starkenburg
(c) voor het verslag: F. Starik

 
GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET ZULLEN HALEN (15)

Leuke gedichten, lastige dingen zijn dat. Het woord behaagziek komt vlug om de hoek kijken,
de uitdrukking gemakzuchtig bemoeit zich ermee, maar daar staat dan weer tegenover dat zo’n vers zich graag laat voorlezen, omdat het zich eenvoudig laat begrijpen.

Laten we zondagnacht, wanneer Adeline van Lier dit gedicht in haar Nacht van het goede leven gaat voorlezen, rond de klok van 5 op radio 1, dus eigenlijk maandagochtend vroeg, nu eens massaal beluisteren of dit waar is, of ik gelijk heb, of dit vers zich inderdaad zo gemakkelijk helemaal blootgeeft. Aardig aan het gedicht- dat kun je niet horen maar wel zien- is, dat het uit één enkele zin is opgebouwd. Nergens een punt te bekennen. Nergens een punt. Te bekennen.



Muis


Er woont een poes die misschien liever even alleen
wil zijn, er ligt een verregende hoop vuilnis in een hoek
waar de poes die misschien liever even alleen wil zijn graag
naar kijkt: er ontsnapt een rat, scharrelt een broodduif

aan de overkant woont een anorectisch winkelmeisje achter
een gordijn, dat altijd een kier laat om hier naar binnen te kijken
in de bladderende keuken, waar wij op twee krukjes zitten
ons uitkleden om onder de douche te gaan

de bekeken keuken waarin Muis, de poes die misschien liever
even alleen wou zijn, van haar eigen placemat met Heracles erop
haar bak leegeet, met haar jas nog aan, de clubdas om:

Muis is een supporter, daarvan zijn haar ouders overtuigd
vrijdagavond sluipt ze langs de huizen, neemt de trein
naar Almelo, krabt onderweg de banken stuk, juicht.





+

dinsdag 16 januari 2007

 
Kunstenaars zingen bij Fonds BKVB

Concert Dan Geesin en F. Starik (Willem Kloos Groep Unplugged) op 18 januari aanstaande

In het kader van de tentoonstelling Toekenning 032: De zingende kunstenaar, organiseert het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst donderdagavond 18 januari een speciaal concert van Dan Geesin en F. Starik, ism gitarist Von der Möhlen.

Daarnaast tonen zij films en video´s.

Dan Geesin (1970) vertelt een verhaal. De ene keer doet hij dat met installaties, tekeningen of muziek, de andere keer met film. Momenteel werkt hij aan het uit 10 korte films bestaande Miniatures. De met poëzie en humor doorspekte donkere serie is nog niet af, maar de muziek die oorspronkelijk het uitgangspunt vormde, is nu op zich zelf komen te staan. Deze muziek, van de nieuwe cd Fat Head, beleeft donderdag 18 januari zijn wereldpremière. Geesin speelt melancholische, repetitieve melodieën op een trapharmonium en zingt daarbij lamento's, klaagliederen, maar nooit zonder ironie. Qua diversiteit grijpt Fat Head terug naar het eerdere werk Cars Bikes Walking (1998); nieuw is de grotere aandacht voor tekst. Ook te beluisteren zijn: Green (2005) en Driving (2000).

F. Starik (1958) is als kunstenaar een volstrekte omnivoor. Hij organiseert evenementen, brengt eenzame doden naar hun laatste rustplaats, exploiteerde een Museum en publiceerde tot op heden (naast twee prozaboeken en zeer diverse journalistieke producties) zes dichtbundels, zijn zevende, Songloed, komt eraan. Een aantal van die bundels zijn voorzien van een cd, waarop hij zijn gedichten zingt. 'Dat kan hij ook. Recht vooruit, met grote intensiteit, over een soms hypnotische begeleiding.' (Adriaan Jaeggi in Het Parool). Daarnaast was Starik een tiental jaren de zanger van Willem Kloos Groep: harde muziek op tekst van dode dichters. Donderdag 18 januari maakt hij, onder begeleiding van gitarist Von der Möhlen, een -unplugged- keuze uit dit repertoire.

Concert bij het Fonds BKVB:datum en tijd: donderdag 18 januari 2007, 20:30

locatie: Brouwersgracht 276, Amsterdam

toegang: gratis, reserveren aanbevolen via post@fondsbkvb.nl

De tentoonstelling Toekenning 032: De zingende kunstenaar is nog tot 23 februari 2007 te bezoeken.

terug



+

vrijdag 12 januari 2007

 
GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET ZULLEN HALEN (14)


Dezer dagen verschenen de eerste affiches in de stad: DE DOOD, dat moet je meemaken. Je ziet er een doodshoofd op, een fragment van een oud schilderij, en de raadselachtig bedoelde tekst 'dat je de dood moet meemaken'. Je moet er geweest zijn om erover te kunnen oordelen. Het affiche is een teaser bedacht door het reclamebureau van het Rijksmuseum, Skipintro, die na het weekeinde wordt bijgeplakt met de mededeling: ‘in het Rijksmuseum’.
Daar kun je namelijk de dood meemaken.

Het Rijksmuseum werkt met kwartaalthema’s, en het winterthema wordt de dood, als afgebeeld op de schilderijen die daar te vinden zijn, juist. Er wordt een podcast aan de bezoekers meegegeven, waarop de heer Starik met zijn fijne stem de schilderijen uitlegt en de route aangeeft die de bezoekers worden geacht door het museum te volgen. Er wordt een parcours met schilderijen aangelegd waarop iemand sterft, het doodshoofd van het affiche in het echt te zien is, alles wat maar met het heikele onderwerp in verband kan worden gebracht. In zaal 2 bijvoorbeeld vinden wij de zorgvuldig geschilderde, naakte lijken van de gebroeders De Witt, met hun bleke billen. Voor dit schilderij hing vroeger een gordijn. De suppoost liet de mannen kijken en sloot het snel als een vrouw naderde.

Nog veel prachtiger is het wonderlijke schilderij van Cornelis van Wieringen, in zaal 1.
De Slag bij Gibraltar. De kanonnen bulderen, het hout versplintert, de hitte is intens en de gewonden kermen en schreeuwen om hulp. De Spanjaarden en Nederlanders zitten midden in één van hun vele gevechten tijdens de tachtigjarige oorlog. En over dat schilderij nu wordt een boek gemaakt, dat in maart zal worden gepresenteerd, en in dat boek zullen, op uitnodiging van het Rijksmuseum, een negental dichters een aan hen toegewezen lijk bezingen, u had dat kunnen weten, u kunt dat allemaal in mijn agenda nalezen.

En u kunt het zaterdag in de Volkskrant zien, wanneer Vrouwkje Tuinman, één van de deelnemende dichters aan het project, haar deze week bijgehouden weblog in de papieren krant publiceert, waarin zij gewag doet van de moeizame totstandkoming van haar vers. De deadline is 15 januari. En niemand is nog klaar met zijn gedicht. Overige deelnemers: Eus Kuiper, Pieter Boskma, Mustafa Stitou, Tonnus Oosterhoff, Jannah Loontjens, Drs P., Neeltje Maria Min, Rien Vroegindeweij en ik ook, men haaste zich derzelve.

Daar gaat het nu niet om. In de inleiding van het boek zal ik proberen de link te leggen met de contemporaine praktijk van de eenzame uitvaart, even anonieme, zij het dikwijls aanzienlijk minder heldhaftige sterfgevallen. In dat inleidende stuk beweer ik bijvoorbeeld dat niemand kan leven in het bewustzijn van de eigen dood. We leven maar alsof we onsterfelijk zijn. Dat moet, dat is gezond. Wie veel met de dood in aanraking komt, zal zich er weinig van voorstellen, zich liever buigen over de formele aspecten van de aangelegenheid dan zich inhoudelijk met de kwestie te bemoeien.

Maar in zijn dromen komt het soms toch boven.




Laatste adem


Die nacht droomde ik dat ik werd doodgeschoten
in mijn eigen huis. Dat was logisch, ik zat al zo lang
thuis, aan mijn tafel. De tafel was mooi opgeruimd,
beter dan ooit tevoren, schoon. Voorwerpen

vrienden, vreemdelingen, ze schoven bij
en zeiden dingen, gingen weer, namen vanzelfsprekend
afscheid met hun loze woorden: dat ook eens mijn
beurt zou komen. Zij werden eerder stuk voor stuk

al overhoop geschoten, allemaal. Het zou niet lang
meer duren, ook mijn tijd was gekomen, zeiden ze.
Ik zat erbij en keek ernaar, ik was niet bang

en had geen spijt, heette welkom
in mijn dromen, zei kom erin, blijf hier
wonen, ik wist dat je zou komen.




+

woensdag 3 januari 2007

 
GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET ZULLEN HALEN (13)

Ieder die dit leest, of straks op de radio hoort: het allerbeste toegewenst,
in het nieuwe jaar, dat kost niks en kan geen kwaad.

Het hiervolgende gedicht duikelde ik op uit de allereerste versie van de bundel SONGLOED. Ik had het eerlijk gezegd al helemaal opgegeven, dat het ooit nog wat zou worden, maar met enig poetswerk lijkt het nu wel geschikt om bij wijze van Nieuwjaarswens te fungeren. Wat zullen we dit jaar eens wensen? De schaduw van Jung te verliezen? Helemaal iemand anders te worden? Voortaan als dubbelganger door het leven te gaan?




Badkamergeheimen

De spiegel schoongepoetst.
Spetters tandpasta, de vette vingers
van mijn zoon die zijn naam in het condens
in kapitalen schiep, een streep eronder
de plank met zalfjes van mijn lief, vakantiebrand
een voordeeldeo
en deze deodorant nu is de mijne niet.

Onder het overhemd dat ik probeer te dragen
verzamelt zich de geur van een zenuwachtige vent
die altijd op zaterdag de winkel binnenslenterde.
Goedkope metgezel van angst, de vaste klant,
van mijn gereinigde plank genomen
en onder de oksels gesmeerd.

Hij wast zijn handen in mijn onschuld,
hij leest mijn voordeeltjes in de krant.
Hij heeft me niets geleerd. Hij gebruikt
mijn deodorant.




+


View My Stats Free counter and web stats