vrijdag 30 maart 2007
Zulke dingen hoor ik van mijn broers
Vanavond, vrijdagavond 30 maart, de laatste avond in het Rijksmuseum. Uw sympathieke gastheer F. Starik (1958) ontving Pieter Boskma (1956) en Neeltje Maria Min (1944) als gast in het themaprogramma, dat het Rijksmuseum rond – de dood – organiseerde: de klus is geklaard. Ik heb u in het geheel nog niet over deze avonden bericht, dat komt er ook niet meer van, uw sympathieke gastheer heeft nog meer te doen. Nu ja, vanavond dan toch dit.
Morgen, op de Nacht van de Poëzie in Utrecht, zal ik Neeltje Maria Min opnieuw ontmoeten. Ik zou wel eens een dansje met haar willen wagen, maar dat mag misschien niet van mijn lief. Op de middelbare school leerde ik Min’s gedichten al kennen, ervoer een diepe huivering: haar poëzie sprak rechtstreeks tot mijn bange hart. Mijn admiratie voor de dichteres, die reeds op twaalfjarige (grapje omdat ik geen zin heb uit te rekenen hoe oud zij toen in werkelijkheid was) leeftijd debuteerde, in een nummer van Maatstaf uit 1966, dat ik toevallig bezit, groeide uit tot een hilarisch besef: zo iemand wil ik ook worden. Ik wist nog niet, dat je zo iemand niet kan worden maar moet zijn.
In die Maatstaf was een interview met de jeugdige dichteres opgenomen. Dit interview heeft mij nooit meer verlaten. Een paar jaar geleden - we waren inmiddels ongeveer even oud geworden- heb ik haar in levende lijve ontmoet, ze trad toe tot de poule des doods.
Iemand waarmee je op een wonderlijke manier kunt lachen. Iemand die grappig is, zonder dat te willen zijn. Iemand die als zij een wandeling maakt, per ongeluk een stronk prei op de stoep ziet liggen. Iemand waarmee je aan tafel zit, bij een of andere gelegenheid, en die peinzend opmerkt, een borrelglaasje bloemen optillend dat bij wijze van versiering is neergezet: 'wat lekker is hoeft niet mooi te wezen.’Om na een effectvolle pauze te besluiten: ‘En andersom. Wat mooi is, hoeft niet lekker te zijn.’ Zet het spuuglelijke minivaasje netjes terug.
Even toevallig kwam ik dit interview nu weer tegen in mijn eigen boekenkast. Ik was eigenlijk verbaasd dat het nooit is zoekgeraakt. Alles is er nog. Ik besloot dit nummer van Maatstaf te gebruiken bij deze laatste avond in het Rijksmuseum. In mijn grappig bedoelde rol als presentator las ik de hieronder gereproduceerde fragmentjes uit het bedoelde interview voor. Ik begreep opnieuw wat mij daar destijds zo aan ontroerde: zij vormde een jeugdig bewijs van de mogelijkheid om wereldvreemd te zijn en toch precies. Het heeft mij nooit verlaten. Precies zoals het naar de modus van die tijd werd opgeschreven: (let op, de eerste regel, de spelfout en overal de vreemde hoofdletter: zo staat het er echt)
vraag / Wat vind U nu een fijn woord?
antwoord / (pakt krant) Stijging, stijging van premies, staat hier. Maar premies vind ik een vies woord.(…)
vraag / Kent u, buiten het schrijven om, dingen of toestanden die op zichzelf poëzie zijn?
antwoord? / (…) Als je scheef op de grond ligt, zie je de mooiste dingen. Zo was ik eens bij vrienden, in een heel klein huisje, zonder deuren, met ergens boven een opening een luikje. Dat was zo verschrikkelijk mooi en belachelijk tegelijk, dat was pop-art, geloof ik.
vraag / Dat begrip kent U dus toch, al leest u nauwelijks.
antwoord / Zulke dingen hoor ik van mijn broers.(…)
+
Vanavond, vrijdagavond 30 maart, de laatste avond in het Rijksmuseum. Uw sympathieke gastheer F. Starik (1958) ontving Pieter Boskma (1956) en Neeltje Maria Min (1944) als gast in het themaprogramma, dat het Rijksmuseum rond – de dood – organiseerde: de klus is geklaard. Ik heb u in het geheel nog niet over deze avonden bericht, dat komt er ook niet meer van, uw sympathieke gastheer heeft nog meer te doen. Nu ja, vanavond dan toch dit.
Morgen, op de Nacht van de Poëzie in Utrecht, zal ik Neeltje Maria Min opnieuw ontmoeten. Ik zou wel eens een dansje met haar willen wagen, maar dat mag misschien niet van mijn lief. Op de middelbare school leerde ik Min’s gedichten al kennen, ervoer een diepe huivering: haar poëzie sprak rechtstreeks tot mijn bange hart. Mijn admiratie voor de dichteres, die reeds op twaalfjarige (grapje omdat ik geen zin heb uit te rekenen hoe oud zij toen in werkelijkheid was) leeftijd debuteerde, in een nummer van Maatstaf uit 1966, dat ik toevallig bezit, groeide uit tot een hilarisch besef: zo iemand wil ik ook worden. Ik wist nog niet, dat je zo iemand niet kan worden maar moet zijn.
In die Maatstaf was een interview met de jeugdige dichteres opgenomen. Dit interview heeft mij nooit meer verlaten. Een paar jaar geleden - we waren inmiddels ongeveer even oud geworden- heb ik haar in levende lijve ontmoet, ze trad toe tot de poule des doods.
Iemand waarmee je op een wonderlijke manier kunt lachen. Iemand die grappig is, zonder dat te willen zijn. Iemand die als zij een wandeling maakt, per ongeluk een stronk prei op de stoep ziet liggen. Iemand waarmee je aan tafel zit, bij een of andere gelegenheid, en die peinzend opmerkt, een borrelglaasje bloemen optillend dat bij wijze van versiering is neergezet: 'wat lekker is hoeft niet mooi te wezen.’Om na een effectvolle pauze te besluiten: ‘En andersom. Wat mooi is, hoeft niet lekker te zijn.’ Zet het spuuglelijke minivaasje netjes terug.
Even toevallig kwam ik dit interview nu weer tegen in mijn eigen boekenkast. Ik was eigenlijk verbaasd dat het nooit is zoekgeraakt. Alles is er nog. Ik besloot dit nummer van Maatstaf te gebruiken bij deze laatste avond in het Rijksmuseum. In mijn grappig bedoelde rol als presentator las ik de hieronder gereproduceerde fragmentjes uit het bedoelde interview voor. Ik begreep opnieuw wat mij daar destijds zo aan ontroerde: zij vormde een jeugdig bewijs van de mogelijkheid om wereldvreemd te zijn en toch precies. Het heeft mij nooit verlaten. Precies zoals het naar de modus van die tijd werd opgeschreven: (let op, de eerste regel, de spelfout en overal de vreemde hoofdletter: zo staat het er echt)
vraag / Wat vind U nu een fijn woord?
antwoord / (pakt krant) Stijging, stijging van premies, staat hier. Maar premies vind ik een vies woord.(…)
vraag / Kent u, buiten het schrijven om, dingen of toestanden die op zichzelf poëzie zijn?
antwoord? / (…) Als je scheef op de grond ligt, zie je de mooiste dingen. Zo was ik eens bij vrienden, in een heel klein huisje, zonder deuren, met ergens boven een opening een luikje. Dat was zo verschrikkelijk mooi en belachelijk tegelijk, dat was pop-art, geloof ik.
vraag / Dat begrip kent U dus toch, al leest u nauwelijks.
antwoord / Zulke dingen hoor ik van mijn broers.(…)
+
donderdag 29 maart 2007
GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET GEHAALD HEBBEN (22)
Als het weer zondagnacht geworden is, lieve luisteraar, en u stil in uw bedje naar de radio luistert, denkt u dan ook eens aan al die mensen die de slaap niet kunnen vatten, misschien bent u er zelf zo een, die de slaap niet vinden kan, reden dat u - zo laat nog – naar de radio luistert…dit is een klein, eigenlijk wel lief gedichtje uit een hele serie rond thema van de insomnia. De geliefden hebben zich zorgvuldig in hun bed gevleid. Aan alles is gedacht.
En toch gaat het niet lukken. Slaap! Het gedicht is wel aardig, maar ook niet meer dan dat. Bovendien gebruik ik elders in een beter geslaagd gedicht ook al de zinsnede ‘uren, dagen weken.’ Een echte stoplap, men rijmt er lekker mee, op deken.
Rolgordijn
De oordoppen zijn ingezet. De lichtwerende lap
is om het lieve gezichtje getrokken. Ze heeft haar hand
nu op zijn borst gelegd, waar eerder het hoofd heeft
gerust op het hart dat slaat en slaat, men weet nu zeker
dat het eigenlijk al afgelopen is, al uren,
dagen, weken. Men vlucht zo zacht men kan.
Ze merkt het toch, als hij het bed verlaat
haar voeten toedekt met zijn deken.
+
Als het weer zondagnacht geworden is, lieve luisteraar, en u stil in uw bedje naar de radio luistert, denkt u dan ook eens aan al die mensen die de slaap niet kunnen vatten, misschien bent u er zelf zo een, die de slaap niet vinden kan, reden dat u - zo laat nog – naar de radio luistert…dit is een klein, eigenlijk wel lief gedichtje uit een hele serie rond thema van de insomnia. De geliefden hebben zich zorgvuldig in hun bed gevleid. Aan alles is gedacht.
En toch gaat het niet lukken. Slaap! Het gedicht is wel aardig, maar ook niet meer dan dat. Bovendien gebruik ik elders in een beter geslaagd gedicht ook al de zinsnede ‘uren, dagen weken.’ Een echte stoplap, men rijmt er lekker mee, op deken.
Rolgordijn
De oordoppen zijn ingezet. De lichtwerende lap
is om het lieve gezichtje getrokken. Ze heeft haar hand
nu op zijn borst gelegd, waar eerder het hoofd heeft
gerust op het hart dat slaat en slaat, men weet nu zeker
dat het eigenlijk al afgelopen is, al uren,
dagen, weken. Men vlucht zo zacht men kan.
Ze merkt het toch, als hij het bed verlaat
haar voeten toedekt met zijn deken.
+
maandag 26 maart 2007
TUK OP EEN MOOI ONGELUK
Zondagmiddag 25 maart 2007, Haarlem, café Cicero.
Mijn meisje heeft me erom uitgelachen. Waarom doe je dat nu weer. Jurylid zijn bij een slampoëziewedstrijd. Het genre lijkt in zichzelf te zijn vastgelopen: een langzaam krimpende cirkel oude bekenden, die op allerlei min of meer aan de poëzie gerelateerde sites en weblogsgewijs bittere oorlogen uitvechten, liefst onder pseudoniem, elkaar dikwijls al jaren bij dergelijke wedstrijden tegenkomen: nu eens in de jury, dan weer als kandidaat. Er zit nauwelijks beweging in. Maar wel een hoop maatschappelijke rancune. Een beschadiging.
Niets tegen beschadigingen: ik houd van het afwijkende, het minder gewone.
Vanmiddag in Haarlem trad een Gijs ter Haar aan, een Sander Koolwijk, een Emma Burns, een Roop, en zij werden gepresenteerd door een mevrouw die zich Pandorra noemt, en zij werden beoordeeld door – naast Henk van Zuiden, bloemlezer en redacteur van de Windroos-serie en als zodanig uitgever van niet alleen de afgetekende winnares, die zich vooralsnog aan de geschetste categorieën onttrekt – maar ook van jurylid Pom Wolff, die voortdurend andere slams wint. Van wie je uiteraard een verslag van de middag op de hieronder aangegeven link kunt vinden. Schat van een man. Ik mag van hem soms in zijn auto rijden. En dat na afloop van mijn taak als derde jurylid, wanneer de Leffe Dubbels zich weer goed hebben laten smaken, een jurylid krijgt consumptiebonnen, veel.
Ik word in zulke gevallen gepresenteerd als – de meester van het mes-. Dat komt zo. In Eindhoven heb ik een seizoenlang als jurylid in café Kraaij en Balder zo’n slam mogen meemaken. Ik moest het gezamenlijk opgestelde juryrapport voorlezen en kwam dan bijvoorbeeld – naar aanleiding van de gevoelsuitstortingen van een getourmenteerde jongeman - tot een stelling als ‘grote moeilijkheden in het leven hoeven niet automatisch tot grote poëzie te leiden.’
Zo’n opmerking leidde dan, hoe mild geformuleerd ook, tot diepe verontwaardiging, eerst van de getourmenteerde zelf, en daarna van de andere gedupeerden in het algemeen. Ik was de pier, een kwaaie. Het viel ze rauw op hun dak. Ik geloof dat ze eraan gewend waren, elkaar te bewieroken, tot de kerk ervan leegliep, omdat het toch wel sterk begon te ruiken. Ik beging een enorme overtreding. ‘Misschien is het allemaal niet zo geweldig als je dacht, toen je nog aan je schrijftafeltje zat.’
Mijn meisje wist daarna zeker: dit nooit meer.
Het schaarse vermoeden van iets dat een gedicht zou kunnen worden werd altijd overschaduwd door het surplus aan onvoldragen mededelingen, dikwijls via een krukkig eindrijm bewijzen willend dat het hier om heusche poëzie zou gaan.
Sindsdien draag ik blijmoedig de reputatie van het mes.
Vanmiddag weer werd me verzekerd dat menigeen had overwogen ‘de lier aan de wilgen te hangen’ zelfs ‘de hand aan zichzelf te slaan’ na een volstrekt mislukt optreden aldaar en de bemerking van de jury dat het allemaal niet erg precies geformuleerd ware, de grote moeilijkheden van leven dus. En wij hadden nog helemaal geen lier gezien. En geen wilg. En geen hand. En geen sla.
Twee gunstige uitzonderingen, vanmiddag: iemand die zich Kapitein Lafbek noemt, er ondanks dat wat puberaal aandoende pseudoniem een, laten we zeggen, levendige gedachtestroom op na houdt en dat aardig weet te verwoorden, al snapt hij van hoe je dat zou kunnen voordragen nog niets, terwijl hij zo te zien wel tegen de veertig moet lopen. Ik ben pas een jaar bezig, verontschuldigt hij zich. Ook een argument.
Een best wel schattig Kunstbendemeisje, dat overal waar ze komt wel wat wint: Laura Demelza Bosma, onthoud die naam. Kan wat worden. Komt dat zien. Volgende maand verder.
Goed. Op de site van Pom Wolff kunt u dat allemaal nalezen, al schijn ik in dat verslag getransformeerd tot een schuimbekkend brallende idioot, die over alles de baas wil spelen en gelijk moet krijgen. Ik heb dat niet zo ervaren, maar vooruit.
Van mij mag je het zo zien: ik ben tot in iedere vezel bereid om schoonheid te ontmoeten. Maar. Als het niet mooi is, ga ik ook niet doen alsof.
Tuk op een mooi ongeluk, die titel moet ik nog waarmaken.
Ooit, toen mijn meisje nog bereid was in de jury van een slamwedstrijd plaats te nemen, reden we gedrieën terug van Eindhoven naar Utrecht, Amsterdam, laten we dat in het midden: persoonlijke bedreigingen worden niet op prijs gesteld.
Ik mocht het stuur voeren. We overleefden dat.
Op de site van Pom Wolff kunt u alles volledig nalezen, maar deze scènes geef ik u alvast:
“De heer F. Starik heeft een voorwaarde toegevoegd aan zijn verschijnen. Ik houd er ernstig rekening mee dat mijn leven vandaag zal eindigen. Als de site morgen geen items meer biedt dan weet u dat ik ergens tussen Haarlem en Amsterdam zal liggen. F. Starik niet in het bezit zijnde van enig rijbewijs heeft de wens (lees maar rustig eis) kenbaar gemaakt dat hij mijn auto wil besturen op de terugweg van Haarlem naar Amsterdam. Op mijn vraag - kun je dan wel rijden - formuleerde hij: jongeman ik ben naar Portugal geweest en ook op de terugweg heb ik het stuur in mijn handen gehad. Dat is wel 5000 kilometer en maar twee ongelukken.
‘Ik heb zo'n godgloeiende hekel aan de vijfde versnelling Pom, waar zit ie eigenlijk.’ Starik op weg van Haarlem naar Amsterdam achter het stuur op zoek naar de vijfde versnelling. Het is allemaal overleefd. Ik geloof toch dat je iets meer door de voorruit moet kijken. Wat je net hoorde was de stoeprand. Die drie zit nog wel in mijn systeem maar de twee vergeet ik altijd. zo haalden we de rand van Amsterdam waar een brandweerwagen stond te knipperen. Ik ben blij dat ik het leven nog heb.”
Later mailt Pom: ‘Vergeleken met uw versnellingstechniek in de Toyota getuigde uw optreden in café Cicero van een verfijndheid die met de modernste echografie uit het van leeuwenhoek niet waar te nemen zou zijn geweest.’ Ik vroeg hem, naar aanleiding van zijn verslag, of ik misschien te pregnant aanwezig was, misschien zelfs behoorlijk brallerig: lees dat na op
http://www.pomgedichten.nl/modules/news/
Zo te lezen denk ik zelf van wel.
We doen maar net alsof we iets weten.
+
Zondagmiddag 25 maart 2007, Haarlem, café Cicero.
Mijn meisje heeft me erom uitgelachen. Waarom doe je dat nu weer. Jurylid zijn bij een slampoëziewedstrijd. Het genre lijkt in zichzelf te zijn vastgelopen: een langzaam krimpende cirkel oude bekenden, die op allerlei min of meer aan de poëzie gerelateerde sites en weblogsgewijs bittere oorlogen uitvechten, liefst onder pseudoniem, elkaar dikwijls al jaren bij dergelijke wedstrijden tegenkomen: nu eens in de jury, dan weer als kandidaat. Er zit nauwelijks beweging in. Maar wel een hoop maatschappelijke rancune. Een beschadiging.
Niets tegen beschadigingen: ik houd van het afwijkende, het minder gewone.
Vanmiddag in Haarlem trad een Gijs ter Haar aan, een Sander Koolwijk, een Emma Burns, een Roop, en zij werden gepresenteerd door een mevrouw die zich Pandorra noemt, en zij werden beoordeeld door – naast Henk van Zuiden, bloemlezer en redacteur van de Windroos-serie en als zodanig uitgever van niet alleen de afgetekende winnares, die zich vooralsnog aan de geschetste categorieën onttrekt – maar ook van jurylid Pom Wolff, die voortdurend andere slams wint. Van wie je uiteraard een verslag van de middag op de hieronder aangegeven link kunt vinden. Schat van een man. Ik mag van hem soms in zijn auto rijden. En dat na afloop van mijn taak als derde jurylid, wanneer de Leffe Dubbels zich weer goed hebben laten smaken, een jurylid krijgt consumptiebonnen, veel.
Ik word in zulke gevallen gepresenteerd als – de meester van het mes-. Dat komt zo. In Eindhoven heb ik een seizoenlang als jurylid in café Kraaij en Balder zo’n slam mogen meemaken. Ik moest het gezamenlijk opgestelde juryrapport voorlezen en kwam dan bijvoorbeeld – naar aanleiding van de gevoelsuitstortingen van een getourmenteerde jongeman - tot een stelling als ‘grote moeilijkheden in het leven hoeven niet automatisch tot grote poëzie te leiden.’
Zo’n opmerking leidde dan, hoe mild geformuleerd ook, tot diepe verontwaardiging, eerst van de getourmenteerde zelf, en daarna van de andere gedupeerden in het algemeen. Ik was de pier, een kwaaie. Het viel ze rauw op hun dak. Ik geloof dat ze eraan gewend waren, elkaar te bewieroken, tot de kerk ervan leegliep, omdat het toch wel sterk begon te ruiken. Ik beging een enorme overtreding. ‘Misschien is het allemaal niet zo geweldig als je dacht, toen je nog aan je schrijftafeltje zat.’
Mijn meisje wist daarna zeker: dit nooit meer.
Het schaarse vermoeden van iets dat een gedicht zou kunnen worden werd altijd overschaduwd door het surplus aan onvoldragen mededelingen, dikwijls via een krukkig eindrijm bewijzen willend dat het hier om heusche poëzie zou gaan.
Sindsdien draag ik blijmoedig de reputatie van het mes.
Vanmiddag weer werd me verzekerd dat menigeen had overwogen ‘de lier aan de wilgen te hangen’ zelfs ‘de hand aan zichzelf te slaan’ na een volstrekt mislukt optreden aldaar en de bemerking van de jury dat het allemaal niet erg precies geformuleerd ware, de grote moeilijkheden van leven dus. En wij hadden nog helemaal geen lier gezien. En geen wilg. En geen hand. En geen sla.
Twee gunstige uitzonderingen, vanmiddag: iemand die zich Kapitein Lafbek noemt, er ondanks dat wat puberaal aandoende pseudoniem een, laten we zeggen, levendige gedachtestroom op na houdt en dat aardig weet te verwoorden, al snapt hij van hoe je dat zou kunnen voordragen nog niets, terwijl hij zo te zien wel tegen de veertig moet lopen. Ik ben pas een jaar bezig, verontschuldigt hij zich. Ook een argument.
Een best wel schattig Kunstbendemeisje, dat overal waar ze komt wel wat wint: Laura Demelza Bosma, onthoud die naam. Kan wat worden. Komt dat zien. Volgende maand verder.
Goed. Op de site van Pom Wolff kunt u dat allemaal nalezen, al schijn ik in dat verslag getransformeerd tot een schuimbekkend brallende idioot, die over alles de baas wil spelen en gelijk moet krijgen. Ik heb dat niet zo ervaren, maar vooruit.
Van mij mag je het zo zien: ik ben tot in iedere vezel bereid om schoonheid te ontmoeten. Maar. Als het niet mooi is, ga ik ook niet doen alsof.
Tuk op een mooi ongeluk, die titel moet ik nog waarmaken.
Ooit, toen mijn meisje nog bereid was in de jury van een slamwedstrijd plaats te nemen, reden we gedrieën terug van Eindhoven naar Utrecht, Amsterdam, laten we dat in het midden: persoonlijke bedreigingen worden niet op prijs gesteld.
Ik mocht het stuur voeren. We overleefden dat.
Op de site van Pom Wolff kunt u alles volledig nalezen, maar deze scènes geef ik u alvast:
“De heer F. Starik heeft een voorwaarde toegevoegd aan zijn verschijnen. Ik houd er ernstig rekening mee dat mijn leven vandaag zal eindigen. Als de site morgen geen items meer biedt dan weet u dat ik ergens tussen Haarlem en Amsterdam zal liggen. F. Starik niet in het bezit zijnde van enig rijbewijs heeft de wens (lees maar rustig eis) kenbaar gemaakt dat hij mijn auto wil besturen op de terugweg van Haarlem naar Amsterdam. Op mijn vraag - kun je dan wel rijden - formuleerde hij: jongeman ik ben naar Portugal geweest en ook op de terugweg heb ik het stuur in mijn handen gehad. Dat is wel 5000 kilometer en maar twee ongelukken.
‘Ik heb zo'n godgloeiende hekel aan de vijfde versnelling Pom, waar zit ie eigenlijk.’ Starik op weg van Haarlem naar Amsterdam achter het stuur op zoek naar de vijfde versnelling. Het is allemaal overleefd. Ik geloof toch dat je iets meer door de voorruit moet kijken. Wat je net hoorde was de stoeprand. Die drie zit nog wel in mijn systeem maar de twee vergeet ik altijd. zo haalden we de rand van Amsterdam waar een brandweerwagen stond te knipperen. Ik ben blij dat ik het leven nog heb.”
Later mailt Pom: ‘Vergeleken met uw versnellingstechniek in de Toyota getuigde uw optreden in café Cicero van een verfijndheid die met de modernste echografie uit het van leeuwenhoek niet waar te nemen zou zijn geweest.’ Ik vroeg hem, naar aanleiding van zijn verslag, of ik misschien te pregnant aanwezig was, misschien zelfs behoorlijk brallerig: lees dat na op
http://www.pomgedichten.nl/modules/news/
Zo te lezen denk ik zelf van wel.
We doen maar net alsof we iets weten.
+
dinsdag 20 maart 2007
NEXT
Zoals wij gisteren in nrc-next konden lezen is het vrijdag 23 maart weer feest in het Rijksmuseum. Om 19.00 uur precies treden voor u aan: Jannah Loontjens, Mustafa Stitou, Vrouwkje Tuinman, alsmede uw sympathieke gastheer F. Starik.
De Dood in het Rijksmuseum
In de maanden januari, februari en maart besteedt het Rijksmuseum aandacht aan de Dood. Over omgang met de dood, de kunst van de dood en over – zal toch niet?- het leven erna.
Vrijdagavond 23 maart: Naamloze slachtoffers uit de Gouden Eeuw herdacht door Jannah Loontjens, Mustafa Stitou, Vrouwkje Tuinman en F. Starik
Vrijdagavond 30 maart: Pieter Boskma, Neeltje Maria Min, F. Starik
Uit het schilderij 'De slag bij Gibraltar' koos een negental dichters, Pieter Boskma, Eus, Jannah Loontjens, Neeltje Maria Min, Tonnus Oosterhoff, Mustafa Stitou, Rien Vroegindeweij, Vrouwkje Tuinman en uiteraard F. Starik zelf, elk een naamloos slachtoffer die zij de laatste eer bewijzen met een gedicht.
Op vrijdagavond 16, 23 en 30 maart zullen telkens twee, drie dichters uit dit gezelschap voordragen uit eigen werk, vertellen over het gedicht dat zij over De Slag schreven en ingaan op hun verhouding met de dood. Uw gespreksleider is F. Starik.
19.00 uur / locatie zaal 1.
Toegangsprijzen Museum: volwassenen € 10, Museumjaarkaart: gratis, allerlei kortingpassen: € 5,-
Kijkt u ook eens op www.rijksmuseum.nl/dood
http://www.rijksmuseum.nl/avonduren/een-eerlijk-zeemansgraf?lang=nl
*
zondag 25 maart van 15 uur tot 17.30 uur, toegang gratis
Cultureel Café Cicero
(tegenover de Toneelschuur)
Lange Begijnstraat 10 in Haarlem.
De Eerste Haarlemse Slam.
Voorronde met in de wedstrijdjury:
Pom Wolff: dichter en meervoudig slamkampioen,
Henk van Zuiden: redacteur van Uitgeverij Holland
F. Starik: de meester van het mes.
*
maandag 26 maart, op een geheime locatie in Den Haag,
tijdstip niet nader aan te duiden, de presentatie van het jaarverslag
van het Cultuurfonds van de Bank Nederlandse Gemeenten,
met een voordracht van F. Starik.
De Amsterdamse Eenzame Uitvaart wordt mede mogelijk gemaakt door het Cultuurfonds BNG.
De gemeente Den Haag maakte recentelijk bekend - daar ook & ook daar - geld voor uit te willen trekken. We gaan het zien.
*
Tenslotte: omdat de presentatrice zondagavond ziek was, schuift Gedicht Dat De Bundel Misschien Zal Halen een week op. Blijf stemmen.
+
Zoals wij gisteren in nrc-next konden lezen is het vrijdag 23 maart weer feest in het Rijksmuseum. Om 19.00 uur precies treden voor u aan: Jannah Loontjens, Mustafa Stitou, Vrouwkje Tuinman, alsmede uw sympathieke gastheer F. Starik.
De Dood in het Rijksmuseum
In de maanden januari, februari en maart besteedt het Rijksmuseum aandacht aan de Dood. Over omgang met de dood, de kunst van de dood en over – zal toch niet?- het leven erna.
Vrijdagavond 23 maart: Naamloze slachtoffers uit de Gouden Eeuw herdacht door Jannah Loontjens, Mustafa Stitou, Vrouwkje Tuinman en F. Starik
Vrijdagavond 30 maart: Pieter Boskma, Neeltje Maria Min, F. Starik
Uit het schilderij 'De slag bij Gibraltar' koos een negental dichters, Pieter Boskma, Eus, Jannah Loontjens, Neeltje Maria Min, Tonnus Oosterhoff, Mustafa Stitou, Rien Vroegindeweij, Vrouwkje Tuinman en uiteraard F. Starik zelf, elk een naamloos slachtoffer die zij de laatste eer bewijzen met een gedicht.
Op vrijdagavond 16, 23 en 30 maart zullen telkens twee, drie dichters uit dit gezelschap voordragen uit eigen werk, vertellen over het gedicht dat zij over De Slag schreven en ingaan op hun verhouding met de dood. Uw gespreksleider is F. Starik.
19.00 uur / locatie zaal 1.
Toegangsprijzen Museum: volwassenen € 10, Museumjaarkaart: gratis, allerlei kortingpassen: € 5,-
Kijkt u ook eens op www.rijksmuseum.nl/dood
http://www.rijksmuseum.nl/avonduren/een-eerlijk-zeemansgraf?lang=nl
*
zondag 25 maart van 15 uur tot 17.30 uur, toegang gratis
Cultureel Café Cicero
(tegenover de Toneelschuur)
Lange Begijnstraat 10 in Haarlem.
De Eerste Haarlemse Slam.
Voorronde met in de wedstrijdjury:
Pom Wolff: dichter en meervoudig slamkampioen,
Henk van Zuiden: redacteur van Uitgeverij Holland
F. Starik: de meester van het mes.
*
maandag 26 maart, op een geheime locatie in Den Haag,
tijdstip niet nader aan te duiden, de presentatie van het jaarverslag
van het Cultuurfonds van de Bank Nederlandse Gemeenten,
met een voordracht van F. Starik.
De Amsterdamse Eenzame Uitvaart wordt mede mogelijk gemaakt door het Cultuurfonds BNG.
De gemeente Den Haag maakte recentelijk bekend - daar ook & ook daar - geld voor uit te willen trekken. We gaan het zien.
*
Tenslotte: omdat de presentatrice zondagavond ziek was, schuift Gedicht Dat De Bundel Misschien Zal Halen een week op. Blijf stemmen.
+
donderdag 15 maart 2007
GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET ZULLEN HALEN (21)
De bundel is ingeleverd. Het wachten is op de drukproef. Dit is het gedicht dat het laatste sneuvelde, op aandringen van mijn redacteur. Het gaat niet diep genoeg, vindt hij. Het drijft op beeld, op sfeer. Er nauwelijks spreke van betekenis. Toch doet het mij pijn van mijn kindje afscheid te nemen. Ik weet het niet. Ik ben dol op de laatste zin. Ik heb de bundel zonder Omroeper ingeleverd. Nu ik hem hier weer voor me zie, twijfel ik weer. U mag stemmen.
Als meer dan tien luisteraars (*) naar de nachtradio mij een mail sturen met ’ja, opnemen!’ dan frommel ik hem er alsnog tussen.
Omroeper
Treinen reden spaarzaam in die tijd.
Er was sprake van omvangrijke werkzaamheden.
Er waren leidingbreuken, defecte treintoestellen
er moest altijd wel iets omgeleid of weggesleept.
Regende het, dan waren er vierkante wielen.
Had er iemand op de rails gepoept.
Scheen de zon, trokken de rails onmiddellijk krom.
Voordat het gevroren had, zaten de wissels vastgekoekt.
Reed er niets meer, sprongen de waarschuwingsseinen
eindelijk op groen. Er werd vanuit de verte nog iets omgeroepen.
Zakkenrollers liepen, handen in de zakken, over lege perrons.
(*)
Gedichten die de bundel niet zullen halen worden des zondagnachts uitgezonden op Radio 1, doorgaans rond de klok van vijf uur, dus eigenlijk op maandagochtend, in een programma dat De nacht van het goede leven heet, samenstelling en presentatie: Adeline van Lier. Zij moet er dan wel bijzeggen wat mijn mailadres precies is: info apestaartje starik punt en el. Maar dat weet zij wel.
+
De bundel is ingeleverd. Het wachten is op de drukproef. Dit is het gedicht dat het laatste sneuvelde, op aandringen van mijn redacteur. Het gaat niet diep genoeg, vindt hij. Het drijft op beeld, op sfeer. Er nauwelijks spreke van betekenis. Toch doet het mij pijn van mijn kindje afscheid te nemen. Ik weet het niet. Ik ben dol op de laatste zin. Ik heb de bundel zonder Omroeper ingeleverd. Nu ik hem hier weer voor me zie, twijfel ik weer. U mag stemmen.
Als meer dan tien luisteraars (*) naar de nachtradio mij een mail sturen met ’ja, opnemen!’ dan frommel ik hem er alsnog tussen.
Omroeper
Treinen reden spaarzaam in die tijd.
Er was sprake van omvangrijke werkzaamheden.
Er waren leidingbreuken, defecte treintoestellen
er moest altijd wel iets omgeleid of weggesleept.
Regende het, dan waren er vierkante wielen.
Had er iemand op de rails gepoept.
Scheen de zon, trokken de rails onmiddellijk krom.
Voordat het gevroren had, zaten de wissels vastgekoekt.
Reed er niets meer, sprongen de waarschuwingsseinen
eindelijk op groen. Er werd vanuit de verte nog iets omgeroepen.
Zakkenrollers liepen, handen in de zakken, over lege perrons.
(*)
Gedichten die de bundel niet zullen halen worden des zondagnachts uitgezonden op Radio 1, doorgaans rond de klok van vijf uur, dus eigenlijk op maandagochtend, in een programma dat De nacht van het goede leven heet, samenstelling en presentatie: Adeline van Lier. Zij moet er dan wel bijzeggen wat mijn mailadres precies is: info apestaartje starik punt en el. Maar dat weet zij wel.
+
zaterdag 10 maart 2007
LAG OP DE BANK EN ZWEEG
Een dalend cultuurgoed
Vrijdagavond, 9 maart 2007. Er wordt aangebeld, het is buurman met een diepgevroren varkenshaas. Meisje doet open. Mijn vegetarische meisje. Ik kan niet komen, ik heb mijn pyjama al aan, ik lig op haar bank en zwijg. Ik kijk naar een aflevering van Grijpstra & De Gier, RTL 4, een uur of negen. Papa is moe. Een redelijke politieserie, gebaseerd op boeken van Jan-Willem, Willem-Jan van de Wetering, wie herinnert hem zich nog? Jaren zeventig. Politieboeken met een literair randje. Ik herinner me dat mijn vader dol op die boeken was.
In deze aflevering nemen wij u mee naar een donkere straat, waar iemand sterft, op de stoep van een apotheek. Een zwarte man. We zien hem aan zijn einde komen. De politie wordt gewaarschuwd. De stem aan de telefoon zal later de dader blijken te zijn.
Er is sprake van handel in organen. De stervende man mist een nier. Langzaam komen we een schimmige handel op het spoor. We rijden naar de Bijlmer, of een wijk die op de Bijlmer lijkt, we gaan een flat binnen, treffen kamers vol met illegalen aan. Maar ook bezoeken we herenhuizen met witte bejaarden erin die op mysterieuze wijze van hun nierziekte genazen, om onopgehelderde reden van de transplantatiewachtlijst verdwenen. Niemand wil wat zeggen.
Een verse, levende nier levert vijftienduizend euro op: ze hebben de getallen in de serie geactualiseerd. We zien een slordig gehechte wond op de plek waar wij onze nieren ongeveer vermoeden. Je kunt jezelf in onderdelen verkopen: zo ben je nog aardig wat waard. Jammer van dat ene hart, anders kon je het andere deel ook nog te gelde maken. De dingen waar je er twee van hebt, waar één wel voldoende zou wezen. Armen, benen. Even later wordt hij al begraven.
Het slachtoffer krijgt een eenzame uitvaart. Hier moet het scenario aan de nieuwe tijd zijn aangepast. Op de begrafenis verschijnen de rechercheurs, naamgevers aan de serie, alsmede vier dragers, de uitvaartleider, zij brengen de eenvoudige blankhouten kist met een enkel bloemstuk erop naar zijn bestemming. De uitvaartleider geeft het woord aan de stadsdichter.
De stadsdichter zegt een slecht rijm op.
Ondertussen roep ik buurman bedankt, blij dat hij geen beertjesleverworst van twee kilo heeft meegebracht, maar een varkenshaas. Dat leg ik u later nog wel een keer uit, het grapje over de beertjesleverworst. ‘Jezus,’ zeg ik, als meisje de kamer weer binnenkomt, ‘dat heb je gemist. Dat stond vast nog niet in het oorspronkelijke boek. Ze hadden een dichter! Nu ja, een acteur die een dichter nadeed. Wat een stom gedicht! Maar! De eenzame uitvaart is cultuureigen geworden, de dichter hoort erbij. RTL4! Vrijdagavond! Prime Time! Potverdikkie.’
Zoiets is er dan toch wel bereikt.
Op een malle manier ben ik trots. Dat is kunst mevrouw.
Dat is kunst die echt bestaat. Een maatschappelijke werkelijkheid. Een dalend cultuurgoed.
Kunst, die mij gelukkig maakt.
Morgen, als ik klaar ben met oefenen met Naar Tevredenheid (komt allen naar De Kleine Komedie in Amsterdam op zondagavond 18 maart , dan kunt u mij heel even zien zingen) wou ik de tentoonstelling van Joost Conijn in Rotterdam bezoeken. Kunst, die mij gelukkig maakt.
+
Een dalend cultuurgoed
Vrijdagavond, 9 maart 2007. Er wordt aangebeld, het is buurman met een diepgevroren varkenshaas. Meisje doet open. Mijn vegetarische meisje. Ik kan niet komen, ik heb mijn pyjama al aan, ik lig op haar bank en zwijg. Ik kijk naar een aflevering van Grijpstra & De Gier, RTL 4, een uur of negen. Papa is moe. Een redelijke politieserie, gebaseerd op boeken van Jan-Willem, Willem-Jan van de Wetering, wie herinnert hem zich nog? Jaren zeventig. Politieboeken met een literair randje. Ik herinner me dat mijn vader dol op die boeken was.
In deze aflevering nemen wij u mee naar een donkere straat, waar iemand sterft, op de stoep van een apotheek. Een zwarte man. We zien hem aan zijn einde komen. De politie wordt gewaarschuwd. De stem aan de telefoon zal later de dader blijken te zijn.
Er is sprake van handel in organen. De stervende man mist een nier. Langzaam komen we een schimmige handel op het spoor. We rijden naar de Bijlmer, of een wijk die op de Bijlmer lijkt, we gaan een flat binnen, treffen kamers vol met illegalen aan. Maar ook bezoeken we herenhuizen met witte bejaarden erin die op mysterieuze wijze van hun nierziekte genazen, om onopgehelderde reden van de transplantatiewachtlijst verdwenen. Niemand wil wat zeggen.
Een verse, levende nier levert vijftienduizend euro op: ze hebben de getallen in de serie geactualiseerd. We zien een slordig gehechte wond op de plek waar wij onze nieren ongeveer vermoeden. Je kunt jezelf in onderdelen verkopen: zo ben je nog aardig wat waard. Jammer van dat ene hart, anders kon je het andere deel ook nog te gelde maken. De dingen waar je er twee van hebt, waar één wel voldoende zou wezen. Armen, benen. Even later wordt hij al begraven.
Het slachtoffer krijgt een eenzame uitvaart. Hier moet het scenario aan de nieuwe tijd zijn aangepast. Op de begrafenis verschijnen de rechercheurs, naamgevers aan de serie, alsmede vier dragers, de uitvaartleider, zij brengen de eenvoudige blankhouten kist met een enkel bloemstuk erop naar zijn bestemming. De uitvaartleider geeft het woord aan de stadsdichter.
De stadsdichter zegt een slecht rijm op.
Ondertussen roep ik buurman bedankt, blij dat hij geen beertjesleverworst van twee kilo heeft meegebracht, maar een varkenshaas. Dat leg ik u later nog wel een keer uit, het grapje over de beertjesleverworst. ‘Jezus,’ zeg ik, als meisje de kamer weer binnenkomt, ‘dat heb je gemist. Dat stond vast nog niet in het oorspronkelijke boek. Ze hadden een dichter! Nu ja, een acteur die een dichter nadeed. Wat een stom gedicht! Maar! De eenzame uitvaart is cultuureigen geworden, de dichter hoort erbij. RTL4! Vrijdagavond! Prime Time! Potverdikkie.’
Zoiets is er dan toch wel bereikt.
Op een malle manier ben ik trots. Dat is kunst mevrouw.
Dat is kunst die echt bestaat. Een maatschappelijke werkelijkheid. Een dalend cultuurgoed.
Kunst, die mij gelukkig maakt.
Morgen, als ik klaar ben met oefenen met Naar Tevredenheid (komt allen naar De Kleine Komedie in Amsterdam op zondagavond 18 maart , dan kunt u mij heel even zien zingen) wou ik de tentoonstelling van Joost Conijn in Rotterdam bezoeken. Kunst, die mij gelukkig maakt.
+
vrijdag 9 maart 2007
GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET ZULLEN HALEN (20)
Hoe lang zal het geleden zijn, dat mijn liefste oompje stierf? Eén, twee jaar alweer. Ik ben hem niet vergeten, mijn oompje, de meeste gedichten, die ik rond zijn overlijden schreef, vergat ik wel. Slechts één van die verzen heeft de bundel gehaald, de rest leek me te particulier, of oversteeg de gelegenheid van het verdriet toch niet. Oompje was de laatste jaren van zijn leven heel gelukkig, hij vond Liefde, met een hoofdletter, bij God, bij een vrouw, die niet mijn tante is, maar die ik mijn tante noem, omdat ik ook van haar veel houd.
Tante is een predikante. U ontmoet haar in het onderstaande gedicht dat de bundel niet zal halen, of, nu de datum van het inleveren van de inmiddels Negende Versie, zeg maar de Definitieve Versie met rasse schreden nadert, dient er misschien gesproken te worden van ‘gedichten die de bundel niet gehaald hebben’.
Kamerjas
Tante predikt over de heilzame kracht
van het lachen en ook over hoe apen hun grijns
inzetten, tante zegt de aarde niet woest en ledig
meer hobbelig en plat
En tante predikt van vertrouwen
in de glimlach van haar Jezus Oompje haar
vertrouwen in zijn toezicht van daarboven
hoe wij verdergaan dat hij blij is daar
Ik niet. Terwijl ik in mijn nachtelijke kamerjas
aan Jezus Oompje denk zie ik machteloos
en ook geschrokken toe hoe Jezus Oompje
zijn beeltenis -glimlachend, ze heeft gelijk-
In een hoek van de kamer op het plafond
projecteert. Hij wenkt me hem te volgen
naar de keuken waar de omgekeerde
afwaspannen staan
Waar de keuken alleen de keuken is
en Jezus Oompje Jezus Oompje’s beeltenis.
Daar sta ik in mijn kamerjas en grijns
verlegen zoals apen grijnzen
Voor een foto.
Door het beeld heen ziend
kijk ik in een vreemde
toekomende tijd.
+
Hoe lang zal het geleden zijn, dat mijn liefste oompje stierf? Eén, twee jaar alweer. Ik ben hem niet vergeten, mijn oompje, de meeste gedichten, die ik rond zijn overlijden schreef, vergat ik wel. Slechts één van die verzen heeft de bundel gehaald, de rest leek me te particulier, of oversteeg de gelegenheid van het verdriet toch niet. Oompje was de laatste jaren van zijn leven heel gelukkig, hij vond Liefde, met een hoofdletter, bij God, bij een vrouw, die niet mijn tante is, maar die ik mijn tante noem, omdat ik ook van haar veel houd.
Tante is een predikante. U ontmoet haar in het onderstaande gedicht dat de bundel niet zal halen, of, nu de datum van het inleveren van de inmiddels Negende Versie, zeg maar de Definitieve Versie met rasse schreden nadert, dient er misschien gesproken te worden van ‘gedichten die de bundel niet gehaald hebben’.
Kamerjas
Tante predikt over de heilzame kracht
van het lachen en ook over hoe apen hun grijns
inzetten, tante zegt de aarde niet woest en ledig
meer hobbelig en plat
En tante predikt van vertrouwen
in de glimlach van haar Jezus Oompje haar
vertrouwen in zijn toezicht van daarboven
hoe wij verdergaan dat hij blij is daar
Ik niet. Terwijl ik in mijn nachtelijke kamerjas
aan Jezus Oompje denk zie ik machteloos
en ook geschrokken toe hoe Jezus Oompje
zijn beeltenis -glimlachend, ze heeft gelijk-
In een hoek van de kamer op het plafond
projecteert. Hij wenkt me hem te volgen
naar de keuken waar de omgekeerde
afwaspannen staan
Waar de keuken alleen de keuken is
en Jezus Oompje Jezus Oompje’s beeltenis.
Daar sta ik in mijn kamerjas en grijns
verlegen zoals apen grijnzen
Voor een foto.
Door het beeld heen ziend
kijk ik in een vreemde
toekomende tijd.
+
donderdag 1 maart 2007
GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET ZULLEN HALEN (19)
Voor NRC-Next schreef ik een paar maanden geleden een versje van precies 160 leestekens, zijnde het maximale aantal tekens dat een mobiel telefoonschermpje kan bevatten. Initiatiefneemster Sofie Cerutti ziet daarin de mogelijkheid de kwaliteit van sms-berichten met sprongen te doen stijgen: zie daarvoor www.precies160.nl .
Of zij in haar opzet geslaagd is, weten wij niet. Wel weten we, dat mijn ‘precies 160’ de bundel niet zal halen. Het gedicht is titelloos gebleven. Een mooie titel, nee. Daar was geen ruimte meer voor. Zondagnacht hoort u, traditiegetrouw, mevrouw Van Lier op radio 1, tijdens haar Nacht van het goede leven, alle honderdzestig tekens voorlezen.
Twee krukjes in de keuken!
Schrijf je vandaag.
Gisteren nog
zaten wij aan tafel
op 1 krukje en 1 stoel,
wij ongelijken.
Tot het zich bezitten
laat: afwijkenden.
+
Voor NRC-Next schreef ik een paar maanden geleden een versje van precies 160 leestekens, zijnde het maximale aantal tekens dat een mobiel telefoonschermpje kan bevatten. Initiatiefneemster Sofie Cerutti ziet daarin de mogelijkheid de kwaliteit van sms-berichten met sprongen te doen stijgen: zie daarvoor www.precies160.nl .
Of zij in haar opzet geslaagd is, weten wij niet. Wel weten we, dat mijn ‘precies 160’ de bundel niet zal halen. Het gedicht is titelloos gebleven. Een mooie titel, nee. Daar was geen ruimte meer voor. Zondagnacht hoort u, traditiegetrouw, mevrouw Van Lier op radio 1, tijdens haar Nacht van het goede leven, alle honderdzestig tekens voorlezen.
Twee krukjes in de keuken!
Schrijf je vandaag.
Gisteren nog
zaten wij aan tafel
op 1 krukje en 1 stoel,
wij ongelijken.
Tot het zich bezitten
laat: afwijkenden.
+