maandag 30 april 2007
GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET GEHAALD HEBBEN (26)
SLOT
Hier is de laatste aflevering van de serie GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET GEHAALD HEBBEN, oorspronkelijk genoemd GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET ZULLEN HALEN.
Aan alle goede dingen moet een einde komen. Afgelopen nacht, Koninginnenacht, las de presentator het eerder hier gepubliceerde - laagste lied - voor. In de nacht van zondag 6 op maandag 7 mei besluit Adeline van Lier in haar wekelijkse uitzending van De Nacht Van Het Goede Leven - meestal rond de klok van vijf - de reeks gedichten die op radio 1 door haar werden voorgelezen, aan het einde van de zondagnacht, in de vroege maandagmorgen, met Landgoed. Ik heb het zelf zelden gehoord. Prettige mensen slapen dan.
Soms, als ik vermoed dat ik niet kan slapen, denk ik dat het mij rustig maakt, als de radio aanstaat. De mensen kletsen wel. Laat maar kletsen. Speelt de radio voor mij, waardoor ik telkens wakker schrik. En ook weer slapen kan. Heel soms hoorde ik, via via, dat iemand van iemand gehoord had dat ik ‘s nachts nog op de radio was, of dat mijn naam genoemd werd, zoiets. Misschien dat de bouwvakkers van Brabant al wakker zijn om naar het luie Amsterdam te reizen. Maar die bouwvakkers komen nooit bij mij.
26 weken lang, precies een half jaar dus, las Adeline van Lier zo’n gedicht voor dat de bundel niet zou halen. Ik vond dat fijn. Dat is allemaal publiciteit nietwaar. Ik word uitgezonden, dus ik besta, zij het op onmogelijke tijden.
Onmogelijke tijden, misschien zijn dat de mijne wel.
Aan al het goede komt een einde. De bundel is af, sommige van de dingen die eerder werden uitgezonden hebben de bundel alsnog gehaald, omdat ze voor uitzending zolang werden opgeknapt tot het ineens bijna goed was. De meeste dingen haalden het niet, en gingen tenonder in het waarschijnlijk tot het eind der tijden opvraagbaar blijvend archief van uitzendingen, weblogs, hyperlinks.
Nu goed, we besluiten deze serie met dit laatste vers, dat ik eigenlijk vergeten was.
Volgende week, dus in de nacht van 13 op 14 mei, zal ik zo lang mogelijk tot gast zijn in 'de Nacht Van Het Goede Leven.' Dan hebben we het eindelijk over de gedichten die de bundel wel gehaald hebben.
Landgoed vertelt van een dag in Den Haag op een vervallen landgoed doorgebracht, Ockenstein of Ockelenburg heet het geloof ik, iedere Hagenaar zal mij kunnen verbeteren: een uitgestrekt park, er staat een verwaarloosd, imponerend bedoeld bouwwerk, met een monstrueuze jaren zestig aanbouw in de vorm van een jeugdherberg, rijp voor de sloop, hekken erom, ruiten ingegooid, het dak lekt hard.
Er speelde, op locatie, een theatergroep, waarvan ik iemand kende van een ander theater, mijn meisje had een week eerder bij ‘Dichter aan huis’ uit andere bron van deze bijzondere plaats gehoord, ze zochten er een bestemming voor, zeiden ze, en zo geraakt men al snel tot de aandrang zich een bestemming te wanen, hoe zeg je dat netjes: je gaat eens kijken of het wat zou wezen. Het was veel en veel te groot. Een plek die je doet afvragen: zou ik mijn leven aan een gebouw willen geven. Het lukte niet, er echt een droom van te maken: hoe idyllisch een en ander ook oogde, de uitgestrekte velden om het romantisch behagen willende huis, er zal wel nevel hebben gehangen, over de velden.
Misschien was het koud, toen we daar waren: de hondenuitlaters met hun veel te grote exemplaren oogden nors, zeg maar kwaad. Als je mij nog 1 tel langer aankijkt sla ik je dood. Prettige mensen liepen er niet. Prettige mensen. Ik was er niet op mijn gemak. Ik zou er altijd bang zijn.
Landgoed
Op een dag zou hij een vreemde stad bewonen,
een nieuwe stad waar ieder stratenplan
hem even ondoorgrondelijk voorkwam
een stad waar hij nooit thuis zou komen.
Een stad met een park en een stadsvilla
met uitzicht op twee koeien in een grazig glooien,
wandelaars met blaffende honden tegen
eens per uur de stoet van een begrafenis.
Hij dacht zich daar een heer, achter de kasteelfaçade
jeugdherbergvader, onder het systeemplafond
zwoegend aan een of andere prestatie. De prestatie
veeleer in het denken aan dan in het uitvoeren van,
glurend naar een mistig buiten, eens per uur
zenuwachtige paarden met oogkleppen op,
verdwaalde wandelaar, wie wil er nu een hond
waar hij zelf bang voor is?
+
SLOT
Hier is de laatste aflevering van de serie GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET GEHAALD HEBBEN, oorspronkelijk genoemd GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET ZULLEN HALEN.
Aan alle goede dingen moet een einde komen. Afgelopen nacht, Koninginnenacht, las de presentator het eerder hier gepubliceerde - laagste lied - voor. In de nacht van zondag 6 op maandag 7 mei besluit Adeline van Lier in haar wekelijkse uitzending van De Nacht Van Het Goede Leven - meestal rond de klok van vijf - de reeks gedichten die op radio 1 door haar werden voorgelezen, aan het einde van de zondagnacht, in de vroege maandagmorgen, met Landgoed. Ik heb het zelf zelden gehoord. Prettige mensen slapen dan.
Soms, als ik vermoed dat ik niet kan slapen, denk ik dat het mij rustig maakt, als de radio aanstaat. De mensen kletsen wel. Laat maar kletsen. Speelt de radio voor mij, waardoor ik telkens wakker schrik. En ook weer slapen kan. Heel soms hoorde ik, via via, dat iemand van iemand gehoord had dat ik ‘s nachts nog op de radio was, of dat mijn naam genoemd werd, zoiets. Misschien dat de bouwvakkers van Brabant al wakker zijn om naar het luie Amsterdam te reizen. Maar die bouwvakkers komen nooit bij mij.
26 weken lang, precies een half jaar dus, las Adeline van Lier zo’n gedicht voor dat de bundel niet zou halen. Ik vond dat fijn. Dat is allemaal publiciteit nietwaar. Ik word uitgezonden, dus ik besta, zij het op onmogelijke tijden.
Onmogelijke tijden, misschien zijn dat de mijne wel.
Aan al het goede komt een einde. De bundel is af, sommige van de dingen die eerder werden uitgezonden hebben de bundel alsnog gehaald, omdat ze voor uitzending zolang werden opgeknapt tot het ineens bijna goed was. De meeste dingen haalden het niet, en gingen tenonder in het waarschijnlijk tot het eind der tijden opvraagbaar blijvend archief van uitzendingen, weblogs, hyperlinks.
Nu goed, we besluiten deze serie met dit laatste vers, dat ik eigenlijk vergeten was.
Volgende week, dus in de nacht van 13 op 14 mei, zal ik zo lang mogelijk tot gast zijn in 'de Nacht Van Het Goede Leven.' Dan hebben we het eindelijk over de gedichten die de bundel wel gehaald hebben.
Landgoed vertelt van een dag in Den Haag op een vervallen landgoed doorgebracht, Ockenstein of Ockelenburg heet het geloof ik, iedere Hagenaar zal mij kunnen verbeteren: een uitgestrekt park, er staat een verwaarloosd, imponerend bedoeld bouwwerk, met een monstrueuze jaren zestig aanbouw in de vorm van een jeugdherberg, rijp voor de sloop, hekken erom, ruiten ingegooid, het dak lekt hard.
Er speelde, op locatie, een theatergroep, waarvan ik iemand kende van een ander theater, mijn meisje had een week eerder bij ‘Dichter aan huis’ uit andere bron van deze bijzondere plaats gehoord, ze zochten er een bestemming voor, zeiden ze, en zo geraakt men al snel tot de aandrang zich een bestemming te wanen, hoe zeg je dat netjes: je gaat eens kijken of het wat zou wezen. Het was veel en veel te groot. Een plek die je doet afvragen: zou ik mijn leven aan een gebouw willen geven. Het lukte niet, er echt een droom van te maken: hoe idyllisch een en ander ook oogde, de uitgestrekte velden om het romantisch behagen willende huis, er zal wel nevel hebben gehangen, over de velden.
Misschien was het koud, toen we daar waren: de hondenuitlaters met hun veel te grote exemplaren oogden nors, zeg maar kwaad. Als je mij nog 1 tel langer aankijkt sla ik je dood. Prettige mensen liepen er niet. Prettige mensen. Ik was er niet op mijn gemak. Ik zou er altijd bang zijn.
Landgoed
Op een dag zou hij een vreemde stad bewonen,
een nieuwe stad waar ieder stratenplan
hem even ondoorgrondelijk voorkwam
een stad waar hij nooit thuis zou komen.
Een stad met een park en een stadsvilla
met uitzicht op twee koeien in een grazig glooien,
wandelaars met blaffende honden tegen
eens per uur de stoet van een begrafenis.
Hij dacht zich daar een heer, achter de kasteelfaçade
jeugdherbergvader, onder het systeemplafond
zwoegend aan een of andere prestatie. De prestatie
veeleer in het denken aan dan in het uitvoeren van,
glurend naar een mistig buiten, eens per uur
zenuwachtige paarden met oogkleppen op,
verdwaalde wandelaar, wie wil er nu een hond
waar hij zelf bang voor is?
+
zaterdag 28 april 2007
‘Nu moet ik stoppen. Ik heb muesli in mijn toetsenbord gemorst.’
CATHARINA BLAAUWENDRAAD overpeinst op verzoek van F. Starik haar aanwezigheid bij eenzame uitvaart nummer 75, na afloop van eenzame uitvaart nummer 74, alwaar zij dichter van dienst was.
“Ik wil gaan. Ik vrees het komende media-circus. Bij de uitgang kom ik Neeltje Maria Min tegen, die zegt het wel prettig te vinden als ik blijf. Ik ben blij dat ik dat gedaan heb, blijven.
Na de eerste begrafenis kwam ter sprake dat ik die ochtend op de Contrabas had gelezen dat Gerbrandy poëzie in opdracht verfoeit. Een Eenzame Uitvaart is poëzie in opdracht en dat schrijft anders dan zelfgesponnen werk. Dat is een kwestie van authenticiteit, maar in een tijd waarin de auteur allang dood is verklaard tilt men daar toch niet zo zwaar meer aan? Het siert Gerbrandy dat hij dat wel doet, maar al deze overpeinzingen kwamen niet ter tafel omdat Ger Fritz al minder gecompliceerde antwoorden klaar had. De kortste weg van A naar B is inderdaad het beste recept bij een deadline, waarin hij ambtshalve natuurlijk specialist is.Goed, dit tweede verslag is chaotisch, ik denk niet erg gestructureerd dus ik weet niet of je er wat aan hebt maar mijn observaties kunnen in jouw hoofd wellicht logischer gevolgtrekkingen in gang zetten. Freud, meen ik, zegt dat het kenmerkend is voor neurotici dat ze problemen hebben met chronologie. Waar te beginnen.Dat gezin dat daar maar tegen elkaar stond te kwaken terwijl het kistje uitgeladen werd. En dan zo'n camera er bovenop. Gotsamme. Maar de hausse aan emo-toerisme bleef uit, dus of het nu zo relevant is... en ik heb meer vragen dan antwoorden. Vragen dus.
Ik vroeg me naar aanleiding van een mogelijke grote opkomst (na de oproepen op AT5 en zo) en de lichte walging die me bekroop bij het, zoals jij het noemde, bloemetje-beertje-publiek, af waarom ik de arrogantie had mij daarboven verheven te voelen. In feite is het toch dezelfde emotie, het idee dat iemand niet mag vertrekken zonder te worden uitgezwaaid, de waan dat jouw afscheid wat uitmaakt, menselijke waarde toevoegt. Wat is het verschil tussen een de met zorg gekozen woorden van een gedicht en de met zorg gekozen boeketjes en beestjes van verbaal minder begaafden?
Van die vragen die je hardop aan de eettafel stelt.
Tegenover mij aan de eettafel zit meestal een zeer nuchtere man die ditmaal meende dat je makkelijker een folieballon koopt dan dat je een gedicht schrijft. Dat alles is relatief.Voor mij telde vooral de overweging dat emo-toeristen op het Grote Leed afkomen, terwijl (zoals onze vriend Fritz zegt, in de dood moet iedereen gelijk zijn) ook minder aaibare doden, kapotgevroren zwervers, heroïnehoertjes en kinderloze bejaarden aanspraak mogen maken op een laatste eerbewijs.Of ze meer voor zichzelf komen dan voor de ander, weet ik niet. Zelf sta ik ook te janken bij zo'n baby-kistje, maar jank ik dan om hem of om mijn eigen associaties met zijn dood? Hoe geloofwaardig is empathie met een persoon die je niet kent? Het blijft een projectie van je eigen gevoelens, een vorm van narcisme, die in dit geval sympathiek uitpakt.
De bedevaart van heilig, zeer selectief verontwaardigde mensen waar ik bang voor was, bleef uit. Van sommige mensen vraag je je af: kom je voor het kind of voor de camera? (Vroeger had je op plafonds van christelijke instellingen zo’n geschilderd alziend oog van God dat mensen maande op eeuwige en innerlijke waarden te letten, de camera is het alziend oog van de duivel dat je uitsluitend herinnert aan tijdelijke en uiterlijke waarden.)
Maar zo zal ik me blijven afvragen: doe ik het voor de dode of kick ik op het idee dat mijn afscheid een verschil maakt? Niet dat het erg is, een mens moet zichzelf nu eenmaal af en toe belangrijk vinden. Maar toch, de mooiste momenten zijn de momenten dat je daar staat en je niet hoeft af te vragen of het zin heeft. Dat je gewoon even voelt dat het er toe doet wanneer iemand de moeite neemt stil te staan bij een ander. De kleine hoofdknik naar de kist van Neel. Dat gevoel.
Ik keer met Neeltje terug naar de kring voor de deur bij de asbak die door zijn vormgeving een stuk minder heftig meerookt dan de exemplaren op het station. Op weg naar de uitgang had ik de eerste bloemetje-beertjes al gezien, een kale man en een vrouw met een strak gezicht. Deze twee stelden zich nu voor als afgevaardigden van de zedenpoltie. Fritz zei: ‘Dat zie je toch zo?’ Later vertelde hij me dat zijn vader bij de politie was dus het herkennenvan agenten gaat hem natuurlijk beter af dan Neeltje en mij. Zij zegt dat ze sowieso niks herkent, ‘omdat ze uit de provincie komt.’ Een prachtig excuus dat overal voor te gebruiken is.
Dan komt dat hele gehaspel en geregel, geen camera's in de kerk, RTL (was het RTL? Welk nummer? [F.S.:] Nee, Catharina , het was RTV Noord-Holland maar) zou graag zien dat het gedicht buiten bij het graf nog eens voorgelezen werd omdat ze (verongelijkte ondertoon) de rouwkapel niet in mogen met hun camera's. Mevrouw Min was dit niet van plan.
Er wordt over en weer een keer of acht gezegd dat je elkaar moet kunnen vertrouwen. Wie was die meneer in dat souteneurspak nou? ([F.S.:]Dat was de heer Kerstens, hoofd van de Dienst, die zich voor de gelegenheid extra netjes had aangekleed.) Hij zei dat ze elkaar in de toekomst nog nodig zouden hebben. Dat is geen vertrouwen. Dat is berekening. Maar okee, laat dat maar weg, of verwoord het iets subtieler dan ik hier doe, ik ben 's morgens vroeg niet zo elegant. Ben benieuwd welk fragment ze nou uiteindelijk uit Neeltje's gedicht gekozen hebben. Waarschijnlijk het meest navrante, ben ik bang. Terwijl het over het geheel genomen juist zo ingetogen was.
De lijkwagen (is daar geen vriendelijker woord voor?) arriveert, met in zijn kielzog, signaleerde jij, een vreemde volgauto. Onze vrienden van SBS? Gelukkig niet. Er is een mevrouw die een camera als een soort ghetto-blaster op haar schouder torst, ook zo'n overlastsatelliet maar dan geluidloos. Ik weet niet waarom ik het zo storend vind: wij mogen hierbij aanwezig zijn en meekijken, waarom anderen met oprechte belangstelling niet?
Aan de andere kant: wat is de nieuwswaarde van zulke beelden? Je kunt er bij wijze van spreken stock film voor gebruiken. Bevreemdend is de aanwezigheid van een moeder met zoon van een jaar of acht, negen, vlasblond haar met gel overeind, moet die jongen niet naar school? Neel denkt dat hij misschien voor een oma of opa komt. Er voegt zich nog een oudere vrouw bij het gezelschap die aan één stuk door met de moeder staat te kletsen als de lijkwagen arriveert en het kistje naar buiten wordt gedragen. Als je uit respect voor de dode komt dan kun je toch even stilte in acht nemen, denk ik.
De meneer van het uitvaartcentrum komt op Neeltje af en vraagt haar wanneer ze wil lezen, na het eerste of het tweede muziekstuk, en of hij haar aan moet kondigen. De regie is duidelijk strakker dan bij de eerste begrafenis. In het zaaltje, hoor ik later, waren de meeste mensen ambtshalve aanwezig. We komen binnen op het wiegelied van Brahms, als ik het me goed herinner. Neeltje leest rustig, duidelijk, invoelend zonder emotioneel te worden. Ik herinner me daarna alleen Blackbird, dat vond ik een prachtige keuze, maar er moet nog een derde lied gespeeld zijn dat ik vergeten ben.
Wanneer we naar het graf lopen is de camera werkelijk storend, je loopt er recht op af, het oog kijkt recht in je gezicht, je voelt je begluurd. Nee, denk ik, het gaan geen hond wat aan wat de hier aanwezigen voelen. Ik blijf een beetje achter de heg, zie later dat de onbetaalde klaagvrouwen hun goede gaven hebben neergelegd maar weet niet precies wanneer ze dat gedaan hebben. De moeder van het blonde jongetje en haar metgezellin komen er, als ze het graf verlaten, achter dat ze nog een kaars in hun handen hebben die ze daar niet meer kwijt konden of wilden.
Na afloop voert de cameravrouw nog allerlei voyeuristische standjes bij het open graf uit. Mieke Bal gebruikte tijdens haar colleges de term 'pornografie' voor al te expliciete (beeld)verslaggeving van menselijk leed. Het raakt mensen wel, maar op de verkeerde plaats.
Volkomen niet ter zake, maar toch, Ger Fritz heeft me maar helemaal naar huis gereden, uit jeugdsentiment vermoed ik, hij is hier in de buurt opgegroeid en naar school gegaan. Zijn tantes woonden op de Insulindeweg. En zijn eerste vriendinnetje schuin tegenover de oude ambachtsschool. Een jaar of tien terug heeft hij het huis van mijn buurvrouw ontruimd, hij wist nog waar het was. Hij heeft me ook de winkel gewezen waar hij als jongen tussenpui en pilaar door wilde klimmen en een poosje akelig vast kwam te zitten. Ik zal die winkel nu niet meer kunnen passeren zonder hem voor me te zien.
Nu moet ik stoppen. Ik heb muesli in mijn toetsenbord gemorst."
Catharina Blaauwendraad, 25 april 2007.
Tenslotte stuurde iemand haar dit bericht. Dat mogen wij u niet onthouden.
Paus maakt einde aan het voorgeborchte
ANP/DPA
ROME - Paus Benedictus XVI heeft zaterdag officieel het voorgeborchte (limbus) voor ongedoopte dode kinderen achterhaald verklaard. ‘Het buitensluiten van onschuldige kinderen uit het paradijs is in tegenspraak met de bijzondere liefde die Christus voor de kleinsten koestert’, stelt de paus in een verklarend document. Volgens de eeuwenoude theorie van het voorgeborchte gaan kinderen die bij de geboorte of kort erna overlijden, niet direct naar de hemel, omdat zij niet door de doop van de erfzonde zijn gereinigd. Ze gaan echter ook niet naar de hel, omdat ze geen kwaad hebben bedreven. Daarom zouden de kinderen het eeuwige geluk in het voorgeborchte krijgen.
Vorig jaar adviseerde de Internationale Theologencommissie de paus al het voorgeborchte opzij te schuiven omdat het niet wezenlijk en noodzakelijk in de leer van de kerk zou zijn. Volgens Italiaanse media heeft de paus ook tot afschaffing besloten wegens het wereldwijd hoge aantal abortussen. Bovendien worden steeds meer kinderen niet gedoopt.
+
CATHARINA BLAAUWENDRAAD overpeinst op verzoek van F. Starik haar aanwezigheid bij eenzame uitvaart nummer 75, na afloop van eenzame uitvaart nummer 74, alwaar zij dichter van dienst was.
“Ik wil gaan. Ik vrees het komende media-circus. Bij de uitgang kom ik Neeltje Maria Min tegen, die zegt het wel prettig te vinden als ik blijf. Ik ben blij dat ik dat gedaan heb, blijven.
Na de eerste begrafenis kwam ter sprake dat ik die ochtend op de Contrabas had gelezen dat Gerbrandy poëzie in opdracht verfoeit. Een Eenzame Uitvaart is poëzie in opdracht en dat schrijft anders dan zelfgesponnen werk. Dat is een kwestie van authenticiteit, maar in een tijd waarin de auteur allang dood is verklaard tilt men daar toch niet zo zwaar meer aan? Het siert Gerbrandy dat hij dat wel doet, maar al deze overpeinzingen kwamen niet ter tafel omdat Ger Fritz al minder gecompliceerde antwoorden klaar had. De kortste weg van A naar B is inderdaad het beste recept bij een deadline, waarin hij ambtshalve natuurlijk specialist is.Goed, dit tweede verslag is chaotisch, ik denk niet erg gestructureerd dus ik weet niet of je er wat aan hebt maar mijn observaties kunnen in jouw hoofd wellicht logischer gevolgtrekkingen in gang zetten. Freud, meen ik, zegt dat het kenmerkend is voor neurotici dat ze problemen hebben met chronologie. Waar te beginnen.Dat gezin dat daar maar tegen elkaar stond te kwaken terwijl het kistje uitgeladen werd. En dan zo'n camera er bovenop. Gotsamme. Maar de hausse aan emo-toerisme bleef uit, dus of het nu zo relevant is... en ik heb meer vragen dan antwoorden. Vragen dus.
Ik vroeg me naar aanleiding van een mogelijke grote opkomst (na de oproepen op AT5 en zo) en de lichte walging die me bekroop bij het, zoals jij het noemde, bloemetje-beertje-publiek, af waarom ik de arrogantie had mij daarboven verheven te voelen. In feite is het toch dezelfde emotie, het idee dat iemand niet mag vertrekken zonder te worden uitgezwaaid, de waan dat jouw afscheid wat uitmaakt, menselijke waarde toevoegt. Wat is het verschil tussen een de met zorg gekozen woorden van een gedicht en de met zorg gekozen boeketjes en beestjes van verbaal minder begaafden?
Van die vragen die je hardop aan de eettafel stelt.
Tegenover mij aan de eettafel zit meestal een zeer nuchtere man die ditmaal meende dat je makkelijker een folieballon koopt dan dat je een gedicht schrijft. Dat alles is relatief.Voor mij telde vooral de overweging dat emo-toeristen op het Grote Leed afkomen, terwijl (zoals onze vriend Fritz zegt, in de dood moet iedereen gelijk zijn) ook minder aaibare doden, kapotgevroren zwervers, heroïnehoertjes en kinderloze bejaarden aanspraak mogen maken op een laatste eerbewijs.Of ze meer voor zichzelf komen dan voor de ander, weet ik niet. Zelf sta ik ook te janken bij zo'n baby-kistje, maar jank ik dan om hem of om mijn eigen associaties met zijn dood? Hoe geloofwaardig is empathie met een persoon die je niet kent? Het blijft een projectie van je eigen gevoelens, een vorm van narcisme, die in dit geval sympathiek uitpakt.
De bedevaart van heilig, zeer selectief verontwaardigde mensen waar ik bang voor was, bleef uit. Van sommige mensen vraag je je af: kom je voor het kind of voor de camera? (Vroeger had je op plafonds van christelijke instellingen zo’n geschilderd alziend oog van God dat mensen maande op eeuwige en innerlijke waarden te letten, de camera is het alziend oog van de duivel dat je uitsluitend herinnert aan tijdelijke en uiterlijke waarden.)
Maar zo zal ik me blijven afvragen: doe ik het voor de dode of kick ik op het idee dat mijn afscheid een verschil maakt? Niet dat het erg is, een mens moet zichzelf nu eenmaal af en toe belangrijk vinden. Maar toch, de mooiste momenten zijn de momenten dat je daar staat en je niet hoeft af te vragen of het zin heeft. Dat je gewoon even voelt dat het er toe doet wanneer iemand de moeite neemt stil te staan bij een ander. De kleine hoofdknik naar de kist van Neel. Dat gevoel.
Ik keer met Neeltje terug naar de kring voor de deur bij de asbak die door zijn vormgeving een stuk minder heftig meerookt dan de exemplaren op het station. Op weg naar de uitgang had ik de eerste bloemetje-beertjes al gezien, een kale man en een vrouw met een strak gezicht. Deze twee stelden zich nu voor als afgevaardigden van de zedenpoltie. Fritz zei: ‘Dat zie je toch zo?’ Later vertelde hij me dat zijn vader bij de politie was dus het herkennenvan agenten gaat hem natuurlijk beter af dan Neeltje en mij. Zij zegt dat ze sowieso niks herkent, ‘omdat ze uit de provincie komt.’ Een prachtig excuus dat overal voor te gebruiken is.
Dan komt dat hele gehaspel en geregel, geen camera's in de kerk, RTL (was het RTL? Welk nummer? [F.S.:] Nee, Catharina , het was RTV Noord-Holland maar) zou graag zien dat het gedicht buiten bij het graf nog eens voorgelezen werd omdat ze (verongelijkte ondertoon) de rouwkapel niet in mogen met hun camera's. Mevrouw Min was dit niet van plan.
Er wordt over en weer een keer of acht gezegd dat je elkaar moet kunnen vertrouwen. Wie was die meneer in dat souteneurspak nou? ([F.S.:]Dat was de heer Kerstens, hoofd van de Dienst, die zich voor de gelegenheid extra netjes had aangekleed.) Hij zei dat ze elkaar in de toekomst nog nodig zouden hebben. Dat is geen vertrouwen. Dat is berekening. Maar okee, laat dat maar weg, of verwoord het iets subtieler dan ik hier doe, ik ben 's morgens vroeg niet zo elegant. Ben benieuwd welk fragment ze nou uiteindelijk uit Neeltje's gedicht gekozen hebben. Waarschijnlijk het meest navrante, ben ik bang. Terwijl het over het geheel genomen juist zo ingetogen was.
De lijkwagen (is daar geen vriendelijker woord voor?) arriveert, met in zijn kielzog, signaleerde jij, een vreemde volgauto. Onze vrienden van SBS? Gelukkig niet. Er is een mevrouw die een camera als een soort ghetto-blaster op haar schouder torst, ook zo'n overlastsatelliet maar dan geluidloos. Ik weet niet waarom ik het zo storend vind: wij mogen hierbij aanwezig zijn en meekijken, waarom anderen met oprechte belangstelling niet?
Aan de andere kant: wat is de nieuwswaarde van zulke beelden? Je kunt er bij wijze van spreken stock film voor gebruiken. Bevreemdend is de aanwezigheid van een moeder met zoon van een jaar of acht, negen, vlasblond haar met gel overeind, moet die jongen niet naar school? Neel denkt dat hij misschien voor een oma of opa komt. Er voegt zich nog een oudere vrouw bij het gezelschap die aan één stuk door met de moeder staat te kletsen als de lijkwagen arriveert en het kistje naar buiten wordt gedragen. Als je uit respect voor de dode komt dan kun je toch even stilte in acht nemen, denk ik.
De meneer van het uitvaartcentrum komt op Neeltje af en vraagt haar wanneer ze wil lezen, na het eerste of het tweede muziekstuk, en of hij haar aan moet kondigen. De regie is duidelijk strakker dan bij de eerste begrafenis. In het zaaltje, hoor ik later, waren de meeste mensen ambtshalve aanwezig. We komen binnen op het wiegelied van Brahms, als ik het me goed herinner. Neeltje leest rustig, duidelijk, invoelend zonder emotioneel te worden. Ik herinner me daarna alleen Blackbird, dat vond ik een prachtige keuze, maar er moet nog een derde lied gespeeld zijn dat ik vergeten ben.
Wanneer we naar het graf lopen is de camera werkelijk storend, je loopt er recht op af, het oog kijkt recht in je gezicht, je voelt je begluurd. Nee, denk ik, het gaan geen hond wat aan wat de hier aanwezigen voelen. Ik blijf een beetje achter de heg, zie later dat de onbetaalde klaagvrouwen hun goede gaven hebben neergelegd maar weet niet precies wanneer ze dat gedaan hebben. De moeder van het blonde jongetje en haar metgezellin komen er, als ze het graf verlaten, achter dat ze nog een kaars in hun handen hebben die ze daar niet meer kwijt konden of wilden.
Na afloop voert de cameravrouw nog allerlei voyeuristische standjes bij het open graf uit. Mieke Bal gebruikte tijdens haar colleges de term 'pornografie' voor al te expliciete (beeld)verslaggeving van menselijk leed. Het raakt mensen wel, maar op de verkeerde plaats.
Volkomen niet ter zake, maar toch, Ger Fritz heeft me maar helemaal naar huis gereden, uit jeugdsentiment vermoed ik, hij is hier in de buurt opgegroeid en naar school gegaan. Zijn tantes woonden op de Insulindeweg. En zijn eerste vriendinnetje schuin tegenover de oude ambachtsschool. Een jaar of tien terug heeft hij het huis van mijn buurvrouw ontruimd, hij wist nog waar het was. Hij heeft me ook de winkel gewezen waar hij als jongen tussenpui en pilaar door wilde klimmen en een poosje akelig vast kwam te zitten. Ik zal die winkel nu niet meer kunnen passeren zonder hem voor me te zien.
Nu moet ik stoppen. Ik heb muesli in mijn toetsenbord gemorst."
Catharina Blaauwendraad, 25 april 2007.
Tenslotte stuurde iemand haar dit bericht. Dat mogen wij u niet onthouden.
Paus maakt einde aan het voorgeborchte
ANP/DPA
ROME - Paus Benedictus XVI heeft zaterdag officieel het voorgeborchte (limbus) voor ongedoopte dode kinderen achterhaald verklaard. ‘Het buitensluiten van onschuldige kinderen uit het paradijs is in tegenspraak met de bijzondere liefde die Christus voor de kleinsten koestert’, stelt de paus in een verklarend document. Volgens de eeuwenoude theorie van het voorgeborchte gaan kinderen die bij de geboorte of kort erna overlijden, niet direct naar de hemel, omdat zij niet door de doop van de erfzonde zijn gereinigd. Ze gaan echter ook niet naar de hel, omdat ze geen kwaad hebben bedreven. Daarom zouden de kinderen het eeuwige geluk in het voorgeborchte krijgen.
Vorig jaar adviseerde de Internationale Theologencommissie de paus al het voorgeborchte opzij te schuiven omdat het niet wezenlijk en noodzakelijk in de leer van de kerk zou zijn. Volgens Italiaanse media heeft de paus ook tot afschaffing besloten wegens het wereldwijd hoge aantal abortussen. Bovendien worden steeds meer kinderen niet gedoopt.
+
maandag 23 april 2007
Eenzame uitvaart nummer 75
N.N. (Naamloos, dood kindje gevonden in het water van het Noord-Hollandskanaal aan de Buiksloterdijk in Amsterdam-Noord)
Begraafplaats St. Barbara, vrijdag 20 april 2007, 10 uur
dichter van dienst: Neeltje Maria Min.
Vorige week trof ik het nieuwsbericht al in mijn mailbox. Kennelijk vermoedde iemand reeds dat hier een eenzame uitvaart van zou komen: “Babylijkje aangetroffen in kanaal Amsterdam. Een inwoner van Amsterdam heeft in het water van het Noord-Hollandskanaal aan de Buiksloterdijk in Amsterdam het lijkje van een baby aangetroffen. Dat gebeurde al woensdag, maar de politie maakte het vrijdag 13 april bekend.
Volgens de politie staat vast dat het om een voldragen kindje gaat, dat "al enige tijd" in het water moet hebben gelegen. De passant zag tussen het zwerfvuil in het water een plastic zak liggen en haalde die met een hark naar zich toe, waardoor de zak openscheurde en hij het lichaampje zag.”
Ali Mahmut van de Dienst vult deze gegevens aan met de informatie dat het gaat om een kindje van vermoedelijk ongeveer 39 weken, een voldragen zwangerschap. Gevonden op 11 april, om 16.30 uur, ter hoogte van nummer 198. Overgebracht naar het VU-ziekenhuis, op maandag werd het lichaampje vrijgegeven en verplaatst naar Uitvaartcentrum Zuid.
Van daar vertrekt het vrijdagochtend voor haar laatste reis naar St. Barbara. De politie wil niet zeggen of het een meisje of een jongetje is. Ook wil men niet zeggen hoe lang het kind al in het water lag. Men begon onmiddellijk een groot forensisch onderzoek. Ook is sectie verricht op het lichaam van het slachtoffertje. Daarnaast heeft de politie een buurtonderzoek verricht.
De politie in het duister over de herkomst van de baby. ''We zijn terughoudend over het geven van informatie omdat dat het onderzoek kan belemmeren. We zijn pas gisteren met het bericht gekomen om de sporen veilig te stellen.'' Men is op zoek naar de moeder en naar getuigen of mensen die iets kunnen vertellen over de herkomst van het jonge slachtoffer. Op Nu.nl vind ik een video, uitgezonden door AT5, waarin buurtbewoner Roef Bakker vertelt dat hij het kindje vond. Hij houdt het water daar regelmatig schoon, vist met zijn hark dikwijls het zwerfvuil op. ‘Dat lijkt wel iets van een slager,’ dacht hij in eerste instantie, ‘maar dat heeft toch een heel ander gezicht. En toen ben ik de politie gaan bellen.’
Neel wil graag weten of het een jongetje of een meisje is. ‘Dat scheelt al de helft.’ Mahmut weet het niet. Dus bel ook ik met de politie. Tsja, het belang van het onderzoek. Ik zie het belang niet zo: de moeder, zo ze het geslacht van haar kindje al wilde weten, heeft dat kunnen zien. Men wil de naam van de dichter weten. Men belooft mij terug te bellen.
Een uur later wordt er inderdaad teruggebeld. De voorlichter mag wel vertellen dat het om een jongetje gaat, dat tien tot twintig dagen in het water heeft gelegen. Een eventuele nationaliteit, of het een blank of een zwart kindje betreft, dat kan of wil hij niet zeggen. Of het kindje doodgeboren is of met geweld om het leven werd gebracht, zoals vroeger overtollige katjes werden verdronken? Dat is allemaal ‘daderinformatie.’ Daarbij trekken zulke gebeurtenissen regelmatig mensen aan die pseudo-bekentenissen afleggen. En zolang er weinig tot niets wordt geweten, moet er geraden worden. Dan raadt een nepdader vrijwel altijd mis.
Woensdag belt Mahmut nog een keer: de politie heeft bij ‘Opsporing verzocht’ verteld waar en wanneer de uitvaart plaatsvindt: wij roepen de mensen op om massaal naar de uitvaart te komen om de laatste eer aan het kindje te bewijzen. Het bericht is overgenomen door AT5 en RTV Noord-Holland. In de hoop dat mama televisie kijkt, naar haar eigen leven, haar vijftien minuten rucht. Nadat ze de baby in een plastic zak hebt weggegooid. Of heeft een vriend, een ex, een huisgenoot de dode baby meegenomen?
Hoe je dan in angstige spanning naar nieuwsberichten speurt, of het al gevonden is. Hoe je op de televisie ziet dat het gevonden is. En dat je op het nieuws verneemt waar en hoe laat je wordt verwacht. Daarom hebben ze via de media tijd & plaats bekend gemaakt. Dat verhoogt de druk. Ze kunnen de moeder geen briefje schrijven tenslotte, kom je ook? Als het lekker druk is, zal mama misschien ook wel komen, is de gedachte. Ze kan zich onopvallend tussen de bloemetje-beertje-mensen mengen. Tussen de camera’s die op een mooi programma hopen. De emoties van het volk. Er zit nog een geheime gedachte achter, maar dat moet voorlopig hogere wiskunde blijven.
Ik besluit om Degenkamp te bellen. Of we kunnen afspreken dat we de camera’s buiten de aula houden. De begraafplaats is openbaar terrein, daar doe je niets aan. Maar de dienst, die in de aula wordt gehouden, kan daarvan worden uitgezonderd. Er moet toch een rustpunt gecreëerd worden. Een moment van respect voor het kindje zelf. Daarover zijn we het eens. Degenkamp zal nog met de politie bellen. Ik mail Kerstens, de chef, die telefonisch niet bereikbaar is, of we dit zo kunnen regelen. Ik bel met Ger Fritz, die inmiddels Kerstens heeft gesproken. Hij toont zich bereid tot de ordedienst toe te treden. Kerstens neemt dat aanbod ‘met tien handen aan.’ Kerstens belt het hoofd communicatie van de Dienst. En de politie belt mij straks weer terug. Neel wil ondertussen weten hoe de baby aan zijn einde is gekomen. We overleggen over de muziek.
De spanning stijgt. Donderdag belt Van Bokhoven dat de voorgaande uitvaart een kwartier wordt vervroegd. Zo heeft UZ besloten. ‘In verband met de te verwachten media-aandacht,’ formuleert Van Bokhoven. De volgende ochtend zal Fritz college geven dat zoiets absoluut niet kan. Voorlopig houd ik het op een slimme zet, en wel zo rustig bovendien. We houden ruim tijd over. Rond half tien is Mario Agus gezakt.
Er is tijd om buiten te staan roken, in de zon. Ik heb nog sigaretten over van mijn lezing gisteren. Daar maak ik gebruik van. Bij een lezing mag ik sigaretten kopen voor mezelf. Omdat er dikwijls haastig op onhandige plekken vlug even gerookt moet worden. Dan ga je niet eerst helemaal een shagje draaien, dat gaat allemaal maar van je tijd af. ‘Is dat nou gezond,’vraagt de grote goeiige drager Jan zich af, ‘dat je tegenwoordig buiten moet roken?’ Ik vraag hem of hij ook de aanstaande uitvaart zal dragen. Realiseer me te laat dat er niets te dragen valt. Zo’n kissie wordt door de uitvaartleider zelf gedragen.
Eerst arriveren de rechercheurs van de politie, een man en vrouw of zes. Ze hebben allemaal een beertje bij zich. Ze hebben een kast vol beertjes daar, weet Fritz. Zedenpolitie. Dat zie je meteen. Even later komt er scootmobiel geruisloos aansnorren, oud vrouwtje erin. Ze parkeert, stapt uit, blijkt heel goed te kunnen lopen. Ze komt voor de dienst. Of dat hier is. Gottegot. Ze ziet eruit alsof ze de gehele nacht al wenend heeft doorgebracht. Nog een beertje. Dan Kerstens en Van Bokhoven met de dienstauto. Kerstens opvallend goed gekleed, streepjeskostuum, streepjes wit, kostuum zwart. Van Bokhoven in het gebruikelijke Van Bokhoven-blauw. Neel komt aanwandelen, in haar gebruikelijke vormeloze kloffie. Kleren, heeft ze me eens verteld, kun je het best gedragen kopen: dan weet je hoe ze zich houden in de was. Catharina, die juist afscheid had genomen, uit wellevendheid, uit bescheidenheid, vergezelt haar. Neel heeft haar overgehaald te blijven. ‘Daar ben ik weer.’
En daar is ook RTV Noord-Holland. Cameravrouw, geluidsman, een jongen die het statief van de camera mag dragen, iemand die helemaal niets hoeft te doen, dat is de leider van het groepje. De media zijn onze vijand niet, had Kerstens eerder gesproken. In de aula kan helaas niet gefilmd worden, weet de leider, een Joop Braakhekke-achtige man. Dat is erg jammer, want hij is van plan een uiterst integere reportage te gaan maken. Of de dichter bereid is zich te laten interviewen. ‘Nee,’ zegt Neel gedecideerd. Of ze dan buiten op de begraafplaats het gedicht nog eens – op camera – wil lezen. ‘Daar voel ik niets voor,’ klinkt het, even vastbesloten. Maar of er dan misschien een radio-opname mogelijk is? Tsja. We kijken elkaar aan.
Er wordt een apparaat getoond dat zonder bezwaar op het katheder kan liggen terwijl de dichter van dienst spreekt. We komen overeen: apparaatje voor aanvang van de dienst klaarleggen. Geen onnodig geloop tijdens de Dienst. De man die toch niets te doen heeft mag mee naar binnen, met zijn apparaatje. De camera blijft buiten. De menigte is aangegroeid tot een stuk of twintig mensen. Een moeder met een kind van een jaar of vijf. Een paar bejaarden. Geen spoor van Roef Bakker. Neel vertelt wat een roef betekent. Het is de schuin oplopende deksel van een doodskist. Ze kwam nog een merkwaardig woord tegen, zoekende naar een juiste ingang voor haar gedicht: de ezelsbegrafenis, dat is er één die door bijna niemand wordt bezocht. Volgens mijn Van Dale is het een begrafenis in ongewijde grond.
We gaan de aula binnen. Brahms doet zijn werk, effectief. Guten-abend, Gute Nacht. Ik zit recht achter Ger Fritz. Ik bestudeer zijn blokhoofdhaar, de weerbarstige grijze stekels. Neel komt naar voren. Ik zie het apparaatje liggen. Ze vouwt haar gedicht open.
Voor jou
Die altijd door water omgeven
altijd gedreven heeft
maar even geleefd
Wie heeft in jouw ogen gekeken
jouw trekken gelezen
vergeving gesmeekt
Wie heeft zich naar buiten begeven
het plasticzak-scheepje
een zetje gegeven
Wie heeft één, twee, drie,
in godsnaam! gezegd
Dat je ontstaan was, bestaan wou
was niet jouw fout
Naamloos, onschuldig
dood in de Buiksloot
nul dagen oud.
In godsnaam rust zacht
rust zacht zacht zacht zacht
In de naam van je vader
en je moedertje
RUST ZACHT
© Neeltje Maria Min.
Helder, precies en simpel klinkt haar stemgeluid. Dan begint Louis Armstrong te zingen. ‘When you wish upon a star.’ Er klinkt gesnik. Precies zoals gedacht. Ook Paul McCartney doet zijn best. Dan treedt de uitvaartleider naar voren, neemt het kistje voorzichtig in zijn armen, een wit kleed erover. Iedereen staat. De jonge Degenkamp gaat voorop, ontsluit de deuren van de aula. We volgen, het schelle zonlicht in.
De cameravrouw schuifelt achterstevoren voor ons uit. Het is niet ver naar ‘het engelenhoekje,’ waar de dode kindertjes begraven liggen. De jonge Degenkamp neemt het kistje over, laat het aan een touw voorzichtig zakken. Er mag een schepje zand geworpen worden. Van die gelegenheid wordt gretig gebruik gemaakt. Kun je meteen je beertje bijzetten. De mevrouw van de scootmobiel mag eerst. De cameravrouw zit voor het graf geknield. De kleine menigte wordt door het koude oog opgenomen. Ze filmt van links, van rechts, van achter en van voren. Ik wacht met Catharina verstopt achter de heg tot het klaar is. Ik zie de tranen op haar wangen glinsteren. Neel is nergens te bekennen. Als iedereen klaar is met het zand, de cameravrouw de verzameling beertjes voor het nageslacht vereeuwigd heeft en overgaat tot het interviewen van de mevrouw met de scootmobiel, komen we tevoorschijn uit onze hinderlaag. Fritz voegt zich bij ons, en daar is ook Neel weer.
We wandelen over de begraafplaats. Fritz wijst op graven, vertelt verhalen. Bij een omgevallen bloempot merkt Neel op: ‘De doden waren weer onrustig vannacht.’
Dat waren ze. Dat zullen ze vannacht opnieuw zijn.
+
N.N. (Naamloos, dood kindje gevonden in het water van het Noord-Hollandskanaal aan de Buiksloterdijk in Amsterdam-Noord)
Begraafplaats St. Barbara, vrijdag 20 april 2007, 10 uur
dichter van dienst: Neeltje Maria Min.
Vorige week trof ik het nieuwsbericht al in mijn mailbox. Kennelijk vermoedde iemand reeds dat hier een eenzame uitvaart van zou komen: “Babylijkje aangetroffen in kanaal Amsterdam. Een inwoner van Amsterdam heeft in het water van het Noord-Hollandskanaal aan de Buiksloterdijk in Amsterdam het lijkje van een baby aangetroffen. Dat gebeurde al woensdag, maar de politie maakte het vrijdag 13 april bekend.
Volgens de politie staat vast dat het om een voldragen kindje gaat, dat "al enige tijd" in het water moet hebben gelegen. De passant zag tussen het zwerfvuil in het water een plastic zak liggen en haalde die met een hark naar zich toe, waardoor de zak openscheurde en hij het lichaampje zag.”
Ali Mahmut van de Dienst vult deze gegevens aan met de informatie dat het gaat om een kindje van vermoedelijk ongeveer 39 weken, een voldragen zwangerschap. Gevonden op 11 april, om 16.30 uur, ter hoogte van nummer 198. Overgebracht naar het VU-ziekenhuis, op maandag werd het lichaampje vrijgegeven en verplaatst naar Uitvaartcentrum Zuid.
Van daar vertrekt het vrijdagochtend voor haar laatste reis naar St. Barbara. De politie wil niet zeggen of het een meisje of een jongetje is. Ook wil men niet zeggen hoe lang het kind al in het water lag. Men begon onmiddellijk een groot forensisch onderzoek. Ook is sectie verricht op het lichaam van het slachtoffertje. Daarnaast heeft de politie een buurtonderzoek verricht.
De politie in het duister over de herkomst van de baby. ''We zijn terughoudend over het geven van informatie omdat dat het onderzoek kan belemmeren. We zijn pas gisteren met het bericht gekomen om de sporen veilig te stellen.'' Men is op zoek naar de moeder en naar getuigen of mensen die iets kunnen vertellen over de herkomst van het jonge slachtoffer. Op Nu.nl vind ik een video, uitgezonden door AT5, waarin buurtbewoner Roef Bakker vertelt dat hij het kindje vond. Hij houdt het water daar regelmatig schoon, vist met zijn hark dikwijls het zwerfvuil op. ‘Dat lijkt wel iets van een slager,’ dacht hij in eerste instantie, ‘maar dat heeft toch een heel ander gezicht. En toen ben ik de politie gaan bellen.’
Neel wil graag weten of het een jongetje of een meisje is. ‘Dat scheelt al de helft.’ Mahmut weet het niet. Dus bel ook ik met de politie. Tsja, het belang van het onderzoek. Ik zie het belang niet zo: de moeder, zo ze het geslacht van haar kindje al wilde weten, heeft dat kunnen zien. Men wil de naam van de dichter weten. Men belooft mij terug te bellen.
Een uur later wordt er inderdaad teruggebeld. De voorlichter mag wel vertellen dat het om een jongetje gaat, dat tien tot twintig dagen in het water heeft gelegen. Een eventuele nationaliteit, of het een blank of een zwart kindje betreft, dat kan of wil hij niet zeggen. Of het kindje doodgeboren is of met geweld om het leven werd gebracht, zoals vroeger overtollige katjes werden verdronken? Dat is allemaal ‘daderinformatie.’ Daarbij trekken zulke gebeurtenissen regelmatig mensen aan die pseudo-bekentenissen afleggen. En zolang er weinig tot niets wordt geweten, moet er geraden worden. Dan raadt een nepdader vrijwel altijd mis.
Woensdag belt Mahmut nog een keer: de politie heeft bij ‘Opsporing verzocht’ verteld waar en wanneer de uitvaart plaatsvindt: wij roepen de mensen op om massaal naar de uitvaart te komen om de laatste eer aan het kindje te bewijzen. Het bericht is overgenomen door AT5 en RTV Noord-Holland. In de hoop dat mama televisie kijkt, naar haar eigen leven, haar vijftien minuten rucht. Nadat ze de baby in een plastic zak hebt weggegooid. Of heeft een vriend, een ex, een huisgenoot de dode baby meegenomen?
Hoe je dan in angstige spanning naar nieuwsberichten speurt, of het al gevonden is. Hoe je op de televisie ziet dat het gevonden is. En dat je op het nieuws verneemt waar en hoe laat je wordt verwacht. Daarom hebben ze via de media tijd & plaats bekend gemaakt. Dat verhoogt de druk. Ze kunnen de moeder geen briefje schrijven tenslotte, kom je ook? Als het lekker druk is, zal mama misschien ook wel komen, is de gedachte. Ze kan zich onopvallend tussen de bloemetje-beertje-mensen mengen. Tussen de camera’s die op een mooi programma hopen. De emoties van het volk. Er zit nog een geheime gedachte achter, maar dat moet voorlopig hogere wiskunde blijven.
Ik besluit om Degenkamp te bellen. Of we kunnen afspreken dat we de camera’s buiten de aula houden. De begraafplaats is openbaar terrein, daar doe je niets aan. Maar de dienst, die in de aula wordt gehouden, kan daarvan worden uitgezonderd. Er moet toch een rustpunt gecreëerd worden. Een moment van respect voor het kindje zelf. Daarover zijn we het eens. Degenkamp zal nog met de politie bellen. Ik mail Kerstens, de chef, die telefonisch niet bereikbaar is, of we dit zo kunnen regelen. Ik bel met Ger Fritz, die inmiddels Kerstens heeft gesproken. Hij toont zich bereid tot de ordedienst toe te treden. Kerstens neemt dat aanbod ‘met tien handen aan.’ Kerstens belt het hoofd communicatie van de Dienst. En de politie belt mij straks weer terug. Neel wil ondertussen weten hoe de baby aan zijn einde is gekomen. We overleggen over de muziek.
De spanning stijgt. Donderdag belt Van Bokhoven dat de voorgaande uitvaart een kwartier wordt vervroegd. Zo heeft UZ besloten. ‘In verband met de te verwachten media-aandacht,’ formuleert Van Bokhoven. De volgende ochtend zal Fritz college geven dat zoiets absoluut niet kan. Voorlopig houd ik het op een slimme zet, en wel zo rustig bovendien. We houden ruim tijd over. Rond half tien is Mario Agus gezakt.
Er is tijd om buiten te staan roken, in de zon. Ik heb nog sigaretten over van mijn lezing gisteren. Daar maak ik gebruik van. Bij een lezing mag ik sigaretten kopen voor mezelf. Omdat er dikwijls haastig op onhandige plekken vlug even gerookt moet worden. Dan ga je niet eerst helemaal een shagje draaien, dat gaat allemaal maar van je tijd af. ‘Is dat nou gezond,’vraagt de grote goeiige drager Jan zich af, ‘dat je tegenwoordig buiten moet roken?’ Ik vraag hem of hij ook de aanstaande uitvaart zal dragen. Realiseer me te laat dat er niets te dragen valt. Zo’n kissie wordt door de uitvaartleider zelf gedragen.
Eerst arriveren de rechercheurs van de politie, een man en vrouw of zes. Ze hebben allemaal een beertje bij zich. Ze hebben een kast vol beertjes daar, weet Fritz. Zedenpolitie. Dat zie je meteen. Even later komt er scootmobiel geruisloos aansnorren, oud vrouwtje erin. Ze parkeert, stapt uit, blijkt heel goed te kunnen lopen. Ze komt voor de dienst. Of dat hier is. Gottegot. Ze ziet eruit alsof ze de gehele nacht al wenend heeft doorgebracht. Nog een beertje. Dan Kerstens en Van Bokhoven met de dienstauto. Kerstens opvallend goed gekleed, streepjeskostuum, streepjes wit, kostuum zwart. Van Bokhoven in het gebruikelijke Van Bokhoven-blauw. Neel komt aanwandelen, in haar gebruikelijke vormeloze kloffie. Kleren, heeft ze me eens verteld, kun je het best gedragen kopen: dan weet je hoe ze zich houden in de was. Catharina, die juist afscheid had genomen, uit wellevendheid, uit bescheidenheid, vergezelt haar. Neel heeft haar overgehaald te blijven. ‘Daar ben ik weer.’
En daar is ook RTV Noord-Holland. Cameravrouw, geluidsman, een jongen die het statief van de camera mag dragen, iemand die helemaal niets hoeft te doen, dat is de leider van het groepje. De media zijn onze vijand niet, had Kerstens eerder gesproken. In de aula kan helaas niet gefilmd worden, weet de leider, een Joop Braakhekke-achtige man. Dat is erg jammer, want hij is van plan een uiterst integere reportage te gaan maken. Of de dichter bereid is zich te laten interviewen. ‘Nee,’ zegt Neel gedecideerd. Of ze dan buiten op de begraafplaats het gedicht nog eens – op camera – wil lezen. ‘Daar voel ik niets voor,’ klinkt het, even vastbesloten. Maar of er dan misschien een radio-opname mogelijk is? Tsja. We kijken elkaar aan.
Er wordt een apparaat getoond dat zonder bezwaar op het katheder kan liggen terwijl de dichter van dienst spreekt. We komen overeen: apparaatje voor aanvang van de dienst klaarleggen. Geen onnodig geloop tijdens de Dienst. De man die toch niets te doen heeft mag mee naar binnen, met zijn apparaatje. De camera blijft buiten. De menigte is aangegroeid tot een stuk of twintig mensen. Een moeder met een kind van een jaar of vijf. Een paar bejaarden. Geen spoor van Roef Bakker. Neel vertelt wat een roef betekent. Het is de schuin oplopende deksel van een doodskist. Ze kwam nog een merkwaardig woord tegen, zoekende naar een juiste ingang voor haar gedicht: de ezelsbegrafenis, dat is er één die door bijna niemand wordt bezocht. Volgens mijn Van Dale is het een begrafenis in ongewijde grond.
We gaan de aula binnen. Brahms doet zijn werk, effectief. Guten-abend, Gute Nacht. Ik zit recht achter Ger Fritz. Ik bestudeer zijn blokhoofdhaar, de weerbarstige grijze stekels. Neel komt naar voren. Ik zie het apparaatje liggen. Ze vouwt haar gedicht open.
Voor jou
Die altijd door water omgeven
altijd gedreven heeft
maar even geleefd
Wie heeft in jouw ogen gekeken
jouw trekken gelezen
vergeving gesmeekt
Wie heeft zich naar buiten begeven
het plasticzak-scheepje
een zetje gegeven
Wie heeft één, twee, drie,
in godsnaam! gezegd
Dat je ontstaan was, bestaan wou
was niet jouw fout
Naamloos, onschuldig
dood in de Buiksloot
nul dagen oud.
In godsnaam rust zacht
rust zacht zacht zacht zacht
In de naam van je vader
en je moedertje
RUST ZACHT
© Neeltje Maria Min.
Helder, precies en simpel klinkt haar stemgeluid. Dan begint Louis Armstrong te zingen. ‘When you wish upon a star.’ Er klinkt gesnik. Precies zoals gedacht. Ook Paul McCartney doet zijn best. Dan treedt de uitvaartleider naar voren, neemt het kistje voorzichtig in zijn armen, een wit kleed erover. Iedereen staat. De jonge Degenkamp gaat voorop, ontsluit de deuren van de aula. We volgen, het schelle zonlicht in.
De cameravrouw schuifelt achterstevoren voor ons uit. Het is niet ver naar ‘het engelenhoekje,’ waar de dode kindertjes begraven liggen. De jonge Degenkamp neemt het kistje over, laat het aan een touw voorzichtig zakken. Er mag een schepje zand geworpen worden. Van die gelegenheid wordt gretig gebruik gemaakt. Kun je meteen je beertje bijzetten. De mevrouw van de scootmobiel mag eerst. De cameravrouw zit voor het graf geknield. De kleine menigte wordt door het koude oog opgenomen. Ze filmt van links, van rechts, van achter en van voren. Ik wacht met Catharina verstopt achter de heg tot het klaar is. Ik zie de tranen op haar wangen glinsteren. Neel is nergens te bekennen. Als iedereen klaar is met het zand, de cameravrouw de verzameling beertjes voor het nageslacht vereeuwigd heeft en overgaat tot het interviewen van de mevrouw met de scootmobiel, komen we tevoorschijn uit onze hinderlaag. Fritz voegt zich bij ons, en daar is ook Neel weer.
We wandelen over de begraafplaats. Fritz wijst op graven, vertelt verhalen. Bij een omgevallen bloempot merkt Neel op: ‘De doden waren weer onrustig vannacht.’
Dat waren ze. Dat zullen ze vannacht opnieuw zijn.
+
zaterdag 21 april 2007
Eenzame uitvaart nummer 74
I.M. Mario Agus, geboren 7 augustus 1927 in San Nicolo, Italië, op 12 april 2007 in zijn woning bevonden
Begraafplaats St. Barbara, vrijdag 20 april 2007, 09.00 uur.
Dichter van dienst: Catharina Blaauwendraad
Mario Agus was van plan om naar zijn vaderland terug te keren, hij heeft zich vorig jaar september al uit het Bevolkingsregister laten schrijven. Toch heeft hij zijn woning in de Mauvestraat nog aangehouden; op 12 april 2007 werd hij daar bevonden. Buren waarschuwden de politie, de politie forceerde de deur en heeft (in de woorden van Ali Mahmut van de Dienst) het dodelijke lichaam gevonden. Natuurlijke doodsoorzaak.
Op 17 mei 1962 heeft hij zich in Amsterdam gevestigd. Geen kinderen, geen huwelijk.
Er is een neef uit Italië gekomen, die heeft 'het dodelijke lichaam' gezien. Hij heeft dus niet erg lang dood gelegen; er was sprake van een toonbaar stoffelijk overschot. De neef is terug naar Italië gegaan en heeft toestemming gegeven Mario hier te begraven. Daartegen maakte ook het Italiaanse consulaat geen bezwaar. Volgens deze contactpersoon was hij van plan om naar zijn geboorteland terug te keren. Dat is er dus niet meer van gekomen.
Dezelfde middag belt Ali Mahmut nog een keer. Ach. Het in het Noordhollands kanaal aangetroffen babytje. Dat hebben wij in de krant gelezen. Dat hebben wij op teevee gezien. Die uitvaart zal een uur later plaatsvinden. In de loop van de week stapelen de ontwikkelingen zich daarron op. Donderdag wordt door UZ besloten de uitvaart van Mario een kwartier eerder te laten plaatsvinden. Opdat die rustig en waardig kan verlopen.
Vrijdagmorgen half negen: nog warm van het douchen, de zomermantel over het stuur geslagen, fiets ik door de ochtendkilte naar een zonovergoten begraafplaats. Ali Mahmut staat er al, in de koffiekamer tref ik de uitvaartleider Leo, een lange, zorgelijke man met een verdrietig gezicht en dichter van dienst Catharina Blaauwendraad aan, de laatste gehuld in een bijna ravissant te noemen zwarte cape, die als je hem omslaat een dieprode binnenzijde prijsgeeft, zeer fraai. Pumps, noem je zulke schoenen geloof ik, kousen, eenvoudige zwarte rok, mooi shirt erboven. Ik complimenteer haar met haar verschijning. Ze lacht. ‘Vorige keer schreef je in je verslag dat ik een gekreukeld linnen jasje droeg. Dat zal mij niet meer gebeuren, dacht ik.’
We hebben elkaar de afgelopen dagen mooie muziek gestuurd, die misschien geschikt zou zijn voor Mario te draaien. Ik gokte mis met Mark Lanegan, Catharina raak met een stuk van Antonio Caldara, "Sebben, crudele" van de cd "Arie Antiche", gezongen door Cecila Bartoli. Dan het Ave Maria, om de aula te verlaten op “Ose Shalom" van het Gianluigi Trovesi & Gianni Coscia Duo, van de cd Music Meeting Festival Highlights 2006 van Radio Nederland Wereldomroep. Over Cathatarina’s keuze zijn we het eens. Ik vond op het nippertje de ooit via Ger Fritz gekopieerde cd van Beniamino Gigli, waarvan ik het Ave Maria aanbeveel.
Leo zal ook de volgende uitvaart leiden. Nu we toch bezig zijn. We nemen in één keer de volledige muziekkeus voor deze ochtend door. De afgelopen dagen in platen- en cd-kast naar aanvaardbare muziek gezocht, omdat anders òf Degenkamp òf de uitvaartleider met Dikkertje Dap zou komen aanzetten, maar ik vond bij alles wat ik draaide wel iets bezwaarlijk: te zwaar, te licht. Vrouwkje Tuinman bracht uitkomst, snorde via internet precies de goede liedjes op, die ik in mijn digitale onnozelheid niet kon vinden en via mijn - postvak in - uiteindelijk op aparte cd’s brandde: een wiegeliedje van Brahms, lief klassiek, dan, zwaarder aangezet, uit de film Pinokkio ‘When you wish upon a star’ in een uitvoering van Louis Armstrong: dat wordt huilen, om af te sluiten met Paul Mac Cartney’s Blackbird (singing in the dead of night).
En inderdaad, Leo dacht aan hoedje van papier. Ik leg hem mijn alternatieven voor. ‘Gewaagd,’ lijkt hem de muziekkeuze. En ook vraagt hij zich af, of Paul McCartney niet te hard zou zijn. ‘Het is een heel mooi zacht liedje. Het probleem met die kinderliedjes is nu juist dat die nooit voor hem gezongen zullen worden,’ overtuig ik hem. En Pinokkio, daar heeft de dichter van dienst om gevraagd. Neel bezit een dvd van de oude Italiaanse oerversie van de film, met Gina Lollobrigida, maar kan geen kopie maken, en een dvd afspelen kan op de begraafplaats dan weer niet. Ik zou het thema moeten herkennen van een eerdere gelegenheid. Het thema dat Vrouwkje tevoorschijn googelt kan het niet zijn. Zo kwam ze bij Armstrong uit, om de Disney-versie te omzeilen. We gaan het proberen. De jonge Degenkamp neemt de stapel cd’s in ontvangst en brengt ze naar achter.
Dan komt ook Ger Fritz aanbenen. En de oude Degenkamp, die vandaag elders afspraken heeft, komt, voor hij vertrekt, met een koninklijk lintje op de revers van een geruite colbertje gespeld, even een handje schudden. Ik kan me herinneren dat ik hem ooit, gehuld in vrijetijdskleding, bij de slager tegenkwam. ‘Ah, daar hebben we de dichter,’ riep hij luid, en toen pas herkende ik hem, aan zijn stemgeluid. De mens bestond voor mij uitsluitend gehuld in stemmig grijs. Ook het geruite colbertje brengt me in verwarring. Zo klopt hij niet.
VERSLAG CATHARINA BLAAUWENDRAAD
Zover kom ik. Van hier af mag Catharina mijn werk doen. Zij schrijft: “Omdat ik het richtinggevoel van een kistkalf heb, besloot ik vanmorgen vanaf Amsterdam CS een taxi te nemen. Zodat ik niet zou verdwalen en te laat zou komen. Slecht idee. Eerst krijg je bij de taxistandplaats een soort koehandel met wie je mee mag en dan moet die jongen bij collega’s gaan navragen waar St. Barbara is want zijn navigatiesysteem is stuk. En vervolgens rijdt hij je naar de verkeerde begraafplaats en moet de weg gaan vragen en jij suggereert dat hij nu de meter wel uit mag zetten en vreet je op dat je straks toch nog te laat komt. De meter loopt door. Je arriveert op het nippertje en twintig euro lichter. En kwaad, vooral op jezelf. Stomme trut. Leer kaartlezen.
Buiten staat een rij grijze hoge hoeden in het gareel. Op een bankje zit een kleine, mediterraan ogende meneer. Zouden er dan toch nog Italiaanse neven zijn opgedoken?
Ik vraag naar Starik. Die nog niet gesignaleerd, dus ik loop door naar de koffiekamer. Mediterrane meneer meldt zich daar ook en stelt zich, goddank voordat ik hem ga condoleren, voor als Ali Mahmut van de Dienst. Even later komt Starik binnen en loopt weer naar buiten om te roken. Soms rookt hij shag, soms sigaretten, ik heb nog niet precies geanalyseerd waardoor de keuze bepaald wordt.
Dan meldt Ger Fritz zich en ontstaat er allerlei gezellig gebabbel. Als Starik voorzichtig opmerkt dat het kwart voor negen geweest is gaat de "wilt-u-mij-maar-volgen"-meneer ons voor. Ik hang tas en cape weg en verdeel op goed geluk wat uitdraaitjes van het gedicht onder de aanwezigen. Mevrouw Bartoli klinkt veel minder warm in de rouwkapel dan in de huiskamer. Inmiddels weet ik dat de Engelse vertaling van de tekst luidt: "Cruel love, | although you make me languish, | I wish always to love you | faithfully. | I shall serve you | so long | that I shall wear down | your pride. | Vreemd genoeg vind ik het op een overdrachtelijke manier toch wel toepasselijk.
Ik wacht op de meneer die "Wij zijn hier om afscheid te nemen van Mario Agus" gaat zeggen maar in tegenstelling tot de vorige uitvaart is er geen aankondiging. Ik werp een blik op Starik. Oh, ik moet nu. Ik zeg de titel met een zijdelingse blik op de kist. Het is raar om "tot ziens" te zeggen tegen iemand die je nooit gezien hebt. Moet altijd heel erg aan mijn vader denken als ik dit soort dingen doe.
Mario Agus
* 7 augustus 1927 San Nicolo, Italië
† 12 april 2007 Amsterdam
tot ziens
ik kom terug zodra ik meer
verzet onder de vaarboom heb
en kracht om af te stoten, los
ik kom terug; ik kon al eerder
ver gaan en achterlaten, tranen
als schapen op het droge brengen
ik kom terug met zoeter water,
cadeautjes voor de kinderjaren
die zich verdringen in een haag
ik kom terug met warme handen
en leeuwen die hun klauwen slaan
in stenen langs de oprijlaan
omdat ik nooit verankerd was in aarde
tot vandaag
Eenzame Uitvaart nummer 74, begraafplaats St. Barbara te
Amsterdam, 20-04-2006 © Catharina Blaauwendraad
Er zit een hinderlijke tik in de radiatoren van de verwarming. Die hoorde ik niet tijdens het lezen, maar wel tijdens het intro van het Ave Maria. Het is een mooie versie, niet te ijl, niet te klassiek, niet te kwezelachtig.
Daarna valt er een stilte. Zou mijn ogen kunnen sluiten om te bidden maar dat doe ik nooit. Zie dat er leeuwenfiguren op de sokkels van de rouwkaarsen staan. Vraag me af waarom. Bij het houten beeld van de heilige Barbara moet ik altijd aan het Duitse volksrijmpje denken: "Margareta mit dem Wurm, Barbara mit dem Turm, Katharina mit dem Radl, das sind die drei heiligen Madl." Barbara is de patrones van de stervenden en werd volgens het verhaal door haar bloedeigen vader gruwelijk onthoofd.
Dan wordt het laatste lied aangezet. Trovesi, zo lees ik nu op het cd-hoesje, is een van de fouding fathers van de Europese jazz en hij wordt algemeen tot de beste jazzklarinettisten ter wereld gerekend. Ik had nog nooit eerder van hem gehoord maar vond de muziek bedrieglijk eenvoudig en stiekem subtiel, zoals de ‘toegankelijke gedichten voor een breder publiek’ waar Starik het later met Neeltje Maria Min over had.
De dragers lijken moeite te hebben met het onverwachts versnellende ritme. Bij nader inzien toch niet het juiste ritme voor het wegdragen van een kist, maar ja, de ritmiek varieert nogal gedurende de opname. Bij Starik wekt dit de indruk dat ze willen dansen, ze tillen hun voeten ongebruikelijk hoog op. Ik wachtte tot ze over zouden gaan op een soort hinkstapsprong, maar eenmaal buiten hoorde ik dat het klokje van de kapel ook in eenzelfde tempo luiden, niet dat sonore bonzen van een grote kerkklok.
Het is mooi om op een dag als deze begraven te worden, dan is het niet zo onherbergzaam buiten. Van die paraplubegrafenissen is meer iets voor de film. Of het gedicht mee mag met de kist? Ja graag zelfs. Er wordt gesjord met de kist en de coniferen (het zogeheten grafgroen) blokkeren de lier. De kist zakt tergend traag de diepte in. Of we een schepje zand op de kist willen gooien. Mijn aandacht wordt afgeleid door een bierflesje aan het hoofd van een graf of twee, drie, verderop. Ach ja, zand. Liever bloemblaadjes. Dat bonkt niet zo hard op het deksel.
In de koffiekamer wordt gepraat. Ik teken het register, dat had ik vooraf al willen doen maar dat bleek niet gebruikelijk. Oei. O ja, Ger Fritz legt me omstandig uit om welke redenen je de aanvangstijd een begrafenis nooit mag vervroegen. Omdat er altijd nog nabestaanden op kunnen duiken die je dan zou moeten vertellen dat de laatste boot al weggevaren is. En omdat er, volgens Ger, veel mis kan gaan in een mensenleven. Laat de laatste reis dan in elk geval goed geregeld zijn, luidt zijn credo. Wat er allemaal fout kan gaan bij een begrafenis. Ik weet dat donders goed. Toen we mijn nichtje begroeven, sprak de dienstdoende uitvaartmedewerker de nabestaanden toe: “We zijn hier om afscheid te nemen van..." en vervolgens een wildvreemde naam. Waar gehakt wordt vallen spaanders. Maar dat hoeft niet in het verslag.”
Nu staat het er toch. Tot zover Blaauwendraad. Tot zover het verslag van eenzame uitvaart nummer 74, dat eigenlijk naadloos overgaat in verslag nummer 75. Morgen verder.
© voor gedicht en een groot deel van het verslag Catharina Blaauwendraad.
© voor de verbindende en inleidende tekst F. Starik
+
I.M. Mario Agus, geboren 7 augustus 1927 in San Nicolo, Italië, op 12 april 2007 in zijn woning bevonden
Begraafplaats St. Barbara, vrijdag 20 april 2007, 09.00 uur.
Dichter van dienst: Catharina Blaauwendraad
Mario Agus was van plan om naar zijn vaderland terug te keren, hij heeft zich vorig jaar september al uit het Bevolkingsregister laten schrijven. Toch heeft hij zijn woning in de Mauvestraat nog aangehouden; op 12 april 2007 werd hij daar bevonden. Buren waarschuwden de politie, de politie forceerde de deur en heeft (in de woorden van Ali Mahmut van de Dienst) het dodelijke lichaam gevonden. Natuurlijke doodsoorzaak.
Op 17 mei 1962 heeft hij zich in Amsterdam gevestigd. Geen kinderen, geen huwelijk.
Er is een neef uit Italië gekomen, die heeft 'het dodelijke lichaam' gezien. Hij heeft dus niet erg lang dood gelegen; er was sprake van een toonbaar stoffelijk overschot. De neef is terug naar Italië gegaan en heeft toestemming gegeven Mario hier te begraven. Daartegen maakte ook het Italiaanse consulaat geen bezwaar. Volgens deze contactpersoon was hij van plan om naar zijn geboorteland terug te keren. Dat is er dus niet meer van gekomen.
Dezelfde middag belt Ali Mahmut nog een keer. Ach. Het in het Noordhollands kanaal aangetroffen babytje. Dat hebben wij in de krant gelezen. Dat hebben wij op teevee gezien. Die uitvaart zal een uur later plaatsvinden. In de loop van de week stapelen de ontwikkelingen zich daarron op. Donderdag wordt door UZ besloten de uitvaart van Mario een kwartier eerder te laten plaatsvinden. Opdat die rustig en waardig kan verlopen.
Vrijdagmorgen half negen: nog warm van het douchen, de zomermantel over het stuur geslagen, fiets ik door de ochtendkilte naar een zonovergoten begraafplaats. Ali Mahmut staat er al, in de koffiekamer tref ik de uitvaartleider Leo, een lange, zorgelijke man met een verdrietig gezicht en dichter van dienst Catharina Blaauwendraad aan, de laatste gehuld in een bijna ravissant te noemen zwarte cape, die als je hem omslaat een dieprode binnenzijde prijsgeeft, zeer fraai. Pumps, noem je zulke schoenen geloof ik, kousen, eenvoudige zwarte rok, mooi shirt erboven. Ik complimenteer haar met haar verschijning. Ze lacht. ‘Vorige keer schreef je in je verslag dat ik een gekreukeld linnen jasje droeg. Dat zal mij niet meer gebeuren, dacht ik.’
We hebben elkaar de afgelopen dagen mooie muziek gestuurd, die misschien geschikt zou zijn voor Mario te draaien. Ik gokte mis met Mark Lanegan, Catharina raak met een stuk van Antonio Caldara, "Sebben, crudele" van de cd "Arie Antiche", gezongen door Cecila Bartoli. Dan het Ave Maria, om de aula te verlaten op “Ose Shalom" van het Gianluigi Trovesi & Gianni Coscia Duo, van de cd Music Meeting Festival Highlights 2006 van Radio Nederland Wereldomroep. Over Cathatarina’s keuze zijn we het eens. Ik vond op het nippertje de ooit via Ger Fritz gekopieerde cd van Beniamino Gigli, waarvan ik het Ave Maria aanbeveel.
Leo zal ook de volgende uitvaart leiden. Nu we toch bezig zijn. We nemen in één keer de volledige muziekkeus voor deze ochtend door. De afgelopen dagen in platen- en cd-kast naar aanvaardbare muziek gezocht, omdat anders òf Degenkamp òf de uitvaartleider met Dikkertje Dap zou komen aanzetten, maar ik vond bij alles wat ik draaide wel iets bezwaarlijk: te zwaar, te licht. Vrouwkje Tuinman bracht uitkomst, snorde via internet precies de goede liedjes op, die ik in mijn digitale onnozelheid niet kon vinden en via mijn - postvak in - uiteindelijk op aparte cd’s brandde: een wiegeliedje van Brahms, lief klassiek, dan, zwaarder aangezet, uit de film Pinokkio ‘When you wish upon a star’ in een uitvoering van Louis Armstrong: dat wordt huilen, om af te sluiten met Paul Mac Cartney’s Blackbird (singing in the dead of night).
En inderdaad, Leo dacht aan hoedje van papier. Ik leg hem mijn alternatieven voor. ‘Gewaagd,’ lijkt hem de muziekkeuze. En ook vraagt hij zich af, of Paul McCartney niet te hard zou zijn. ‘Het is een heel mooi zacht liedje. Het probleem met die kinderliedjes is nu juist dat die nooit voor hem gezongen zullen worden,’ overtuig ik hem. En Pinokkio, daar heeft de dichter van dienst om gevraagd. Neel bezit een dvd van de oude Italiaanse oerversie van de film, met Gina Lollobrigida, maar kan geen kopie maken, en een dvd afspelen kan op de begraafplaats dan weer niet. Ik zou het thema moeten herkennen van een eerdere gelegenheid. Het thema dat Vrouwkje tevoorschijn googelt kan het niet zijn. Zo kwam ze bij Armstrong uit, om de Disney-versie te omzeilen. We gaan het proberen. De jonge Degenkamp neemt de stapel cd’s in ontvangst en brengt ze naar achter.
Dan komt ook Ger Fritz aanbenen. En de oude Degenkamp, die vandaag elders afspraken heeft, komt, voor hij vertrekt, met een koninklijk lintje op de revers van een geruite colbertje gespeld, even een handje schudden. Ik kan me herinneren dat ik hem ooit, gehuld in vrijetijdskleding, bij de slager tegenkwam. ‘Ah, daar hebben we de dichter,’ riep hij luid, en toen pas herkende ik hem, aan zijn stemgeluid. De mens bestond voor mij uitsluitend gehuld in stemmig grijs. Ook het geruite colbertje brengt me in verwarring. Zo klopt hij niet.
VERSLAG CATHARINA BLAAUWENDRAAD
Zover kom ik. Van hier af mag Catharina mijn werk doen. Zij schrijft: “Omdat ik het richtinggevoel van een kistkalf heb, besloot ik vanmorgen vanaf Amsterdam CS een taxi te nemen. Zodat ik niet zou verdwalen en te laat zou komen. Slecht idee. Eerst krijg je bij de taxistandplaats een soort koehandel met wie je mee mag en dan moet die jongen bij collega’s gaan navragen waar St. Barbara is want zijn navigatiesysteem is stuk. En vervolgens rijdt hij je naar de verkeerde begraafplaats en moet de weg gaan vragen en jij suggereert dat hij nu de meter wel uit mag zetten en vreet je op dat je straks toch nog te laat komt. De meter loopt door. Je arriveert op het nippertje en twintig euro lichter. En kwaad, vooral op jezelf. Stomme trut. Leer kaartlezen.
Buiten staat een rij grijze hoge hoeden in het gareel. Op een bankje zit een kleine, mediterraan ogende meneer. Zouden er dan toch nog Italiaanse neven zijn opgedoken?
Ik vraag naar Starik. Die nog niet gesignaleerd, dus ik loop door naar de koffiekamer. Mediterrane meneer meldt zich daar ook en stelt zich, goddank voordat ik hem ga condoleren, voor als Ali Mahmut van de Dienst. Even later komt Starik binnen en loopt weer naar buiten om te roken. Soms rookt hij shag, soms sigaretten, ik heb nog niet precies geanalyseerd waardoor de keuze bepaald wordt.
Dan meldt Ger Fritz zich en ontstaat er allerlei gezellig gebabbel. Als Starik voorzichtig opmerkt dat het kwart voor negen geweest is gaat de "wilt-u-mij-maar-volgen"-meneer ons voor. Ik hang tas en cape weg en verdeel op goed geluk wat uitdraaitjes van het gedicht onder de aanwezigen. Mevrouw Bartoli klinkt veel minder warm in de rouwkapel dan in de huiskamer. Inmiddels weet ik dat de Engelse vertaling van de tekst luidt: "Cruel love, | although you make me languish, | I wish always to love you | faithfully. | I shall serve you | so long | that I shall wear down | your pride. | Vreemd genoeg vind ik het op een overdrachtelijke manier toch wel toepasselijk.
Ik wacht op de meneer die "Wij zijn hier om afscheid te nemen van Mario Agus" gaat zeggen maar in tegenstelling tot de vorige uitvaart is er geen aankondiging. Ik werp een blik op Starik. Oh, ik moet nu. Ik zeg de titel met een zijdelingse blik op de kist. Het is raar om "tot ziens" te zeggen tegen iemand die je nooit gezien hebt. Moet altijd heel erg aan mijn vader denken als ik dit soort dingen doe.
Mario Agus
* 7 augustus 1927 San Nicolo, Italië
† 12 april 2007 Amsterdam
tot ziens
ik kom terug zodra ik meer
verzet onder de vaarboom heb
en kracht om af te stoten, los
ik kom terug; ik kon al eerder
ver gaan en achterlaten, tranen
als schapen op het droge brengen
ik kom terug met zoeter water,
cadeautjes voor de kinderjaren
die zich verdringen in een haag
ik kom terug met warme handen
en leeuwen die hun klauwen slaan
in stenen langs de oprijlaan
omdat ik nooit verankerd was in aarde
tot vandaag
Eenzame Uitvaart nummer 74, begraafplaats St. Barbara te
Amsterdam, 20-04-2006 © Catharina Blaauwendraad
Er zit een hinderlijke tik in de radiatoren van de verwarming. Die hoorde ik niet tijdens het lezen, maar wel tijdens het intro van het Ave Maria. Het is een mooie versie, niet te ijl, niet te klassiek, niet te kwezelachtig.
Daarna valt er een stilte. Zou mijn ogen kunnen sluiten om te bidden maar dat doe ik nooit. Zie dat er leeuwenfiguren op de sokkels van de rouwkaarsen staan. Vraag me af waarom. Bij het houten beeld van de heilige Barbara moet ik altijd aan het Duitse volksrijmpje denken: "Margareta mit dem Wurm, Barbara mit dem Turm, Katharina mit dem Radl, das sind die drei heiligen Madl." Barbara is de patrones van de stervenden en werd volgens het verhaal door haar bloedeigen vader gruwelijk onthoofd.
Dan wordt het laatste lied aangezet. Trovesi, zo lees ik nu op het cd-hoesje, is een van de fouding fathers van de Europese jazz en hij wordt algemeen tot de beste jazzklarinettisten ter wereld gerekend. Ik had nog nooit eerder van hem gehoord maar vond de muziek bedrieglijk eenvoudig en stiekem subtiel, zoals de ‘toegankelijke gedichten voor een breder publiek’ waar Starik het later met Neeltje Maria Min over had.
De dragers lijken moeite te hebben met het onverwachts versnellende ritme. Bij nader inzien toch niet het juiste ritme voor het wegdragen van een kist, maar ja, de ritmiek varieert nogal gedurende de opname. Bij Starik wekt dit de indruk dat ze willen dansen, ze tillen hun voeten ongebruikelijk hoog op. Ik wachtte tot ze over zouden gaan op een soort hinkstapsprong, maar eenmaal buiten hoorde ik dat het klokje van de kapel ook in eenzelfde tempo luiden, niet dat sonore bonzen van een grote kerkklok.
Het is mooi om op een dag als deze begraven te worden, dan is het niet zo onherbergzaam buiten. Van die paraplubegrafenissen is meer iets voor de film. Of het gedicht mee mag met de kist? Ja graag zelfs. Er wordt gesjord met de kist en de coniferen (het zogeheten grafgroen) blokkeren de lier. De kist zakt tergend traag de diepte in. Of we een schepje zand op de kist willen gooien. Mijn aandacht wordt afgeleid door een bierflesje aan het hoofd van een graf of twee, drie, verderop. Ach ja, zand. Liever bloemblaadjes. Dat bonkt niet zo hard op het deksel.
In de koffiekamer wordt gepraat. Ik teken het register, dat had ik vooraf al willen doen maar dat bleek niet gebruikelijk. Oei. O ja, Ger Fritz legt me omstandig uit om welke redenen je de aanvangstijd een begrafenis nooit mag vervroegen. Omdat er altijd nog nabestaanden op kunnen duiken die je dan zou moeten vertellen dat de laatste boot al weggevaren is. En omdat er, volgens Ger, veel mis kan gaan in een mensenleven. Laat de laatste reis dan in elk geval goed geregeld zijn, luidt zijn credo. Wat er allemaal fout kan gaan bij een begrafenis. Ik weet dat donders goed. Toen we mijn nichtje begroeven, sprak de dienstdoende uitvaartmedewerker de nabestaanden toe: “We zijn hier om afscheid te nemen van..." en vervolgens een wildvreemde naam. Waar gehakt wordt vallen spaanders. Maar dat hoeft niet in het verslag.”
Nu staat het er toch. Tot zover Blaauwendraad. Tot zover het verslag van eenzame uitvaart nummer 74, dat eigenlijk naadloos overgaat in verslag nummer 75. Morgen verder.
© voor gedicht en een groot deel van het verslag Catharina Blaauwendraad.
© voor de verbindende en inleidende tekst F. Starik
+
vrijdag 20 april 2007
Starik loopt hopeloos achter
Vandaag twee eenzame uitvaarten, de nummers 74 & 75, er is sprake van een bescheiden jubileum. De verslagen volgen later. De indruk onstaat, dat die gepubliceerd gaan worden op het binnenkort toch daadwerkelijk in gebruik te nemen officiële webadres www.eenzameuitvaart.nl
Als die verslagen maar klaar waren. Dat zijn ze niet. Morgen word ik moeder van twee kleine poesjes. Komt er ook niks van. Zondag heb ik verklaard tot rustdag, de eerste en enige in lange tijd. Maandagochtend dan: des middags bezoek ik - waarom toch?- de persconferentie van Amsterdam Wereldboekenstad, om te lobbyen voor het hopeloze www.duizenddichters.nl.
Zal wel dinsdag worden dus, maar dan moet ik een workshop bedenken, die ik woensdag aan scholieren ihkv de Week van de Poëzie in een rondvaartboot moet bieden, anderhalf uur lang, dan moet er toch wel wat te worken en te shoppen zijn.
Gisteren was ik in een hotel in Garderen, waar ik een lezing gaf ten behoeve van de Studiedagen Dienst Humanistisch Geestelijke verzorging / Ministerie van Justitie, (dat zijn dus mensen die voor hun beroep met gevangenen kletsen en af en toe op zichzelf studeren om de geest te laten waaien) voor wie ik bovendien dit gedicht -in opdracht- schreef, dat mooi gedrukt is geworden op een echte loodgieterspers, bij boekdrukatelier 'T Y. Piet Gerbrandy vindt het niks, mag ik aannemen, omdat hij Tegen Het Schrijven Van Gedichten In Opdracht Is, zoals hij in 'De Volksverheffing' bekend heeft gemaakt. Het aardige is, Piet, dat het gedicht zelf ook weer over het opdrachtwezen gaat. Zo redt men zich overal wel weer uit. Dat nu is precies het verschil tussen de zangers en de zeikerds, de katholieken & de gereformeerden. We zijn allemaal even vervelend. Je moet er maar zin in hebben.
Het laagste lied
Ik zing voor u een lied als u mij vraagt
een lied voor u te zingen, ik lepel graag
geschiedenissen op, verklaar mij nader
zolang u maar met mij vergadert.
Ik toon mijn ware gezicht op bestelling
geef grif mijn fouten toe en sla zodra
u dieper graaft weer haastig dicht, of
produceer op uw verzoek een aarzeling.
We weten allebei, we weten, u en ik
dat als ik, bleek van schrik, mijn lieve
liedje voor u zing, dat ik de waarheid lieg.
Ik ken haar niet. Ik ben een vogel in een kooi
een angstig stuk verdriet. En toch, en toch,
ik vind het mooi, dat u mij ziet: ik ben er nog.
+
Vandaag twee eenzame uitvaarten, de nummers 74 & 75, er is sprake van een bescheiden jubileum. De verslagen volgen later. De indruk onstaat, dat die gepubliceerd gaan worden op het binnenkort toch daadwerkelijk in gebruik te nemen officiële webadres www.eenzameuitvaart.nl
Als die verslagen maar klaar waren. Dat zijn ze niet. Morgen word ik moeder van twee kleine poesjes. Komt er ook niks van. Zondag heb ik verklaard tot rustdag, de eerste en enige in lange tijd. Maandagochtend dan: des middags bezoek ik - waarom toch?- de persconferentie van Amsterdam Wereldboekenstad, om te lobbyen voor het hopeloze www.duizenddichters.nl.
Zal wel dinsdag worden dus, maar dan moet ik een workshop bedenken, die ik woensdag aan scholieren ihkv de Week van de Poëzie in een rondvaartboot moet bieden, anderhalf uur lang, dan moet er toch wel wat te worken en te shoppen zijn.
Gisteren was ik in een hotel in Garderen, waar ik een lezing gaf ten behoeve van de Studiedagen Dienst Humanistisch Geestelijke verzorging / Ministerie van Justitie, (dat zijn dus mensen die voor hun beroep met gevangenen kletsen en af en toe op zichzelf studeren om de geest te laten waaien) voor wie ik bovendien dit gedicht -in opdracht- schreef, dat mooi gedrukt is geworden op een echte loodgieterspers, bij boekdrukatelier 'T Y. Piet Gerbrandy vindt het niks, mag ik aannemen, omdat hij Tegen Het Schrijven Van Gedichten In Opdracht Is, zoals hij in 'De Volksverheffing' bekend heeft gemaakt. Het aardige is, Piet, dat het gedicht zelf ook weer over het opdrachtwezen gaat. Zo redt men zich overal wel weer uit. Dat nu is precies het verschil tussen de zangers en de zeikerds, de katholieken & de gereformeerden. We zijn allemaal even vervelend. Je moet er maar zin in hebben.
Het laagste lied
Ik zing voor u een lied als u mij vraagt
een lied voor u te zingen, ik lepel graag
geschiedenissen op, verklaar mij nader
zolang u maar met mij vergadert.
Ik toon mijn ware gezicht op bestelling
geef grif mijn fouten toe en sla zodra
u dieper graaft weer haastig dicht, of
produceer op uw verzoek een aarzeling.
We weten allebei, we weten, u en ik
dat als ik, bleek van schrik, mijn lieve
liedje voor u zing, dat ik de waarheid lieg.
Ik ken haar niet. Ik ben een vogel in een kooi
een angstig stuk verdriet. En toch, en toch,
ik vind het mooi, dat u mij ziet: ik ben er nog.
+
dinsdag 17 april 2007
GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET GEHAALD HEBBEN (25)
Soms zijn er avonden dat je een gedicht schrijft waarvan je achteraf maar weinig begrijpt. Misschien stond de radio aan, hoorde ik iemand praten over de kwaliteit van Indiaas zilverwerk, of las ik een boek waar ik de prachtige zin ‘Je kon een stadion vullen met haar onwetendheid’ in aantrof. Een prachtige zin, maar ergens van gestolen, dus. Laatst las ik ergens: ‘Ik zal niet beweren dat ik het warm water heb uitgevonden.’ Ik weet nog waar ik die zin vond. En ik weet ook, dat ik niet lang daarna dezelfde zin in een ander verband opnieuw tegenkwam. Wie het warme water daadwerkelijk heeft uitgevonden zal dus ook vannacht een raadsel blijven, lieve luisteraar in de nacht. Het kan ook zijn dat u heel erg vroeg bent opgestaan, om dadelijk met een busje van Brabant naar Amsterdam te rijden, om voor de file uit alvast een partijtje te gaan loodgieten in de grote stad, waar de mensen van loodgieten geen benul hebben, laat staan van letters drijven in Indiaas zilverwerk.
Een familiegeschiedenis
Omdat ik van het begin af aan
een rotleven had, wilde ik al in mijn jeugd
veranderen in een zuur oud wijf.
Ik had een zus, maar die was knettergek.
Zij kreeg tenminste een nieuw hart in haar lijf.
Niet dat het hielp, ze probeerden maar wat.
Je kon een stadion vullen met haar onwetendheid.
Ik droomde vannacht van Indiaas zilverwerk,
van letters in een vorm gedreven, mijn portret
een foto op blik, gevouwen in de vorm van
een koud kussen, waar mijn hoofd rust
op mijn hoofd. Die zus is nu al zo lang dood.
*
Wekelijks, aan het einde van de zondagnacht, leest Adeline van Lier een gedicht voor Dat De Bundel Niet Zal halen, op radio 1, tijdens haar Nacht van het goede leven. Zij zal daarmee doorgaan tot die nieuwe bundel, SONGLOED, daadwerkelijk zal zijn verschenen, op 10 mei. De luisteraar is welkom op de presentatie, die zal gehouden worden ten prachtige huize van uitgeverij Nieuw Amsterdam. Stuur een mail naar info apenstaartje starik punt nl en u ontvangt de precieze details, tevens uw toegangsbewijs, per omgaande in uw postvak.
+
Soms zijn er avonden dat je een gedicht schrijft waarvan je achteraf maar weinig begrijpt. Misschien stond de radio aan, hoorde ik iemand praten over de kwaliteit van Indiaas zilverwerk, of las ik een boek waar ik de prachtige zin ‘Je kon een stadion vullen met haar onwetendheid’ in aantrof. Een prachtige zin, maar ergens van gestolen, dus. Laatst las ik ergens: ‘Ik zal niet beweren dat ik het warm water heb uitgevonden.’ Ik weet nog waar ik die zin vond. En ik weet ook, dat ik niet lang daarna dezelfde zin in een ander verband opnieuw tegenkwam. Wie het warme water daadwerkelijk heeft uitgevonden zal dus ook vannacht een raadsel blijven, lieve luisteraar in de nacht. Het kan ook zijn dat u heel erg vroeg bent opgestaan, om dadelijk met een busje van Brabant naar Amsterdam te rijden, om voor de file uit alvast een partijtje te gaan loodgieten in de grote stad, waar de mensen van loodgieten geen benul hebben, laat staan van letters drijven in Indiaas zilverwerk.
Een familiegeschiedenis
Omdat ik van het begin af aan
een rotleven had, wilde ik al in mijn jeugd
veranderen in een zuur oud wijf.
Ik had een zus, maar die was knettergek.
Zij kreeg tenminste een nieuw hart in haar lijf.
Niet dat het hielp, ze probeerden maar wat.
Je kon een stadion vullen met haar onwetendheid.
Ik droomde vannacht van Indiaas zilverwerk,
van letters in een vorm gedreven, mijn portret
een foto op blik, gevouwen in de vorm van
een koud kussen, waar mijn hoofd rust
op mijn hoofd. Die zus is nu al zo lang dood.
*
Wekelijks, aan het einde van de zondagnacht, leest Adeline van Lier een gedicht voor Dat De Bundel Niet Zal halen, op radio 1, tijdens haar Nacht van het goede leven. Zij zal daarmee doorgaan tot die nieuwe bundel, SONGLOED, daadwerkelijk zal zijn verschenen, op 10 mei. De luisteraar is welkom op de presentatie, die zal gehouden worden ten prachtige huize van uitgeverij Nieuw Amsterdam. Stuur een mail naar info apenstaartje starik punt nl en u ontvangt de precieze details, tevens uw toegangsbewijs, per omgaande in uw postvak.
+
woensdag 11 april 2007
Gedichten Die De Bundel Niet Gehaald Hebben ( 24)
Bij de begrafenis van M.
Een oude vriend sprak aan zijn graf
dat hij het onuitsprekelijke niet kan verwoorden
zonder het te beschadigen, wel wilde hij vertellen
hoe ze ieder jaar wat minder lege flessen
naar de glasbak brachten, hoe lezen dutten
werd, vurige gesprekken gemompel
bij de haard: we moesten maar eens leren
om in Groningen te wonen.
P. vertelde, onderweg van ’t graf
naar het café, dat ze aardappels schilt
‘voor groepen’ om tot Boeddha te geraken.
Bij de nazit beweerde ze al dat ze een grasveldje
bezit waarop je languit kan liggen, voor wie
zin heeft om op nat gras te liggen.
Ze heeft laatst nog een belangrijke
Duitse prijs gewonnen, omdat haar lessen
over darmen daar zo goed gevallen zijn.
P. bracht me terug naar het station.
Ik zat nog heel lang in de trein.
In de nacht van zondag op maandag 16 april uit te zenden op Radio 1, de nacht van het goede leven, rond de klok van 05.00 uur. Presentatie: Adeline Van Lier.
Ik vind het best een mooi gedicht. In zekere zin zijn het zelfs twéé onvoldoende uitgewerkte gedichten. Er staat, vind ik zelf, een bijna leuke mop in. Ik maak graag een grapje om iets zwaars weer op te lichten. Helaas. Geen van mijn meelezers snapte mijn grapje over ‘lessen in darmen’ die in Duitsland zo goed gevallen zouden zijn. Als ik u nu vertel dat het voortborduurt op het aardappelschillen voor groepen, welke nederige activiteit bedoeld is om nader tot Boeddha te geraken, als ik u nu uitleg dat ik mij dommer voordoe dan ik ben, en het hooggestemde ‘Dharma ‘(het geheel van grondregels voor individueel en sociaal gedrag in een aantal oosterse religies) per ongeluk heb begrepen als zou P. over ingewanden doceren, dan begrijpt u het grapje wel, maar dan heeft u deze uitleg al van de vriendelijke en onvermoeibare presentator gekregen. In het gedicht moet u zelfwerkzaam wezen. Dat bleek voor mijn meelezers, stuk voor stuk, te hoog gegrepen.
+
Bij de begrafenis van M.
Een oude vriend sprak aan zijn graf
dat hij het onuitsprekelijke niet kan verwoorden
zonder het te beschadigen, wel wilde hij vertellen
hoe ze ieder jaar wat minder lege flessen
naar de glasbak brachten, hoe lezen dutten
werd, vurige gesprekken gemompel
bij de haard: we moesten maar eens leren
om in Groningen te wonen.
P. vertelde, onderweg van ’t graf
naar het café, dat ze aardappels schilt
‘voor groepen’ om tot Boeddha te geraken.
Bij de nazit beweerde ze al dat ze een grasveldje
bezit waarop je languit kan liggen, voor wie
zin heeft om op nat gras te liggen.
Ze heeft laatst nog een belangrijke
Duitse prijs gewonnen, omdat haar lessen
over darmen daar zo goed gevallen zijn.
P. bracht me terug naar het station.
Ik zat nog heel lang in de trein.
In de nacht van zondag op maandag 16 april uit te zenden op Radio 1, de nacht van het goede leven, rond de klok van 05.00 uur. Presentatie: Adeline Van Lier.
Ik vind het best een mooi gedicht. In zekere zin zijn het zelfs twéé onvoldoende uitgewerkte gedichten. Er staat, vind ik zelf, een bijna leuke mop in. Ik maak graag een grapje om iets zwaars weer op te lichten. Helaas. Geen van mijn meelezers snapte mijn grapje over ‘lessen in darmen’ die in Duitsland zo goed gevallen zouden zijn. Als ik u nu vertel dat het voortborduurt op het aardappelschillen voor groepen, welke nederige activiteit bedoeld is om nader tot Boeddha te geraken, als ik u nu uitleg dat ik mij dommer voordoe dan ik ben, en het hooggestemde ‘Dharma ‘(het geheel van grondregels voor individueel en sociaal gedrag in een aantal oosterse religies) per ongeluk heb begrepen als zou P. over ingewanden doceren, dan begrijpt u het grapje wel, maar dan heeft u deze uitleg al van de vriendelijke en onvermoeibare presentator gekregen. In het gedicht moet u zelfwerkzaam wezen. Dat bleek voor mijn meelezers, stuk voor stuk, te hoog gegrepen.
+
dinsdag 10 april 2007
Eenzame uitvaart nummer 73
Dinsdag 10 april, begraafplaats Westgaarde, 10 uur
Dichter van dienst: Jos Versteegen
I.M. Liibaan Ali Bashir, geboren in 1972, datum onbekend, in Mogadishu, Somalië, op 29 maart 2007 gevonden in zijn woning op de Bestevaerstraat. Liibaan Ali Bashir (voornaam niet bekend, dit zijn allemaal achternamen) is gehuwd, zijn vrouw woont echter niet in Nederland, verblijfplaats onbekend. Geen familie of bekenden getraceerd.
Hij had een volledige verblijfsvergunning, huurde zijn woning legaal, heeft twee tot drie weken dood gelegen. Zijn overschot werd door de politie bevonden. Hij wordt dinsdag 10 april op het Islamitische deel van Westgaarde één steek diep begraven.
Dinsdag. Zonnige morgen, voor de zekerheid raadpleeg ik nog maar eens mijn stratenboek. De Jan van Galenstraat, voorbij de Ringweg bij een rotonde linksaf zo’n burgemeester op, en dan alleen nog maar heel lang rechtdoor fietsen. Het is niet erg als de burgemeester na verloop van tijd van naam verandert: rechtdoor blijven fietsen. Dat doe ik. Als ik om kwart voor tien Westgaarde oprijd, komt Versteegen juist de begraafplaats af fietsen, alsof hij al klaar is. Dat lijkt me niet het geval. Gezamenlijk rijden we door naar de aula. Daar moeten we zijn. En niet bij het crematorium terzijde van de ingang. Op de hoek staan de dragers op de lijkwagen te wachten, in gezelschap van een tiental heren, dat heel goed van Somalische afkomst kan zijn.
’Hmm,’ merk ik op, ‘het zou best eens kunnen…’ Ik hoef mijn zin niet af te maken. We informeren bij de aula naar het gezelschap dat buiten staat te wachten. De baliemedewerker bevestigt ons vermoeden. Als we weer naar buiten lopen om ons bij het gezelschap te voegen, komt Ali Mahmut van de Dienst aanrijden op een ranke racefiets. Ook hij vermoedde al zoiets. Hij had een Stichting gevonden, vertelt hij, een vereniging van Somaliërs. Ook daar had hij geïnformeerd of men onze Liibaan kende, dat was niet het geval geweest.
Gedrieën lopen we de groep tegemoet. Eén van de mannen maakt zich los en komt op ons afgelopen. We schudden handen. Hij is van de Somalische vereniging. Hij heeft zowaar nog een familielid gevonden, wijst naar een kleine, sombere man. Daar komt de wagen aanrijden. De dragers zetten zich voor en naast de auto, stapvoets rijdt hij verder en voor ons terug in de richting van de aula. Daar wacht ons de uitvaartleider. Mahmut legt ondertussen uit wat de bedoeling is. De dichter, drie muziekstukken. Dat is mooi, vindt de man, maar wij doen dat toch echt anders. Liever rechtstreeks naar het graf gereden. Daar gebeden opgezegd. Aula niet goed. Muziek niet goed. We lichten de uitvaartleider in over de veranderde omstandigheden. Hij holt terug naar de aula om de toebereidselen te stoppen, de kaarsen uit te blazen.
De kist wordt uit de auto op de baar gezet. Als de uitvaartleider terug is, lopen we langzaam in de richting van het graf. Als we onze bestemming op vijftig meter genaderd zijn, biedt de uitvaartleider de mannen aan de kist het laatste stuk zelf te dragen. De groep is inmiddels aangegroeid tot een man of vijftien. Mahmut zegt zacht tegen Versteegen: ‘Geeft u het gedicht straks maar aan mij mee.’ De kist wordt gretig geschouderd, kleine mannen voorop, grote mannen achter. Je moet het een beetje verdelen, de uitvaartleider geeft aanwijzingen.
De kist wordt naar het graf gedragen, de dragers geven aanwijzingen hoe de kist geplaatst moet worden, op de balken, touw eronder. Dan komt het gebed. Een oudere heer met een tulband om zijn hoofd geknoopt stapt naar voor, zegt een Allah Akbar. De mannen hebben zich in twee rijen van vijf, een rij van vier geplaatst. Een mobiele telefoon laat zijn ringtone horen. Niemand lijkt zich eraan te storen. De manen prevelen geluidloos een gebed voor de ongelukkige zoon van hun volk. In de verte blaffen honden. De Mullah herhaalt zijn Allah, Allah Akbar. Dan zakt de kist licht zwaaiend de diepte in. De touwen worden ingehaald. Dan beginnen de mannen te scheppen. Een jonge man klimt op de berg om vandaar af het zand vast naar beneden te werken. Er wordt flink en zwijgend zand op de kist geworpen, ook aan de zijkanten wordt gedacht. De mannen wisselen de arbeid met elkaar af. In het zand zie ik een roze speelballetje liggen. Ook dat verdwijnt de diepte in.
We lopen terug, naar de koffiekamer. De voorzitter van de vereniging komt bij ons aan tafel staan. We vragen naar het raadsel van de afwezige voornaam. Hij neemt zijn identiteitsbewijs erbij, legt uit hoe je in Somalië eerst een eigen naam krijgt, dan genoemd wordt naar je vader en je grootvader. Iets dergelijks herinner ik me van de rel rond Hirshi Ali’s identiteit. Hij tikt met zijn pen op zijn kaartje: in Nederland moet je een achternaam kiezen, één enkele, de rest van je namen moet je dan maar als voornaam laten registreren. Hij schrijft de naam van zijn vereniging op een papiertje: SOMVAO, omcirkelt eerst de som, dat staat voor Somalië, dan de v van vereniging, de a voor Amsterdam, de o voor omstreken. Amsterdam en omstreken. Zevenhonderd leden. Misschien wel negenhonderd. We bedanken elkaar uitgebreid voor het mooie afscheid. Dan ben je verantwoordelijk voor je mensen, vindt hij. Zo is dat. Als we afscheid nemen, loopt de uitvaartleider mee naar buiten. Fantastisch vond hij het. ‘In onze gemeenschap vind je dat niet meer.’ Ali Mahmut krijgt zijn kopie van het onuitgesproken gedicht mee, en vertrekt als eerste. We kletsen wat na. Jos maakt zich zorgen, dat zijn gedicht nu niet meer klopt. Nu onze man een voornaam heeft gekregen. Ik vind dat het gedicht genoeg te kloppen overhoudt.
Titel
Bij de begrafenis van Liibaan Ali Bashir uit Somalië, voornaam onbekend, op 29 maart 2007 dood aangetroffen in zijn woning te Amsterdam
Zo’n lange achternaam,
Liibaan Ali Bashir,
probeert gedichten te vertellen
die doodslaan op een Hollands oor.
Die namen leefden met je mee,
ze zijn vandaag als klank
uit Afrika naar Amsterdam gekomen:
familie in sierlijke gewaden,
titels bij poëzie die zwijgt.
Je voornaam is hier ook,
de onbekende titel
van een onbekend gedicht.
Je vrouw in Afrika, wie weet,
spreekt je vandaag uitvoerig toe,
en neemt je op de dag van je begrafenis
gewoon mee naar een markt
die pijn doet aan de ogen,
zo leeft de zon zich uit
op sinaasappels en papaya’s.
Ze slaapt, wie weet,
nog nachtenlang met jou,
totdat ze belt naar Amsterdam
en in een dode hoorn
jouw voornaam zegt.
© Jos Versteegen
+
Dinsdag 10 april, begraafplaats Westgaarde, 10 uur
Dichter van dienst: Jos Versteegen
I.M. Liibaan Ali Bashir, geboren in 1972, datum onbekend, in Mogadishu, Somalië, op 29 maart 2007 gevonden in zijn woning op de Bestevaerstraat. Liibaan Ali Bashir (voornaam niet bekend, dit zijn allemaal achternamen) is gehuwd, zijn vrouw woont echter niet in Nederland, verblijfplaats onbekend. Geen familie of bekenden getraceerd.
Hij had een volledige verblijfsvergunning, huurde zijn woning legaal, heeft twee tot drie weken dood gelegen. Zijn overschot werd door de politie bevonden. Hij wordt dinsdag 10 april op het Islamitische deel van Westgaarde één steek diep begraven.
Dinsdag. Zonnige morgen, voor de zekerheid raadpleeg ik nog maar eens mijn stratenboek. De Jan van Galenstraat, voorbij de Ringweg bij een rotonde linksaf zo’n burgemeester op, en dan alleen nog maar heel lang rechtdoor fietsen. Het is niet erg als de burgemeester na verloop van tijd van naam verandert: rechtdoor blijven fietsen. Dat doe ik. Als ik om kwart voor tien Westgaarde oprijd, komt Versteegen juist de begraafplaats af fietsen, alsof hij al klaar is. Dat lijkt me niet het geval. Gezamenlijk rijden we door naar de aula. Daar moeten we zijn. En niet bij het crematorium terzijde van de ingang. Op de hoek staan de dragers op de lijkwagen te wachten, in gezelschap van een tiental heren, dat heel goed van Somalische afkomst kan zijn.
’Hmm,’ merk ik op, ‘het zou best eens kunnen…’ Ik hoef mijn zin niet af te maken. We informeren bij de aula naar het gezelschap dat buiten staat te wachten. De baliemedewerker bevestigt ons vermoeden. Als we weer naar buiten lopen om ons bij het gezelschap te voegen, komt Ali Mahmut van de Dienst aanrijden op een ranke racefiets. Ook hij vermoedde al zoiets. Hij had een Stichting gevonden, vertelt hij, een vereniging van Somaliërs. Ook daar had hij geïnformeerd of men onze Liibaan kende, dat was niet het geval geweest.
Gedrieën lopen we de groep tegemoet. Eén van de mannen maakt zich los en komt op ons afgelopen. We schudden handen. Hij is van de Somalische vereniging. Hij heeft zowaar nog een familielid gevonden, wijst naar een kleine, sombere man. Daar komt de wagen aanrijden. De dragers zetten zich voor en naast de auto, stapvoets rijdt hij verder en voor ons terug in de richting van de aula. Daar wacht ons de uitvaartleider. Mahmut legt ondertussen uit wat de bedoeling is. De dichter, drie muziekstukken. Dat is mooi, vindt de man, maar wij doen dat toch echt anders. Liever rechtstreeks naar het graf gereden. Daar gebeden opgezegd. Aula niet goed. Muziek niet goed. We lichten de uitvaartleider in over de veranderde omstandigheden. Hij holt terug naar de aula om de toebereidselen te stoppen, de kaarsen uit te blazen.
De kist wordt uit de auto op de baar gezet. Als de uitvaartleider terug is, lopen we langzaam in de richting van het graf. Als we onze bestemming op vijftig meter genaderd zijn, biedt de uitvaartleider de mannen aan de kist het laatste stuk zelf te dragen. De groep is inmiddels aangegroeid tot een man of vijftien. Mahmut zegt zacht tegen Versteegen: ‘Geeft u het gedicht straks maar aan mij mee.’ De kist wordt gretig geschouderd, kleine mannen voorop, grote mannen achter. Je moet het een beetje verdelen, de uitvaartleider geeft aanwijzingen.
De kist wordt naar het graf gedragen, de dragers geven aanwijzingen hoe de kist geplaatst moet worden, op de balken, touw eronder. Dan komt het gebed. Een oudere heer met een tulband om zijn hoofd geknoopt stapt naar voor, zegt een Allah Akbar. De mannen hebben zich in twee rijen van vijf, een rij van vier geplaatst. Een mobiele telefoon laat zijn ringtone horen. Niemand lijkt zich eraan te storen. De manen prevelen geluidloos een gebed voor de ongelukkige zoon van hun volk. In de verte blaffen honden. De Mullah herhaalt zijn Allah, Allah Akbar. Dan zakt de kist licht zwaaiend de diepte in. De touwen worden ingehaald. Dan beginnen de mannen te scheppen. Een jonge man klimt op de berg om vandaar af het zand vast naar beneden te werken. Er wordt flink en zwijgend zand op de kist geworpen, ook aan de zijkanten wordt gedacht. De mannen wisselen de arbeid met elkaar af. In het zand zie ik een roze speelballetje liggen. Ook dat verdwijnt de diepte in.
We lopen terug, naar de koffiekamer. De voorzitter van de vereniging komt bij ons aan tafel staan. We vragen naar het raadsel van de afwezige voornaam. Hij neemt zijn identiteitsbewijs erbij, legt uit hoe je in Somalië eerst een eigen naam krijgt, dan genoemd wordt naar je vader en je grootvader. Iets dergelijks herinner ik me van de rel rond Hirshi Ali’s identiteit. Hij tikt met zijn pen op zijn kaartje: in Nederland moet je een achternaam kiezen, één enkele, de rest van je namen moet je dan maar als voornaam laten registreren. Hij schrijft de naam van zijn vereniging op een papiertje: SOMVAO, omcirkelt eerst de som, dat staat voor Somalië, dan de v van vereniging, de a voor Amsterdam, de o voor omstreken. Amsterdam en omstreken. Zevenhonderd leden. Misschien wel negenhonderd. We bedanken elkaar uitgebreid voor het mooie afscheid. Dan ben je verantwoordelijk voor je mensen, vindt hij. Zo is dat. Als we afscheid nemen, loopt de uitvaartleider mee naar buiten. Fantastisch vond hij het. ‘In onze gemeenschap vind je dat niet meer.’ Ali Mahmut krijgt zijn kopie van het onuitgesproken gedicht mee, en vertrekt als eerste. We kletsen wat na. Jos maakt zich zorgen, dat zijn gedicht nu niet meer klopt. Nu onze man een voornaam heeft gekregen. Ik vind dat het gedicht genoeg te kloppen overhoudt.
Titel
Bij de begrafenis van Liibaan Ali Bashir uit Somalië, voornaam onbekend, op 29 maart 2007 dood aangetroffen in zijn woning te Amsterdam
Zo’n lange achternaam,
Liibaan Ali Bashir,
probeert gedichten te vertellen
die doodslaan op een Hollands oor.
Die namen leefden met je mee,
ze zijn vandaag als klank
uit Afrika naar Amsterdam gekomen:
familie in sierlijke gewaden,
titels bij poëzie die zwijgt.
Je voornaam is hier ook,
de onbekende titel
van een onbekend gedicht.
Je vrouw in Afrika, wie weet,
spreekt je vandaag uitvoerig toe,
en neemt je op de dag van je begrafenis
gewoon mee naar een markt
die pijn doet aan de ogen,
zo leeft de zon zich uit
op sinaasappels en papaya’s.
Ze slaapt, wie weet,
nog nachtenlang met jou,
totdat ze belt naar Amsterdam
en in een dode hoorn
jouw voornaam zegt.
© Jos Versteegen
+
woensdag 4 april 2007
GEDICHTEN DIE DE BUNDEL NIET GEHAALD HEBBEN (23)
Dit gedicht is een pastiche op een opschrift op een grafsteen in het Groninger boerenland. Het oorspronkelijke grafschrift is te vinden op de begraafplaats te Bellingwolde en was gewijd aan een zekere Taatje, en meer in het bijzonder aan haar ‘ ed’ler vormen.’ Het moet een prachtig meisje zijn geweest. Taatje leefde van 1847-1860. Zij werd maar / dertien jaar.
Het zal u geen verbazing wekken dat het versje de bundel niet mocht halen.
Het mag gerust een wonder heten dat het deze nacht wordt uitgezonden.
Grafschrift te Bellingwolde
Hier werd de lieve vorm
die mijn edele wezen
een kleine tijd omsloot
Met innig leedgevoel
vertrouwd aan de schoot
der aarde, verslonden
Door de wormen
terwijl de ontbloeide geest,
bevrijd van lichaamsvormen,
Ten hemel is gerezen - er
valt niets te meer vrezen, laat
mij maar lekker opgegeten wezen.
Te beluisteren in De nacht van het goede leven, radio 1, zondagnacht, rond 05.00 uur, dus eigenlijk maandag 9 april, samenstelling en presentatie: Adeline van Lier.
+
Dit gedicht is een pastiche op een opschrift op een grafsteen in het Groninger boerenland. Het oorspronkelijke grafschrift is te vinden op de begraafplaats te Bellingwolde en was gewijd aan een zekere Taatje, en meer in het bijzonder aan haar ‘ ed’ler vormen.’ Het moet een prachtig meisje zijn geweest. Taatje leefde van 1847-1860. Zij werd maar / dertien jaar.
Het zal u geen verbazing wekken dat het versje de bundel niet mocht halen.
Het mag gerust een wonder heten dat het deze nacht wordt uitgezonden.
Grafschrift te Bellingwolde
Hier werd de lieve vorm
die mijn edele wezen
een kleine tijd omsloot
Met innig leedgevoel
vertrouwd aan de schoot
der aarde, verslonden
Door de wormen
terwijl de ontbloeide geest,
bevrijd van lichaamsvormen,
Ten hemel is gerezen - er
valt niets te meer vrezen, laat
mij maar lekker opgegeten wezen.
Te beluisteren in De nacht van het goede leven, radio 1, zondagnacht, rond 05.00 uur, dus eigenlijk maandag 9 april, samenstelling en presentatie: Adeline van Lier.
+