woensdag 28 januari 2009

 
ZUSTER


Weet, dat ik je heb bewonderd, hoe je rondliep
op je crocs, met je witte schort, hoe je met kordate stap
door glanzende gangen snelde, het pasje met je naam erop.
Je wikkelde het verband om onze wonden.

Je bette ogen af, bracht koffie aan, je maakte met je sleutel
de familiekamer open, wachtte tot iedereen sliep, waakte
over temperatuur, de intensiteit van de beademing, bekeek
het gestage druppelen van het infuus, regelde de diepte
van de slaap en zette tenslotte de machines stop.

Je belde kort en maakte melding. Je reed het bed
de kamer uit, nam de lift naar de kelder, leverde
de status in en zei dat je het vrijgekomen bed
straks wel kwam ophalen, je zei dat het je speet
en je meende het oprecht. Sloot de familiekamer af.
Bracht lege flessen weg. Ruimde de rommel op.

Even later werd jij opgebeld. Je bent weer afgedaald.
Je hebt het lege bed vlug opgehaald, er iemand anders
in gelegd. Je hebt verse koffie gezet, bette nieuwe ogen af
snelde opnieuw in je witte schort op je eeuwige crocs
door die glimmend gepoetste gangen –

al ging ook voor jou de glans er toch langzaam vanaf
heb toch alsjeblieft geen spijt. Je schoot in niets tekort.
Je stelpte onze wonden. Je was een engel van onze tijd.
Jij werd ons gezonden.



© F.Starik
+

vrijdag 23 januari 2009

 
Volgende keer


Als ik in een volgend leven terugkom, graag zonder
mondkapjes, plastic handschoenen, graag geen
verpleegsters met een mutsje op, leggende infuzen
aan ziekenhuisbedden, graag zonder ziekenhuizen

in het algemeen, helemaal geen. Als ik in een volgend leven
terugkom, graag, laten we dan in ieder geval een paar
dingen afspreken: geen verrassingen meer, laat ons
de volgende keer allemaal tegelijk het pand verlaten

niet dat telkens zomaar iemand, terwijl we staan
te praten, er tussenuit wordt gehaald, midden in een gesprek
vertrekt, alsof er een mobiel afgaat – die neem je even op.

Dat er ergens iemand aan je denkt. Worstelt met een vraag alsof
jij daarop een antwoord weet. Dat dus allemaal graag niet nog
een keer. Mobieltjes uit. Mondkappen af. Zo niet meer. Stop.





+

maandag 19 januari 2009

 
Eenzame uitvaart nummer 105

I.M. Harold Orlando Nooitgedagt, 3 juni 1943, Paramaribo † 2 januari 2009 Amsterdam

maandag 19 januari 2009, 10 uur, begraafplaats Vredenhof, Amsterdam

dichter van dienst: Neeltje Maria Min

De heer Nooitgedagt is gevonden in de Saffierstraat, Amsterdam-Zuid. De heer Nooitgedagt is gevonden in de Saffierstraat, Amsterdam-Zuid. Op 2 januari is de politie zijn huis binnengetreden om zijn overlijden vast te stellen. Hij heeft dan al twee à drie weken dood in zijn woning gelegen. Maar op 2 januari wordt dat opgeschreven, zo kiest men een datum. De dag dat men constateerde.

Er is een broer in Suriname, die niet te traceren blijkt, er zijn twee adressen van achterneven gevonden, die reageren niet. Als Mahmood de uitvaart meldt, is de woning nog niet door de Dienst bezocht. Hij hoopt dat hij daar nog voor de uitvaart aan toe zal komen. Het is erg druk, klaagt hij.

Maandagochtend. Vier graden, 9.37 uur, lees ik ter hoogte van advocatenkantoor Kennedy & Van der Laan op de Haarlemmerweg op een display, vertraag mijn pas. Kennedy zonder Van der Laan, sinds hij tot minister is beroepen. Ik zie de lijkwagen de begraafplaats oprijden. We zijn er vroeg bij vandaag. Ik tref Ali Mahmood en Neeltje Maria Min al in de wachtkamer van Vredenhof aan. Er is een forse hap uit de ruimte verdwenen: een vierkante kamer is erin verschenen. Ik trek mijn wenkbrauwen hoog op. Het blijkt een invalidentoilet te betreffen. ‘Dat is verplicht,’ zegt de beheerder van de begraafplaats berustend. We overleggen over de muziekkeuze. Ik heb geen muziek uitgezocht, nu mag ik in een beduimeld boekje bladeren, ik weet het niet. De beheerder beveelt de drieslag licht-klassiek aan. ‘Doe maar.’ De uitvaartleider schudt ons allemaal de hand. Hij wil graag precies weten hoe de dichter heet. ‘Min,’ zegt Neel. Dat vindt de uitvaartleider niet genoeg. ‘Neeltje, Maria, Min,’ merkt hij dan uit zichzelf op, ‘Heeft u er bezwaar tegen als ik u zo noem? U bent nog heel beroemd, wist u dat?’ Neel haalt haar schouders op, verschikt wat aan haar shawl, schudt haar haren los, zucht, stopt haar handen in de zakken van haar jas en haalt ze er weer uit. ‘Ach ja,’ zegt ze.

Mahmood vertelt dat er vanmorgen toch telefonisch contact geweest is met een nichtje van meneer Nooitgedagt, misschien gaat zij nog komen, en wellicht zal het haar lukken om nog een tweede familielid te waarschuwen. We wachten, maar we wachten niet heel lang: de uitvaartleider heeft een volgende uitvaart om elf uur, de dragers zijn ook niet heel erg lang gehuurd.

We betreden de aula op de gevoelvolle pianoklanken van Liebestraum, Liszt, als ik me niet vergis. Dan treedt de uitvaartleider naar voren en vertelt dat we bijeengekomen zijn om de heer Nooitgedagt te herdenken met woorden en muziek. ‘Dan geef ik graag het woord aan Neeltje Maria Min.’ Ze treedt naar voren, zet haar leesbril op en leest haar gedicht op besliste toon voor.



voor Harold Orlando Nooitgedagt

niet verdronken, niet vermoord
geen handen en voeten doorboord
niet door het hoofd geschoten
het onverdroten twaalf uur slaan
niet gehoord want toen al dood

van mijn geboorte tot
die onbekende dag
waarop u stierf
waren wij tijdgenoten
maar uw naam
Harold Nooitgedagt
heeft nooit tussen
die van mijn vrienden
in mijn agenda gestaan

ik wist niet dat u leefde
toen u nog leefde
ik heb u gemist

nu zijn uw ogen gesloten
uw lippen
uw kist



© Neeltje Maria Min


De Peer Gynt Suite van Edvard Grieg klinkt op. Achter in het zaaltje klnkt rumoer, een deur gaat open, een meisje komt haastig binnenlopen, beent recht op de kist af en begint luidkeels te snikken. Ze zal een jaar of zestien wezen. ‘Ik wist het niet,’ herhaalt ze enige malen, en ook: ‘O, wat erg.’ De uitvaartleider komt naar haar toegelopen. Hij geeft haar een hand en zegt: ‘Gecondoleerd met uw verlies.’ Kijkt hulpeloos naar Ali Mahmood om, die staat ook op, geeft haar eveneens een hand en legt kort uit hoe we tot hier gekomen zijn. Er zijn de negende al brieven verstuurd. ‘Ik kreeg die brief pas vrijdag,’ zegt ze. ‘En ik zag hem pas na vier uur. Toen was het al te laat om nog te bellen.’

‘Maar vanochtend niet,’ riposteert Mahmood. ‘U had vanmorgen kunnen bellen.’
‘Het was mijn oom,’ antwoordt ze.

‘Ik stel voor dat we het laatste muziekstuk gaan draaien en de uitvaart vervolgen,’ beslist de uitvaartleider. Het laatste muziekstuk klinkt op, maar ik vergeet naar de muziek te luisteren. Alle aandacht is gericht op het snikkende nichtje. Ze blijft dicht bij de kist staan, gaat dan toch zitten. De beheerder schuift de gordijnen open, opent de dubbele deur, waarachter de dragers klaarstaan. De uitvaartleider wenkt ons te gaan staan. De beheerder zet de kaarsen opzij en terwijl hij de kandelaars verplaatst, blaast hij de kaarsen uit.

Buiten regent het, alsof het van plan is om nog heel lang door te gaan met regenen. We volgen op enige afstand van de kist, waarachter het meisje alleen aanloopt. Iedereen zwijgt. We volgen het plaatsen van de kist, we vormen weer een groep, nemen haar op in ons midden. Ze vraagt of ze nog iemand mag bellen. Dat mag. Er is een andere oom onderweg naar de begraafplaats. Hij schijnt nu in de buurt van het Centraal Station te zijn. Of we nog even kunnen wachten. ‘De kist moet dalen, dat moet echt,’ beslist de uitvaartleider. Hij noemt nog eens de naam van de overledene, zegt dat we zijn lichaam aan de aarde overgeven, waaruit wij ook afkomstig zijn. Stof tot stof. De kist zakt, niet heel erg diep. De uitvaartleider vraagt of we nog iets kunnen doen, of zij nog iets wil zeggen, misschien een schepje zand werpen? Dat wil het nichtje graag. Ze gooit drie, vier scheppen zand de kuil in. Wij volgen, ieder een bescheiden schepje. ‘Dan mag ik u nu een kopje koffie aanbieden,’ vindt de uitvaartleider. We buigen naar de kuil, lopen langzaam naar de koffiekamer. Het nichtje wil nog even op haar oom wachten, hier, en blijft alleen achter, belt nog eens, komt even later dan toch vlug achter ons aan gelopen. Ik stel me voor, geef haar een hand, deel met mijn andere hand een bemoedigend klopje op haar arm uit, wijs de dichter van dienst aan. ‘O ja.’ Ze vertelt dat de andere oom nog altijd onderweg is. Hij zal dadelijk wel komen. Dat denken wij ook.

Over de oom die we zojuist hebben weggebracht weet ze dat hij bij een bank werkte, altijd alleen, en altijd werken. Vorig jaar oktober heeft ze hem nog gezien, ja, toen werkte hij nog, ofschoon hij de pensioengerechtigde leeftijd reeds bereikt moest hebben. We proberen allemaal uit te rekenen wanneer zijn pensioen moet hebben aangevangen. Maar wij weten niet of met vorig jaar eigenlijk eervorig jaar bedoeld wordt, het nieuwe jaar is nog maar net begonnen. ‘Hij werkte, altijd,’ herhaalt het nichtje koppig. Goed. Of ze misschien een kopje koffie wil. Dat wil ze niet. Ze tovert een blikje Red Bull uit haar tas tevoorschijn. Sissend laat het lipje los. Ze heeft gelijk. Het is zeldzaam smerige koffie, alsof die eergisteren al gezet is en gisteren ook al eens werd opgewarmd, en daarna nog een tijd vergeten werd, vergeten om de koffie weer uit te zetten.

Dan arriveert de andere oom, ernstig, kalm. Hij informeert hoe de zaken ervoor staan. Of ze de woning kunnen bezoeken. ‘U moet mij maar bellen, ik heb de sleutel op kantoor, dan kunnen we een afspraak maken,’ stelt Mahmood voor. ‘Dan kunt u nu eerst rustig afscheid nemen van uw oom.’ Hij adviseert om er eerst maar eens rustig over na te denken. Er is wat geld, maar het huis is erg vol, dat moet je dan allemaal ook gaan opruimen, misschien is het verstandiger om de erfenis te verwerpen. Dan komt de Dienst Domeinen ophalen wat er nog waarde is en wordt de rest in vuilcontainers weggevoerd, klaar. Daar moet je over nadenken. Maar niet nu. Oom knikt, neemt zijn nichtje mee terug naar buiten. Ze gaan samen het graf bezoeken. Niemand hoeft een tweede kopje koffie. Ik ga met Neel een beter kopje koffie drinken, op het pleintje, bij het café dat vroeger Tramlijn Begeerte werd genoemd. Langzaam lopen we door de regen. Vroeger was alles beter.



© voor het verslag: F. Starik




+

zondag 18 januari 2009

 
Hyves

Mijn nieuwe vriend heet Hans
ik heb hem nooit ontmoet maar sinds
de twee weken dat hij zich heeft aangemeld
verliepen, lijkt het of we nooit meer sliepen

Hans stuurt berichten, dag en nacht.
Hij doet zich voor als Sinterklaas of nodigt me uit
om lid te worden van Joost Zwagerman,
voor wie hij een profiel heeft aangemaakt.

Ik denk niet dat hij Joost of Joost hem kent
Hans is gewoon een fan. Beschikt over de gave
tot bewondering. Hans is aangeraakt.

Ik heb nu 51 vrienden, de meesten ken ik wel
tenminste van gezicht, zij sturen zelden een bericht
en bij Hans heb ik mij vanmorgen afgemeld.




+

donderdag 8 januari 2009

 
Proefrit


Stel: je bent nu eindelijk gelukkig.
Je hebt je opgericht. Je vond de liefde
waar je al die tijd al recht op had
dacht het wel, toch, diep van binnen

jezelf terug, vond, zeg maar, het licht.
Al klonk je dat dan weer te zacht, het ging
nu eindelijk beginnen: dat stomme geluk
waarop je zo lang hebt gewacht, belachelijk.

Stel: je maakt een proefrit met de liefde van je leven.
Je moet nu ook een nieuwe auto. Je ziet een lange
rechte weg. Zo, je hoeft alleen nog maar vooruit.

Samen verder. Daar zit je naast je nieuwe lief
en luistert naar het suizen van de banden, ook de motor
maakt geluid. Stel dat je de macht over het stuur verliest.






+

maandag 5 januari 2009

 
VALSE START


Schenk de vazen uit, berg ze op
en gooi de bloemen weg, geloof niet langer.
Zit stil en concentreer je op iets anders nee
er is niets anders, niets meer.

Hou je vast aan je mobiel en klets het uit:
je kunt het honderd maal herhalen, vertellen hoe
het kon gebeuren, je er een voorstelling van maken
het plaatje inkleuren, alsmaar concreter.

Mensen bellen, maken geluid.
Het laat zich niet wegzeggen. Het zit in je vast.
Je krijgt het niet uit. Het wordt nooit meer beter.

Je kunt het niet. Niet oprapen of aanraken
voorzichtig beetpakken, terzijde leggen.
Raar spul eigenlijk, verdriet.






+

zaterdag 3 januari 2009

 
BEST TE DOEN, DEENS LEZEN. LEES MAAR.

Et digt ved kisten

»Vi siger farvel til de døde på vegne af det samfund, der udstødte dem,« forklarer initiativtageren bag en hollandsk digtergruppe, som siden år 2002 har oplæst lyrik ved ensommes begravelser.

Af Sarah-Iben Almbjerg

Lørdag den 17. juni 2006

Alle har ret til en værdig død.
Sådan lyder tanken bag det lyriske netværk De Eenzame Uitvaart, som har sat sig for at skrive personlige digte til de mange ensomme hollændere, der dør uden nogen kontakt med tidligere venner eller slægtninge.
Teksterne bliver lavet på baggrund af de efterladtes ejendele og læses op ved kisten.

»Vi ønsker ikke, at noget menneske skal nedværdiges ved at blive bisat uden nogen tilstedeværende, der sørger over ens død. Vores digte giver de døde et nyt liv og en historie,« forklarer initiativtager Frank Starik, der dannede gruppen i 2002.
Idéen opstod, da han som officiel bypoet i Kroeningen blev bedt om at beskrive en drukneulykke i byens kanal. Siden har Frank Strarik deltaget ved 50 begravelser - drevet af lysten til at give lyrikken et socialt formål og tildele de glemte en sidste hæder.

»Vi bryster os af at leve i et civiliseret samfund, og der må det være på sin plads at tage ordentlig afsked med de personer, der forlader Jorden. Som begravelsesdigtere siger vi farvel til de døde på vegne af det samfund, der udstødte dem,« siger Frank Starik.

De Eenzame Uitvaart arbejder sammen med Amsterdams socialtjeneste, der selv kontakter digterne, når de står med et dødsfald uden pårørende. 250 gange om året må socialtjenesten tage affære. Heraf bliver 50 begravet, uden at myndighederne finder spor af familie eller venner.

I Københavns Kommunes Sundhedsforvaltning er billedet det samme. Her må man 300 gange om året indrykke en lille notits i de store dagblade, som kan efterlyse pårørende til et menneske, som netop er afgået ved døden. Hvis ikke annoncen bliver besvaret, sørger den kommunale forvaltning for at lægge en buket på kisten.

»Ofte er bedemanden eller præsten til stede ved selve begravelsen, men hvis den afdøde f.eks. kommer fra et plejehjem, kan der også være ansatte herfra, der dukker op,« fortæller Michael Bruhns fra Sundhedsforvaltningen. Han understreger, at de ensomme afdøde kommer fra alle lag af samfundet. Fra den udstødte misbruger til den efterladte husmor. Og ved deres begravelse får alle den samme behandling.

»Præsterne forsøger som regel at kontakte nogle personer, som måtte have kendt den afdøde, så de kan sige noget, der er mere personligt,« siger Michael Bruhns, der aldrig har hørt om danske digtoplæsninger ved de ensommes kister.

Heller ikke lyriker Thomas Krogsbøl er faldet over konceptet, som han sammenligner med Øksnehallens udstilling »This Could Be Yours«. Her blev glemte ting fra Hittegodskontoret kædet sammen med en tekst, som digtere, journalister eller andre havde forfattet om dem.

Thomas Krogsbøl skrev om et nylontelt. »Det var en meget sjov leg, fordi den lod tingene være udgangspunktet for teksten. Normalt går man jo den anden vej,« siger Thomas Krogsbøl, der kalder De Eenzame Uitvaart for et »sympatisk initiativ«.
Michael Bruhns er enig. »Det er da en fin idé, men i de tilfælde, hvor der ikke er nogle pårørende, kan der ikke være meget at sige. Det ville måske være mere relevant at læse op ved en begravelse, hvor der faktisk sad nogen i kirken,« mener Michael Bruhns.




+

vrijdag 2 januari 2009

 
Eenzame uitvaart nummer 104
N.N.
Begraafplaats St. Barbara, dinsdag 30 december 2008, 9 uur.
Dichter van dienst: Anneke Brassinga.

Het zal de laatste eenzame dode wezen die dit jaar wordt weggebracht, de laatste en de eenzaamste. Een ‘mogelijk Poolse man’, krijg ik als omschrijving van de Dienst te horen.
Ali Mahmood somt staccato op wat hij van hem weet: leeftijd onbekend, door de politie op 1 december dood aangetroffen op de Contactweg, ter hoogte van nummer 42. Contactweg, Sloterdijk, bedrijventerrein. Overgebracht naar het mortuarium van het VU-ziekenhuis. Op 20 december komt de melding bij de Dienst binnen. Men heeft de hoop zijn identiteit binnen afzienbare tijd te achterhalen opgegeven. Maar vanwege de oudejaarsdrukte –rond het einde van het jaar wordt er nu eenmaal druk gestorven - zullen er nog tien dagen verstrijken voordat hij naar zijn laatste rustplaats wordt gebracht.

Dinsdagochtend. Windstil, vrieskoud. Ik wandel door een uitgestorven Westerpark naar de begraafplaats, rijp doet de bomen wit uitslaan en ook het gras is bedekt met een wit waas. Als je er nieuwsgierig op stapt hoor je het gras zacht kraken, geschrokken treed je terug op het verharde pad. De zon komt moeizaam op boven de bomen. De Haarlemmervaart is spiegeldun toegevroren. Sneeuwstil: in de verte dreunt de stad. Als ik langs de crèche loop die in een van de bazenwoningen op het Westergasfabrieksterrein is gevestigd, zie ik achter het helderverlichte venster de krijtwitte, nog slaperige gezichtjes van vers gearriveerde peuters, eentje zwaait er naar me, aarzelend, alsof hij niet zeker is of hij me herkent. Ik weet wel zeker dat ik deze peuter niet ken, maar zwaai toch maar terug, even weifelachtig. Als hij maar niet denkt dat ik hem halen kom, dat hij verwacht: nu mag ik weg. Je mag de mensen geen valse hoop geven, ook de hele kleine mensen niet.

Gelijk met de lijkwagen kom ik op de begraafplaats aan. Het klokje van de begraafplaats tingelt. Drie dragers bij de poort, de vierde moet zich nog uit zijn automobieltje wringen, de hoed nog op, de jas nog aan. Even later arriveert Bert Kiewik van de Dienst, hij is alleen gekomen. ‘Mahmood zit in Zweden, bij familie, Van Bokhoven is te druk,’ legt hij uit. We kletsen over het fraaie winterweer, de schaatsverwachting. Kiewik is een liefhebber. Hij vertelt over zijn avonturen met dun ijs, waaroverheen je heel hard moet schaatsen: dan zak je er niet door. Hij heeft een keer een hert gezien, midden op een toegevroren meer. Even schrok het dier, gleed weg, maar hervond zijn waardigheid en schreed met opgeheven hoofd naar de kant. Bij de oever keek het dier nog een keer om, om dan met een hoge sprong in het bos te verdwijnen.

Anneke Brassinga arriveert in een bontjas, niet van echt te onderscheiden, met een bontmuts op haar hoofd. Ze verdwijnt naar het toilet, om voorlopig niet meer terug te keren. De uitvaartleider neemt de muziek in ontvangst. Er zitten plakkertjes op met de nummers van de tracks die bijna niemand zal horen – ja, toch aan de dode zijn gericht, zijn wanhoop, zijn klacht, tot troost misschien. Even voor negen ga ik kijken waar Anneke gebleven is, in ieder geval niet op het toilet, niet in de koffiekamer, keer terug naar Kiewik, die nog altijd voor de aula staat. De uitvaartleider komt ons halen. Anneke zit al in de aula. In my solitude, zingt Marianne Faithfull, donker, desperaat. Dan treedt Brassinga naar voren, rechts naast de kist staande leest zij haar gedicht.


Een man

Er is een man gevonden
vermoedelijk beroofd van vooruitzicht en hoop.
Hij heeft het leven zich benomen

met niets meer op zak dan wat Poolse centen
en een boekje in het Pools.
Laat alwie het hoort in dit rijke land, zich schamen.

Bij de Contactweg is het hem overkomen,
die onbekende vreemdeling van onbestemde leeftijd.
Hij was door al zijn dromen heen.

Niet eens een kamer om te sterven:
hij was op straat, alleen, omringd door nacht
en onafzienbare decemberzwaarte.

Hij heeft zich verlost aan een tak.
Geen mens verdient zo radeloos te zijn
in dit beschaafde land. Jij arme Pool - -

te treurig is je nagedachtenis. Ik geef je
woorden mee van troost, de dichter sprak jouw taal:
‘Hoe ruim zijn de kamers van de hemel!

Te betreden langs trappen van lucht.
Boven de wolken hangen de tuinen van Eden.
De ziel rukt zich los uit het lichaam, en zweeft.’


© Anneke Brassinga


Ze buigt voor de dode in zijn kist, treedt dan terug in haar harde kerkbankje. Antony & the Johnsons nemen naadloos over. I need another world. A place where I can go. Arno sluit af met het hartverscheurende ‘Tatouages du passé’. We hebben afgesproken dat de muziek helemaal uit zal klinken, teneinde de heer Degenkamp in staat te stellen de cd’s onmiddellijk na afloop bij mij terug te bezorgen, in de plaats van, als te doen gebruikelijk, pas na het uitschenken van de koffie. De dragers komen een halve minuut te vlug naar voren, rijden onder de wegstervende tonen van Arno de kist de aula uit, dan komt ook Degenkamp tevoorschijn, met de cd’s in zijn hand, zet het tingelklokje aan. We zetten ons in beweging, ik stop de cd’s in mijn tas. Bij het graf aangekomen houden we halt, de kist wordt geplaatst, het bloemstuk wordt erbij gelegd. De dragers vertrekken met de lege baar, wij blijven achter met de heer Degenkamp en de uitvaartleider, die er het zwijgen toe doet. We zwijgen, kijken naar de kist. Een snel kouder wordende minuut verstrijkt, dan zet Degenkamp het tolletje in beweging, de kist zakt.

Deze keer biedt hij uit zichzelf een schep zand aan, hij heeft bij het plaatsen van de kist het hoopje schepzand vast losgewoeld.

Brassinga werpt het zand ver van zich af, als hierdoor aangemoedigd maak ik een zijwaartse zwaai die mijn portie half naast de kist doet belanden, tenslotte krijgt Kiewik een plak bevroren zand, dat met een scherpe tik op de kist breekt. ‘Dan laten we hem hier rusten,’ zegt de uitvaartleider ter afsluiting. We vertrekken richting koffiekamer. Sluiks kijk ik op mijn horloge. Vijf voor half tien. Mooi op tijd.

Brassinga vertelt dat ze de agent gesproken heeft die onze Pool gevonden heeft, hij was aangedaan, hij praatte in korte zinnetjes, alsof het hem moeite kostte om erover te vertellen. Hij had gezegd dat hij zou kijken of hij naar de begrafenis kon komen. De Pool had zich dus verhangen in een boom, aan een tak. Contact weg. Tegenover een bedrijventerrein, waar volop gebouwd wordt, waar gewerkt wordt, gelachen, overdag. ’s Avonds, ’s nachts, is het er uitgestorven. ‘En het stukje gedicht, dat ik citeer, dat is van Czeslaw Milosz, de grote Poolse dichter,’ vult Anneke het ontbrekende stukje van de puzzel aan.

Ik heb om half tien een taxi besteld, die kan nu ieder moment arriveren, maar aangekomen bij de koffiekamer staat er nog geen taxi klaar, er is nog tijd voor een haastige koffie. Degenkamp schudt uitgebreid handen, tot volgend jaar, mevrouw Degenkamp krijgt ook een hand, omdat dit haar laatste optreden als koffiejuffrouw was, na tweeënveertig jaar. Daar is mijn taxi. Hij brengt me helemaal naar het andere eind van de stad, Duivendrecht, waar ik bij de Dienst Parkeerbeheer word verwacht om ‘een poëtisch gedicht’ zoals de wethouder dat even later zal formuleren uit te spreken bij het afscheid van de wielklem, jawel. Er wordt koffie en cake bij geserveerd. Ik had geen tijd me om te kleden. Als ik op moet om te spreken, buig ik, in mijn begrafeniskostuum, als uit gewoonte, voor de laatste wielklem die in Amsterdam ooit van een auto zal worden losgemaakt. Er wordt besmuikt gelachen. Alles gaat gewoon weer verder.


© voor het verslag: F. Starik


PS. Anneke Brassinga vertelt mij later dat heur werpe zands gemikt werd op het hart van onze onbekende.




+


View My Stats Free counter and web stats