vrijdag 14 augustus 2009
OVERWEGINGEN BIJ EEN PRIJSUITREIKING
(F. Starik is een van de zeven genomineerden voor de Amsterdam Prijs voor de Kunst, uitreiking door burgemeester Cohen op 27 augustus in het Muziekgebouw aan het IJ, zie ook: www.afk.nl )
Een paar weken geleden verbleef ik met mijn zoon in Berlijn. De U-bahn naar Stadt-Mitte. Men moet ergens beginnen. We komen boven bij Checkpoint Charlie. Er zijn nog altijd stukjes Muur te koop, in toeristenwinkels en bij stalletjes op straat, piepkleine brokjes geschiedenis, hun gewicht inmiddels in goud waard. De Muur is over de gehele wereld verspreid geraakt. Mijn zoon weet zeker dat die stukjes nog nep zijn ook. Dat ‘certificaat van echtheid’ zegt hem weinig. Hebben ze nieuw overheen geschilderd. Is beton van een willekeurig muurtje. Hij is een man van weinig vertrouwen. Ik kom in de verleiding een rode DDR-armband te kopen. Helfer der Volkspolizei, staat erop. Hij moet vijftien euro kosten. Vijf, zeg ik. Tien, geeft de verkoper terug. Ik schud mijn hoofd. Hij daalt tot acht. Ik weiger. Vijf, heb ik gezegd. Je moet voet bij stuk houden. Als ik nu zes ga zeggen zegt hij zeven en dan zit je eraan vast, vijftig, zesenhalf, maakt hij het af. Zit je met zo’n band die je nergens kunt dragen. Ga je niet mee rondlopen, echt niet. Helfer der Volkspolizei. Ze zouden denken dat je een nazi bent. Of een communist. Kan echt niet meer.
Ik ben eens uit Wenen thuisgekomen met een grote, mottige, opzette roofvogel, die ik op een rommelmarkt gevonden had. Nieuwsgierig vraag je wat zo’n grote vogel zou kosten, vijftig mark, denkt de handelaar. Dat vind je dan te veel. Wat zou jij ervoor geven? vraagt de handelaar dan. Zonder na te denken noem je de helft. Deal! besluit de handelaar haastig en drukt je de enorme vogel in de armen. De vogel is op een indrukwekkende stronk hout gemonteerd, als gevangen in het moment van neerstrijken, de vleugels in volle remvlucht gespreid. Kunt u hem niet, ehm…inpakken. Nee. Er is geen doos of tas waarin de vogel zou passen. Ik heb de vogel met zijn felle kraalogen de hele stad doorgedragen. In de hotelkamer bond ik hem vast aan mijn bed, in de trein zat hij op het tafeltje aan het raam.
Of het grappig is om met zo’n band om je arm bij de Prijsuitreiking te verschijnen? Eind augustus word je als genomineerde van de Amsterdam Kunstprijs in het Muziekgebouw aan het IJ verwacht om al dan niet daadwerkelijk een Prijs in ontvangst te nemen, je gezicht in de plooi te komen houden. Je bent in een loterij beland en je moet meespelen.
Er zijn drie Prijzen te vergeven aan zeven genomineerden. Mijn zoon meent, dat als ik met zo’n malle band om mijn arm verschijn, de Prijs zeker niet aan mij zal worden toegekend. Als je wint de Hitlergroet brengen, ook niet grappig. Je hebt er geen verhaal bij. Je zou het feestje maar bederven, er iets corrupts aan kleven, er zou een vage verdenking over vallen. Alsof je ergens schuldig aan bent. Nee, het zou ontzettend niet leuk zijn, besluiten we. Ik laat mijn vijf bij vijf, we slenteren alweer verder. In de verte horen we de koopman nog roepen.
Toch lijkt het me wel dat je iets leuks moet doen, iets grappigs zeggen, als je wint. Win je niks, mag je vast niks zeggen. Je bent alleen nog maar genomineerd. Je hebt een kans van meer dan dertig procent om daadwerkelijk met een prijs te gaan lopen. Moet men zich daarop voorbereiden met een toespraak van een half uur in de binnenzak? Het zal wel neerkomen op een dankwoord van drie regels, trots en blij, dag burgemeester.
Die kansbereking hier verschilt nogal met een nominatie voor een literaire prijs, waar de nominatie op zich al een prijs is: de Ako of de Libris betalen alle genomineerden uit in vloeroppervlak in eigen winkel. Maar de kans dat je de hoofdprijs wint is eigenlijk te verwaarlozen: een op zes, Russische roulette. Hier is de verhouding drie op zeven. De helft plus één valt af. Over die getalsverhouding is ongetwijfeld nagedacht. Veel leuker is natuurlijk om, als er drie prijzen te vergeven zijn, vier genomineerden aan te wijzen: ik denk dat die positie zich alsnog uit zou betalen, de enige die niks won, het jongetje dat werd uitgelachen.
Ik vermoed dat de beroepsgroep kunstenaar, zowel de uitvoerende als de scheppende, de enige is met zo’n uitbundige prijscultuur. En elke prijs weer opgetuigd met een wildgroei aan genomineerden. Je moet al je best doen wil je niet tenminste genomineerd zijn voor dit of dat. Bij McDonalds schop je het hooguit eens tot medewerker van de maand, dat je naam met een uitvergrote pasfoto een tijdje, heel gênant, op een bord in het filiaal hangt.
Mijn meest gênante nominatiemoment speelde zich vorig jaar af in het Bijbels Museum, die een kunstprijs naar zichzelf noemde, zeveneneenhalfduizend euro, zes genomineerden, uit te reiken om 17 uur. We verschenen fashionably late een half uurtje later. Bij de ingang werd ik gewenkt door de nerveuze conservator: ik moest onmiddellijk naar voren komen, in het overvolle zaaltje waar men aan de voorlezing van het juryrapport kennelijk al begonnen was. Ik werd door de mensenmassa geduwd, er werd geapplaudiseerd. ‘Yes!’ dacht ik. Maar niks. Het bleek te gaan om een Eervolle Vermelding, zegge nul cent. Zie dan je gezicht maar eens in de plooi te houden. ‘Dank u wel,’ stotter je, om je vervolgens haastig uit de voeten te maken.
Het Amsterdamse Fonds voor de Kunst besloot een paar jaar geleden iets te doen aan haar eigen historisch gegroeide wildgroei van in totaal een zestal prijzen voor vaststaande categoriën, beeldende kunst, literatuur, theater, architectuur, iedereen zijn eigen prijs. Tienduizend each. Dat werkte niet meer, vond men. Men bracht het aantal jaarlijks te vergeven aantal prijzen terug tot drie. Drie keer vijfendertigduizend euro. Hindert niet waarvoor.
Dit jaar is er een rietkwintet, een theatermaakster, een danser, een ontwerpersduo, een gewone beeldend kunstenaar, een graffitikunstenaar en een dichter genomineerd. Bij eerdere edities kende men het systeem van nominaties nog niet: de afgelopen jaren werden er gewoon drie winnaars opgebeld en die moesten dan komen en dan was de uitreiking, klaar. Wel zo prettig. Ik word nu al maanden heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Denk zinloze dingen als: Adelheid Roosen, die is de beroemdste van de genomineerden, die kun je dus niet geen prijs geven, dat zou een belediging zijn. En die jongen met de dansschool, daar is ook iets mee, die nominatie is vast bedoeld als subsidietechnisch statement. Is er nog maar 1 prijs over voor de overige vijf genomineerden. Daar ga je al.
Bij een eerdere nominatie voor nog een andere prijs, de Yarden-prijs, groot 25.000 euro, was men zo elegant om ruim voor de daadwerkelijke prijsuitreiking, zij het onder embargo, bekend te maken wie de uiteindelijke winnaar werd. Dat scheelt enorm. Je weet waar je aan toe bent. Toch lijkt het wrede systeem van geheimhouding volledig geaccepteerd. Waarschijnlijk kan het ook niet anders: wie van te voren al weet dat hij voor niks zal komen, zal de neiging om dan maar helemaal niet op te komen dagen nauwelijks kunnen bedwingen. Zit je met zeven genomineerden waarvan er slechts drie kwamen opdagen. Dat is natuurlijk niet spannend.
Men noemde het kindje ‘de Amsterdam Prijs voor de Kunst’. Ik geloof niet dat het erg geholpen heeft. Het is vooral een onopvallende prijs geworden, een kleine reputatie voor een relatief hoog bedrag. Dat bedrag valt in de hogere middenklasse van Prijzenland. De Prijs levert aan free-publicity lang niet op wat het allemaal kosten zal. Een Akoprijs, daar draai je omzet mee, dat lijkt hier niet het geval. Sinds ik, al maanden geleden, werd genomineerd, is er niets gebeurd. Ja, er kwam iemand van het Fonds een foto maken, die hangen ze straks heel groot aan het Muziekgebouw, zodat ik vanuit de trein naar mezelf kan zwaaien, iemand anders kwam namens het Fonds een filmpje van mij maken, die kun je op de site van het Fonds bekijken en schijnt een keer op AT5 te zijn uitgezonden.
Een prijs. Zomaar weg te geven aan iemand die men kennelijk een goede kunstenaar vindt. Het is sowieso al een geschenk om te horen dat een commissie vindt dat jij een goede kunstenaar bent. Goed genoeg om tenminste te overwegen of je hem of haar ook echt een prijs gaat geven. Staat ook goed op uw CV. Vijfendertigduizend. Is dat eigenlijk veel? Aan subsidies kan een beetje handige kunstenaar een vergelijkbaar bedrag jaarlijks stilletjes wegslepen, werkbeurs hier, opdrachtje daar: niemand die het merkt. Een prijs is eigenlijk een lawaaiige vorm van subsidieverstrekking.
Een huis kun je er bij lange na niet van kopen. Dat zou mijn liefste wens zijn. Een groot huis, met een atelier en een opslagruimte, een tuin met een vijver waarin je ’s zomers kunt zwemmen. Zit je toch al gauw in de richting van een miljoen, dat zijn vijfendertig Prijzen. Autorijden kan ik niet, dus die middenklasser valt ook af. Maar er blijft genoeg om van te dromen, al mag je geen geld uitgeven als je het nog niet hebt verdiend. Je zou tenminste je huidige huis ermee kunnen opknappen. Je rijbewijs eens halen. Je zou een uitzonderlijk goed jaar voor de Belasting hebben.
*COPYRIGHT F. STARIK
*
(F. Starik is een van de zeven genomineerden voor de Amsterdam Prijs voor de Kunst, uitreiking door burgemeester Cohen op 27 augustus in het Muziekgebouw aan het IJ, zie ook: www.afk.nl )
Een paar weken geleden verbleef ik met mijn zoon in Berlijn. De U-bahn naar Stadt-Mitte. Men moet ergens beginnen. We komen boven bij Checkpoint Charlie. Er zijn nog altijd stukjes Muur te koop, in toeristenwinkels en bij stalletjes op straat, piepkleine brokjes geschiedenis, hun gewicht inmiddels in goud waard. De Muur is over de gehele wereld verspreid geraakt. Mijn zoon weet zeker dat die stukjes nog nep zijn ook. Dat ‘certificaat van echtheid’ zegt hem weinig. Hebben ze nieuw overheen geschilderd. Is beton van een willekeurig muurtje. Hij is een man van weinig vertrouwen. Ik kom in de verleiding een rode DDR-armband te kopen. Helfer der Volkspolizei, staat erop. Hij moet vijftien euro kosten. Vijf, zeg ik. Tien, geeft de verkoper terug. Ik schud mijn hoofd. Hij daalt tot acht. Ik weiger. Vijf, heb ik gezegd. Je moet voet bij stuk houden. Als ik nu zes ga zeggen zegt hij zeven en dan zit je eraan vast, vijftig, zesenhalf, maakt hij het af. Zit je met zo’n band die je nergens kunt dragen. Ga je niet mee rondlopen, echt niet. Helfer der Volkspolizei. Ze zouden denken dat je een nazi bent. Of een communist. Kan echt niet meer.
Ik ben eens uit Wenen thuisgekomen met een grote, mottige, opzette roofvogel, die ik op een rommelmarkt gevonden had. Nieuwsgierig vraag je wat zo’n grote vogel zou kosten, vijftig mark, denkt de handelaar. Dat vind je dan te veel. Wat zou jij ervoor geven? vraagt de handelaar dan. Zonder na te denken noem je de helft. Deal! besluit de handelaar haastig en drukt je de enorme vogel in de armen. De vogel is op een indrukwekkende stronk hout gemonteerd, als gevangen in het moment van neerstrijken, de vleugels in volle remvlucht gespreid. Kunt u hem niet, ehm…inpakken. Nee. Er is geen doos of tas waarin de vogel zou passen. Ik heb de vogel met zijn felle kraalogen de hele stad doorgedragen. In de hotelkamer bond ik hem vast aan mijn bed, in de trein zat hij op het tafeltje aan het raam.
Of het grappig is om met zo’n band om je arm bij de Prijsuitreiking te verschijnen? Eind augustus word je als genomineerde van de Amsterdam Kunstprijs in het Muziekgebouw aan het IJ verwacht om al dan niet daadwerkelijk een Prijs in ontvangst te nemen, je gezicht in de plooi te komen houden. Je bent in een loterij beland en je moet meespelen.
Er zijn drie Prijzen te vergeven aan zeven genomineerden. Mijn zoon meent, dat als ik met zo’n malle band om mijn arm verschijn, de Prijs zeker niet aan mij zal worden toegekend. Als je wint de Hitlergroet brengen, ook niet grappig. Je hebt er geen verhaal bij. Je zou het feestje maar bederven, er iets corrupts aan kleven, er zou een vage verdenking over vallen. Alsof je ergens schuldig aan bent. Nee, het zou ontzettend niet leuk zijn, besluiten we. Ik laat mijn vijf bij vijf, we slenteren alweer verder. In de verte horen we de koopman nog roepen.
Toch lijkt het me wel dat je iets leuks moet doen, iets grappigs zeggen, als je wint. Win je niks, mag je vast niks zeggen. Je bent alleen nog maar genomineerd. Je hebt een kans van meer dan dertig procent om daadwerkelijk met een prijs te gaan lopen. Moet men zich daarop voorbereiden met een toespraak van een half uur in de binnenzak? Het zal wel neerkomen op een dankwoord van drie regels, trots en blij, dag burgemeester.
Die kansbereking hier verschilt nogal met een nominatie voor een literaire prijs, waar de nominatie op zich al een prijs is: de Ako of de Libris betalen alle genomineerden uit in vloeroppervlak in eigen winkel. Maar de kans dat je de hoofdprijs wint is eigenlijk te verwaarlozen: een op zes, Russische roulette. Hier is de verhouding drie op zeven. De helft plus één valt af. Over die getalsverhouding is ongetwijfeld nagedacht. Veel leuker is natuurlijk om, als er drie prijzen te vergeven zijn, vier genomineerden aan te wijzen: ik denk dat die positie zich alsnog uit zou betalen, de enige die niks won, het jongetje dat werd uitgelachen.
Ik vermoed dat de beroepsgroep kunstenaar, zowel de uitvoerende als de scheppende, de enige is met zo’n uitbundige prijscultuur. En elke prijs weer opgetuigd met een wildgroei aan genomineerden. Je moet al je best doen wil je niet tenminste genomineerd zijn voor dit of dat. Bij McDonalds schop je het hooguit eens tot medewerker van de maand, dat je naam met een uitvergrote pasfoto een tijdje, heel gênant, op een bord in het filiaal hangt.
Mijn meest gênante nominatiemoment speelde zich vorig jaar af in het Bijbels Museum, die een kunstprijs naar zichzelf noemde, zeveneneenhalfduizend euro, zes genomineerden, uit te reiken om 17 uur. We verschenen fashionably late een half uurtje later. Bij de ingang werd ik gewenkt door de nerveuze conservator: ik moest onmiddellijk naar voren komen, in het overvolle zaaltje waar men aan de voorlezing van het juryrapport kennelijk al begonnen was. Ik werd door de mensenmassa geduwd, er werd geapplaudiseerd. ‘Yes!’ dacht ik. Maar niks. Het bleek te gaan om een Eervolle Vermelding, zegge nul cent. Zie dan je gezicht maar eens in de plooi te houden. ‘Dank u wel,’ stotter je, om je vervolgens haastig uit de voeten te maken.
Het Amsterdamse Fonds voor de Kunst besloot een paar jaar geleden iets te doen aan haar eigen historisch gegroeide wildgroei van in totaal een zestal prijzen voor vaststaande categoriën, beeldende kunst, literatuur, theater, architectuur, iedereen zijn eigen prijs. Tienduizend each. Dat werkte niet meer, vond men. Men bracht het aantal jaarlijks te vergeven aantal prijzen terug tot drie. Drie keer vijfendertigduizend euro. Hindert niet waarvoor.
Dit jaar is er een rietkwintet, een theatermaakster, een danser, een ontwerpersduo, een gewone beeldend kunstenaar, een graffitikunstenaar en een dichter genomineerd. Bij eerdere edities kende men het systeem van nominaties nog niet: de afgelopen jaren werden er gewoon drie winnaars opgebeld en die moesten dan komen en dan was de uitreiking, klaar. Wel zo prettig. Ik word nu al maanden heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Denk zinloze dingen als: Adelheid Roosen, die is de beroemdste van de genomineerden, die kun je dus niet geen prijs geven, dat zou een belediging zijn. En die jongen met de dansschool, daar is ook iets mee, die nominatie is vast bedoeld als subsidietechnisch statement. Is er nog maar 1 prijs over voor de overige vijf genomineerden. Daar ga je al.
Bij een eerdere nominatie voor nog een andere prijs, de Yarden-prijs, groot 25.000 euro, was men zo elegant om ruim voor de daadwerkelijke prijsuitreiking, zij het onder embargo, bekend te maken wie de uiteindelijke winnaar werd. Dat scheelt enorm. Je weet waar je aan toe bent. Toch lijkt het wrede systeem van geheimhouding volledig geaccepteerd. Waarschijnlijk kan het ook niet anders: wie van te voren al weet dat hij voor niks zal komen, zal de neiging om dan maar helemaal niet op te komen dagen nauwelijks kunnen bedwingen. Zit je met zeven genomineerden waarvan er slechts drie kwamen opdagen. Dat is natuurlijk niet spannend.
Men noemde het kindje ‘de Amsterdam Prijs voor de Kunst’. Ik geloof niet dat het erg geholpen heeft. Het is vooral een onopvallende prijs geworden, een kleine reputatie voor een relatief hoog bedrag. Dat bedrag valt in de hogere middenklasse van Prijzenland. De Prijs levert aan free-publicity lang niet op wat het allemaal kosten zal. Een Akoprijs, daar draai je omzet mee, dat lijkt hier niet het geval. Sinds ik, al maanden geleden, werd genomineerd, is er niets gebeurd. Ja, er kwam iemand van het Fonds een foto maken, die hangen ze straks heel groot aan het Muziekgebouw, zodat ik vanuit de trein naar mezelf kan zwaaien, iemand anders kwam namens het Fonds een filmpje van mij maken, die kun je op de site van het Fonds bekijken en schijnt een keer op AT5 te zijn uitgezonden.
Een prijs. Zomaar weg te geven aan iemand die men kennelijk een goede kunstenaar vindt. Het is sowieso al een geschenk om te horen dat een commissie vindt dat jij een goede kunstenaar bent. Goed genoeg om tenminste te overwegen of je hem of haar ook echt een prijs gaat geven. Staat ook goed op uw CV. Vijfendertigduizend. Is dat eigenlijk veel? Aan subsidies kan een beetje handige kunstenaar een vergelijkbaar bedrag jaarlijks stilletjes wegslepen, werkbeurs hier, opdrachtje daar: niemand die het merkt. Een prijs is eigenlijk een lawaaiige vorm van subsidieverstrekking.
Een huis kun je er bij lange na niet van kopen. Dat zou mijn liefste wens zijn. Een groot huis, met een atelier en een opslagruimte, een tuin met een vijver waarin je ’s zomers kunt zwemmen. Zit je toch al gauw in de richting van een miljoen, dat zijn vijfendertig Prijzen. Autorijden kan ik niet, dus die middenklasser valt ook af. Maar er blijft genoeg om van te dromen, al mag je geen geld uitgeven als je het nog niet hebt verdiend. Je zou tenminste je huidige huis ermee kunnen opknappen. Je rijbewijs eens halen. Je zou een uitzonderlijk goed jaar voor de Belasting hebben.
*COPYRIGHT F. STARIK
*