zondag 11 februari 2007

 
Gedichten Die De Bundel Niet Zullen Halen (17)

Straks neemt een vliegtuig mij mee om in acht dagen sterk, gezond en uitgerust te raken.
Mevrouw van Lier zal het zonder mij moeten stellen, daarom leg ik vast dit voorraadje voor haar aan. Ze heeft beloofd een Nacht van haar goede leven aandacht aan het Rijksmuseum te besteden, dan hebben we nog één nacht over om een gedicht in uit te spreken, voor ik weer veilig achter de computer zit.

Het moet ‘Drie broers’ dan maar worden. De achtste versie van de bundel gaat mee, in het vliegtuig, voorzien van aantekeningen van diverse meelezers. Eén van de meelezers vond, dat het hier gepresenteerde gedicht ‘toch minder sterk’ is, zonder nu precies de vinger op de wonde te kunnen leggen. In de negende versie van de bundel zal dit gedicht dus niet meer voorkomen: ik ben eigenlijk wel blij als het nog sneuvelt. Men zou dat zomaar als autobiografisch kunnen herkennen, en dat kan de bedoeling niet wezen. Ik heb helemaal geen broer, ik ben maar alleen op de wereld.



Drie broers


De eerste is een succesvol jurist, implementeert
processen en stuurt zaken aan, maar heeft een vrouw
die ziek wil zijn en zeven zoons die nergens voor willen
deugen, hij moet overal voor opdraaien.

Ergens voor opdraaien, nu woont hij op een camping, gevlucht
voor zijn tirannieke echtgenote. De tweede leidt een losbandig bestaan
zegt dat hij gelukkig is, praat met wildvreemde mensen in cafés
of in een restaurant. Ober, zegt hij, deze pizza is te klein.

De derde is geluidsman en doof, houdt microfoons voor monden
die wijd openstaan, kijkt naar grafieken, meet graag dingen op
en bouwt kasten van kasten, zweert bij vage esoterische

praatjes. De eerste gaat die avond nog een filmpje pakken,
de tweede zegt iets over het voorname duister in zijn kamer
de derde humt wat voor zich uit, een toonloze melodie.




+


View My Stats Free counter and web stats